Nick Dunne

 

Veertig dagen vermist

 

 

 

Ik ben op borgtocht vrijgelaten en in afwachting van mijn proces. Ik ben voorgekomen en weer vrijgelaten: het anonimiserende cel in cel uit, de borgtochtzitting, de vingerafdrukken en foto’s, het gedraai, het geschuifel, de behandeling; ik voelde me geen dier maar een product dat in elkaar werd gezet op een lopende band. Wat ze produceerden was Nick Dunne, Moordenaar. Het zou nog maanden duren voordat mijn proces (mijn proces: het woord alleen al weet me volledig uit mijn doen te brengen en me een idioot, zenuwachtig hoog lachje te ontlokken) zou beginnen. Ik werd geacht me bevoorrecht te voelen omdat ik op borgtocht was vrijgelaten: ik was gebleven waar ik was terwijl ik wist dat ik gearresteerd zou worden, dus ik werd niet als vluchtgevaarlijk gezien. En misschien had Boney een goed woordje voor me gedaan. Dus ik mocht nog een paar maanden in mijn eigen huis doorbrengen totdat ik naar de gevangenis zou worden gebracht en zou worden gedood door de staat.

Ja, ik was een bevoorrecht man.

Het was half augustus, wat ik nog steeds vreemd vond omdat het nog zomer was. Hoe kan er zo veel zijn gebeurd terwijl het nog niet eens herfst is? Het was vreselijk warm. Korte-mouwenweer zoals mijn moeder altijd zei. Ze maakte zich altijd drukker over het comfort van haar kinderen dan over de werkelijke temperatuur. Korte-mouwenweer, jassenweer, overjassenweer, parkaweer – het Jaar in Overkleding. Voor mij zou dit jaar handboeienjaar worden, en daarna waarschijnlijk gevangenisoveralljaar. Of begrafenispakjaar, omdat ik niet van plan was de gevangenis in te gaan. Voor het zover was had ik allang zelfmoord gepleegd.

Tanner had een team van vijf rechercheurs samengesteld om Amy op te sporen. Tot dusver zonder resultaat. Alsof je water probeerde te vangen. Al wekenlang had ik dagelijks mijn eigen duit in het zakje gedaan: ik nam een videofilmpje op met een bericht aan Amy en plaatste het op Rebecca’s Whodunnit-blog. (Rebecca was tenminste loyaal gebleven.) In de filmpjes droeg ik kleding die Amy voor me had gekocht, kamde ik mijn haar zoals zij het graag zag en probeerde ik haar gedachten te lezen. Mijn woede jegens haar was als een oververhitte elektriciteitsdraad.

De cameraploegen stelden zich bijna elke ochtend op in mijn voortuin. We waren als vijandelijke soldaten die maandenlang op schootsafstand van elkaar bivakkeerden en elkaar over het niemandsland in de gaten hielden en een soort vervormde broederschap met elkaar gingen voelen. Er was een vent met een stem als een krachtpatser in een tekenfilm aan wie ik gehecht was geraakt zonder dat ik wist hoe hij eruitzag. Hij maakte afspraakjes met een meisje dat hij heel erg leuk vond. Elke ochtend analyseerde hij hun dates en donderde zijn stem door mijn ramen binnen; het ging erg goed tussen die twee. Ik wilde weten hoe het verhaal afliep.

Ik had mijn avondfilmpje aan Amy klaar. Ik droeg een groen overhemd dat ze me goed vond staan en ik had haar het verhaal verteld van de eerste keer dat we elkaar hadden ontmoet: het feest in Brooklyn, mijn vreselijke openingszin, en met één olijf bedoel ik ook één olijf, waar ik me altijd voor schaamde als Amy het rondbazuinde. Ik had het over ons vertrek uit het oververhitte appartement, de vrieskou, haar hand in de mijne, en over de kus in de wolk poedersuiker. Het was een van de weinige verhalen die we op dezelfde manier vertelden. Ik vertelde het in de cadans van een verhaaltje voor het slapengaan: rustig, vertrouwd, herhalend. En altijd sloot ik af met Kom bij me terug, Amy.

