21

Ze waren allemaal naar het huis van de Baxters gekomen. De plek waar de familie samenkwam om de hoogtepunten in het jaar te herdenken en te vieren. En de plek waar ze samenkwamen om te rouwen. De avond van de elfde september was geen uitzondering.

Hoewel John Baxter moe was aan het einde van een drukke werkdag, was hij dankbaar dat hij zijn gezin om zich heen had. Hoeveel mensen zouden er die avond een geliefde missen en wanhopig op een telefoontje wachten van een reddingswerker die hun vertelde dat hun zoon of dochter, hun vader of moeder, hun man of vrouw gevonden was?

De pijn die het land die avond voelde, ging het bevattingsvermogen te boven.

Het was al na negenen, maar nog steeds zaten ze voor de tv en praatten ze zachtjes over de laatste berichten en wat president Bush zou gaan doen. De president had de terroristische aanslagen al als een oorlogsverklaring bestempeld. Het aantal doden werd in de duizenden geschat en honderden brandweerlieden en politieagenten lagen onder het puin begraven. Rudy Giuliani, de burgemeester van New York, had al een nieuw woord bedacht voor de desolate plek waar eens het World Trade Center had gestaan: Ground Zero.

De reddingsoperatie was in volle gang, maar tot op heden was nog niemand levend onder het puin vandaan gehaald.

‘Ik zie niet in hoe we in deze tijd naar Texas kunnen verhuizen.’ Erin ging in kleermakerszit zitten en leunde tegen de armleuning van een van de oude banken.

Kari, Brooke en Peter zaten op de grond met hun rug tegen dezelfde bank geleund. De kleinkinderen lagen boven te slapen en Brooke had het nog steeds over de bloedbank in het St. Anne-ziekenhuis.

Op de andere bank zaten Luke en Ashley. John keek hen verbaasd aan. Het was de eerste keer in jaren dat ze bij elkaar in de buurt zaten, laat staan naast elkaar op de bank.

Ashley had verteld dat ze elkaar toevallig op het busstation waren tegengekomen. Maar het was duidelijk dat het niet bij die toevallige ontmoeting was gebleven. Ze hadden van hart tot hart met elkaar gesproken, iets waar John en Elizabeth vele keren om hadden gebeden.

‘Is er nog nieuws?’ Elizabeth klonk even vermoeid als de anderen toen ze de kamer binnenkwam en naast John ging zitten. Ze pakte zijn hand vast, wierp een blik naar Ashley en Luke en kneep in zijn vingers.

‘Nog steeds geen overlevenden gevonden.’ John kneep ook even in haar hand. ‘Ze zeggen dat mensen vanonder het puin met hun mobiele telefoons bellen.’

‘Wat afschuwelijk.’ Kari trok haar knieën op tot onder haar kin en keek met wijd opengesperde ogen naar de tv waar beelden te zien waren van honderden reddingswerkers op een enorme berg met puin.

‘Ik geloof niet dat ze nog iemand levend onder het puin vandaan halen.’ Brooke schudde haar hoofd. ‘De kerosine van dat vliegtuig brandt nog gewoon door. Als de mensen niet levend verbranden, dan stikken ze door de gassen.’

‘Je hebt gelijk,’ zuchtte Peter. ‘Maar toch moeten we het proberen.’

Elizabeth keek naar Luke en John volgde haar blik. Hoe kwamen deze gesprekken op hem over? Reagans vader was een van de slachtoffers die onder die enorme puinhoop van verwrongen staal en cement lagen begraven. Natuurlijk wilde Luke niet dat zijn familie ieder sprankje hoop dat de man de ramp had overleefd, doofde.

‘Gaat het een beetje, Luke?’ De stem van Elizabeth klonk zacht en beheerst. Dit was een van de dingen die John in haar bewonderde. Als het leven op zijn kop stond, waren haar woorden en de klank van haar stem als balsem op de wonden, ook al stierf ze zelf duizend doden. Ze zou haar pijn pas later uiten, als ze met zijn tweeën waren. Maar hier, in bijzijn van de kinderen, was ze het toonbeeld van rust, de personificatie van Gods belofte dat alles op de een of andere manier weer goed zou komen. Dat Hij nog steeds regeerde.

‘Ja, het gaat wel,’ antwoordde Luke nors terwijl hij zijn blik op de tv gericht hield.

‘Heb je nog iets gehoord van de moeder van Reagan?’

