Nick Dunne
De avond van de terugkeer
Eindelijk voelde ik haar hartslag onder mijn vingers, precies zoals ik me had voorgesteld. Ik kneep harder en duwde haar op de grond. Ze maakte rochelende klokgeluidjes, krabde aan mijn polsen. Tien seconden lang zaten we op onze knieën tegenover elkaar, alsof we in gebed waren.
Krankzinnig kreng dat je bent.
Een traan drupte van mijn kin op de vloer.
Vuile, gemene, krankzinnige moordenares. Je drijft mensen tot waanzin, trut.
Amy’s helderblauwe ogen keken me strak aan.
Toen kwam er met veel tamtam een idiote gedachte vanuit de krochten van mijn dronken geest mijn bewustzijn binnen: Als ik Amy vermoord, wie ben ik dan?
Ik werd verblind door een helderwitte flits. Ik liet mijn vrouw los alsof ze een gloeiendheet stuk ijzer was.
Ze zat in elkaar gedoken en hapte al kuchend naar adem. Toen ze weer lucht kreeg, klonk haar ademhaling raspend, met een vreemd, bijna erotisch piepje aan het eind.
Wie ben ik dan? Ik bedoelde het niet in verwijtende zin. Het antwoord was allesbehalve het vrome: Dan ben je een moordenaar, Nick. Dan ben je net zo slecht als Amy. Dan ben je wat iedereen dacht dat je was. Nee. De vraag was gevaarlijk emotioneel en moest letterlijk worden opgevat: wie zou ik zijn als ik Amy niet had om op te reageren? Ze had gelijk: als man was ik op mijn best toen ik van haar hield, en ik was op mijn één na best toen ik haar haatte. Ik kende Amy pas zeven jaar, maar ik zou niet terug kunnen naar mijn leven vóór ik haar kende. Ze had gelijk dat ik niet terug kon naar een doorsneeleven. Ik wist het voordat ze het met zo veel woorden zei. Ik had mezelf al voorgesteld met een gewone vrouw – een lief, normaal meisje – en dat ik deze gewone vrouw over Amy vertelde en over de moeite die ze had gedaan om me te… te straffen en terug te krijgen. Ik had me deze lieve, middelmatige vrouw al zoiets oninteressants horen zeggen als: O neeeeee, o mijn god! en dan wist dat ik haar zou aankijken en zou denken: Jij hebt nooit iemand vermoord voor mij. Jij hebt nooit geprobeerd me een moord in de schoenen proberen te schuiven. Je zou niet eens weten waar je moest beginnen als je zoiets als Amy zou willen doen. zo veel zou je nooit om me kunnen geven. Het verwende moederskindje in me zou nooit rust vinden bij zo’n normale vrouw, en ze zou al heel snel niet alleen normaal zijn maar ook beneden de maat, en dan zou mijn vaders stem – stomme trut – in me naar boven komen en het van me overnemen.
Amy had helemaal gelijk.
Dus misschien was er geen mooi einde voor mij.
Amy vergiftigde me, maar ik kon me een wereld zonder haar niet voorstellen. Wie zou ik zijn als Amy er niet meer was? Er waren geen alternatieven die me nog interesseerden. Maar ze moest op haar knieën worden gebracht. Amy in de gevangenis, dat was voor haar een mooi einde. Weggestopt in een cel waar ze me geen kwaad meer kon doen en waar ik haar zo nu en dan kon bezoeken. Of dat ik me in elk geval kon voorstellen dat ze daar zat. Een hartklop, mijn hartklop, daarbuiten ergens.
Ik was degene die haar achter de tralies moest zien te krijgen. Dat was mijn verantwoordelijkheid. Zoals Amy het als haar verdienste zag dat ze het beste in mij naar boven haalde, zo moest ik de schuld op me nemen voor het feit dat de krankzinnigheid in Amy tot wasdom was gekomen. Er waren miljoenen mannen die Amy trouw zouden zijn gebleven in voor- en tegenspoed en zich bevoorrecht zouden hebben gevoeld. Zelfverzekerde, echte mannen die haar niet gedwongen zouden hebben te veinzen dat ze iemand anders was dan haar eigen volmaakte, starre, veeleisende, briljante, creatieve, fascinerende, hebzuchtige, megalomanische zelf.
Mannen die hun vrouw kunnen liefhebben.
Mannen die haar geestelijk gezond kunnen houden.
Amy’s verhaal had duizenden andere richtingen op kunnen gaan, maar ze kwam mij tegen en toen begon de ellende. Dus ik moest haar stoppen.
Niet vermoorden maar stoppen.
Haar opbergen in een van haar dozen.