Ik zette de videocamera uit en ging weer op de bank zitten (ik filmde altijd terwijl ik op de bank zat onder haar spuuglelijke, onvoorspelbare koekoeksklok, omdat ik wist dat als ik haar de koekoeksklok niet liet zien, ze zich zou afvragen of ik hem had weggegooid, en na verloop van tijd zou ze eenvoudigweg aannemen dat ik dat had gedaan, en wat ik dan ook voor lieve dingen zei, ze zou altijd bij zichzelf denken: en toch heeft hij mijn koekoeksklok weggegooid. Op dat moment begon de koekoeksklok zich knarsend op te winden – bij het geluid klemde ik onwillekeurig mijn kaken op elkaar – en kon het vogeltje elk moment uit zijn huisje komen, toen de cameraploegen buiten een luide, oceanische geluidsgolf voortbrachten. Er was iemand. Ik hoorde het zeemeeuwengekrijs van een paar vrouwelijke tv-presentatoren.

Er is iets aan de hand, dacht ik.

De deurbel ging drie keer achter elkaar. Nick-nick! Nick-nick! Nick-nick!

Ik aarzelde niet. Ik was in de afgelopen maand gestopt met aarzelen. Laat het slechte nieuws maar meteen horen.

Ik opende de deur.

Het was mijn vrouw.

Ze was terug.

Amy Elliott Dunne stond blootvoets voor mijn deur in een dunne, roze jurk die aan haar kleefde alsof hij nat was. Haar enkels vertoonden donkerpaarse kringen. Aan een van haar slappe polsen hing een stuk touw. Haar haar was kort en rafelig aan de punten, alsof het met een botte schaar was afgeknipt. Haar gezicht was beurs, haar lippen gezwollen. Ze huilde.

Toen ze haar armen om mijn nek sloeg, zag ik dat haar middel bedekt was met geronnen bloed. Ze probeerde te praten; haar mond ging open, één keer, twee keer, maar er kwam geen geluid uit, als een aangespoelde zeemeermin.

‘Nick!’ riep ze ten slotte klagend – een schreeuw die weerkaatste tussen de lege huizen – en viel in mijn armen.

Ik wilde haar vermoorden.

Als we alleen waren geweest, hadden mijn handen waarschijnlijk haar hals gevonden en mijn vingers volmaakte vingergroeven in haar vlees achtergelaten. Om die krachtige hartslag onder mijn vingers te kunnen voelen… maar we waren niet alleen, we stonden voor de camera’s en de toeschouwers beseften wie deze vreemde vrouw was en kwamen tot leven zoals de koekoeksklok binnen aan de muur. Een paar klikken, een paar vragen en toen een lawine van geluid en licht. De camera’s klikten en snorden, de verslaggevers drongen zich op met hun microfoons, iedereen riep, nee gilde Amy’s naam. Dus ik deed wat er van me werd verwacht: ik drukte haar tegen me aan en gilde mee: ‘Amy! Mijn god! Mijn god! Lieverd!’ en verborg mijn gezicht in haar nek, mijn armen stevig om haar heen. Ik gaf de camera’s hun vijftien seconden en fluisterde in haar oor: ‘Trut dat je bent.’ Toen streelde ik haar haren, nam haar gezicht in mijn liefdevolle handen en trok haar naar binnen.

 

Buiten onze deur scandeerde een rockconcert om meer: Amy! Amy! Amy! Iemand gooide een handvol kiezelsteentjes tegen ons raam. Amy! Amy! Amy!

Mijn vrouw nam het in ontvangst alsof het haar toekwam en wuifde minachtend naar het gepeupel voor ons huis. Ze wendde zich met een vermoeide maar triomfantelijke glimlach tot me – de glimlach van een verkrachtingsslachtoffer, de misbruikoverlever, de brandstichter in oude tv-series, de glimlach in het besef dat de schoft eindelijk zijn verdiende loon heeft gekregen en de heldin weer verder kan gaan met haar leven. Stilstaand beeld.

Ik gebaarde naar het touw, het kortgeknipte haar, het geronnen bloed. ‘Nou, wat heb je me te vertellen?’

‘Ik ben terug,’ snikte ze. ‘Ik ben teruggekomen naar jou.’ Ze wilde haar armen weer om me heen slaan maar ik deinsde achteruit.

‘Wat heb je me te vertéllen, Amy?’

‘Desi,’ fluisterde ze met trillende onderlip. ‘Desi Collings heeft me ontvoerd. Het was op de ochtend van onze trouwdag. De deurbel ging en ik dacht… Ik weet het niet, ik dacht dat er misschien bloemen werden gebracht. Van jou.’

Ik kromp ineen. Natuurlijk moest ze weer een steek onder water geven: dat ik haar nooit bloemen had gestuurd terwijl haar vader haar moeder elke week bloemen stuurde sinds ze waren getrouwd. Dat zijn 2\444 boeketten versus 4.

‘Bloemen of… iets anders,’ vervolgde ze. ‘Dus ik opende zonder na te denken de deur. En daar stond hij, Desi, met die vreemde blik. Vastberaden. Alsof hij zich er lang op had voorbereid. En ik had de steel… van de Katrijnpop in mijn hand. Heb je de poppen gevonden?’ Ze glimlachte door haar tranen heen. Ze zag er erg lief uit.

‘O ja, ik heb alles gevonden wat je voor me had achtergelaten, Amy.’

‘Ik had de steel van de Katrijnpop net gevonden – hij was eruit gevallen – dus die hield ik in mijn hand toen ik opendeed. Toen ik hem ermee probeerde te slaan, ontstond er een worsteling en gaf hij me een klap met die stok. Hard. En voor ik wist wat…’

‘Verdween je en schoof je mij de moord op jou in de schoenen.’

‘Ik kan alles uitleggen, Nick.’

Ik staarde haar een ogenblik strak aan. Ik zag dagen in de hete zon, languit op het strand, haar hand op mijn borst en ik zag familiediners bij haar ouders thuis, met Rand die telkens mijn glas bijvult en me op de schouder slaat, en ik zag ons languit op het Perzisch tapijt liggen in mijn haveloze appartement in New York terwijl we kletsend naar de lome ventilator aan het plafond staarden, en ik zag de moeder van mijn kind en het geweldige leven waarvan ik ooit had gedroomd. Ik wenste heel even – twee tellen, één, twéé – vurig dat ze de waarheid sprak.

‘Ik denk niet dat je alles kunt uitleggen,’ zei ik. ‘Maar ik zal graag toekijken hoe je je eruit probeert te redden.’

‘Vraag maar raak.’

Ze probeerde mijn hand te pakken maar ik schudde haar af. Ik liep van haar weg, haalde diep adem en draaide me toen naar haar om. Mijn vrouw moet altijd worden aangekeken.

‘Toe maar, Nick. Wat wil je weten?’

‘Oké. Waarom lag elke aanwijzing van de speurtocht op een plek waar ik met Andie… was geweest?’

Ze zuchtte en keek naar de grond. Haar enkels waren rauw. ‘Ik wist het niet eens van Andie, totdat ik het op tv zag… terwijl ik vastgebonden lag aan Desi’s bed in zijn vakantiehuis waar hij mij verborgen hield.’

‘Dus het was toeval?’

‘Het waren allemaal plekken die belangrijk voor ons waren geweest,’ zei ze. Er rolde een traan over haar wang. ‘Je kantoorkamer, waar je je passie voor journalistiek nieuw leven had ingeblazen.’

Ik snoof.

‘Hannibal, waar ik eindelijk begreep hoeveel die plek voor je betekent. Het huis van je vader – om je te confronteren met de man die je zo had gekwetst. Het huis van je moeder, dat nu van Go is, de twee mensen die zo’n fijne man van je hebben gemaakt. Maar… het verbaast me niet echt dat je die plekken graag wilde delen met iemand’ – ze boog haar hoofd – ‘op wie je verliefd was geworden. Je doet altijd graag dingen over.’

‘Waarom werden op al die plaatsen aanwijzingen gevonden die mij aanwezen als jouw moordenaar? Vrouwenondergoed, je tasje, je dágboek. Hoe verklaar je dat dagboek, Amy, met al die leugens?’

Ze glimlachte en schudde haar hoofd alsof ze medelijden met me had. ‘Alles. Ik kan alles verklaren,’ zei ze.

Ik keek naar dat lieve, betraande gezicht. Toen gleed mijn blik omlaag, naar het bloed. ‘Amy. Waar is Desi?’

Weer schudde ze haar hoofd. Om haar mond lag een verdrietig glimlachje.

Ik liep naar de telefoon om de politie te bellen maar een klop op de deur zei me dat ze er al waren.