Luke schudde zijn hoofd en wendde zich tot Brooke. ‘Ze zullen heus wel overlevenden vinden.’ Vervolgens richtte hij zijn blik weer op de tv. ‘Reagans vader geeft niet zomaar op.’

Brooke trok haar wenkbrauwen op naar Peter en uit haar blik bleek dat het nu pas tot haar doordrong dat ze was vergeten welke persoonlijke betekenis de reddingsoperatie voor Luke had. Ze schraapte haar keel. ‘Je hebt gelijk, Luke. Ik wilde niet zeggen dat er geen overlevenden zijn. Alleen maar dat…’

‘Het geeft niet.’ Luke stond op en liep naar de trap. ‘Ik ga naar bed.’ Zonder op te kijken verliet hij de kamer.

Brooke wierp een hulpeloze blik naar haar ouders en zei ‘sorry’ met haar lippen.

‘Het geeft niet,’ fluisterde John. ‘Jij dacht niet aan Reagans vader. En ik ook niet. Bovendien was ik degene die erover begon.’

‘Ik hoop dat hij kan slapen.’ Elizabeth zocht Brookes ogen en hield die vast. ‘Het zal een zware week worden.’ Ze wendde zich tot Kari. ‘Heb je nog iets van Ryan gehoord?’

‘Hij en een aantal spelers van het team gaan morgen eten en water uitdelen om de reddingswerkers te ondersteunen.’ Kari keek Ashley aan. ‘Wanneer dacht Landon aan het werk te gaan?’

‘Hij heeft met iemand op het hoofdkantoor van de New Yorkse brandweerbrigade gesproken.’ Ashleys gezicht kreeg een angstige uitdrukking. Dat begreep John. Het was gevaarlijk, misschien zelfs levensgevaarlijk, om op de puinhopen van een uit meer dan honderd verdiepingen bestaand gebouw te werken. Ashley beet op haar lip. ‘Ze verwachten hem morgenmiddag.’

‘Ik vraag me af of hij Ryan zal tegenkomen.’ Kari richtte haar aandacht weer op de tv.

Het gesprek werd gestaakt toen er een stroom nieuwe berichten en updates binnenkwam. Tegen elf uur waren alle gezinsleden met hun kinderen vertrokken. Behalve Luke natuurlijk.

De hele avond had John een onbehaaglijk gevoel gehad over zijn zoon. Luke was zelden chagrijnig en in zichzelf gekeerd. Tijdens de meeste familiereünies haalde hij allerlei streken uit en plaagde hij zijn zussen meedogenloos. Alleen in het bijzijn van Ashley gedroeg hij zich niet bepaald vriendelijk. Maar vandaag was Ashley het probleem niet geweest. En Johns vaderlijke intuïtie vertelde hem dat het ook niet met Reagan te maken had.

Er was iets aan de hand met zijn enige zoon, iets wat verder ging dan verdriet, angst en onzekerheid. Wat het ook was, John zou het er niet bij laten zitten.

Zachtjes liep hij de trap op naar Lukes kamer. Vanuit de gang hoorde hij het nieuws op de kleine tv in Lukes kamer. Voordat hij de deur opende, klopte John discreet aan. ‘Kunnen we even praten?’

Luke lag languit op bed en had zijn enkels gekruist. Even keek hij op en toen maakte hij plaats voor zijn vader. ‘Ja hoor.’

Daar had je het weer, die vreemde kilheid in Lukes stem. John kwam de kamer binnen en ging op bed zitten. ‘Gaat het een beetje?’

Luke leunde op zijn elleboog en keek zijn vader aan. ‘Niet echt.’

‘Dat dacht ik al.’ John was getroffen door de ijskoude uitdrukking in de ogen van zijn zoon. ‘Ben je boos?’

‘Nou ja.’ Een zucht ontsnapte aan Lukes lippen. ‘Eigenlijk wel.’

‘Dat zijn we allemaal.’ John legde zijn hand op Lukes voet. ‘Alles is anders dan vanochtend.’

‘Dat is niet alleen de reden.’ Luke haalde zijn schouders op en lachte vreugdeloos.

‘Aha.’ John haalde diep adem. Luke maakte het hem niet gemakkelijk. ‘Waarom ben je boos?’

‘Ik was bij Reagan… op maandagavond.’ Luke sloeg zijn ogen neer en bestudeerde het patroon van de beddensprei. Toen hij opkeek, zag John iets schuldigs in zijn blik. ‘We waren naar de wedstrijd van de Giants aan het kijken en vergaten alles om ons heen.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar. ‘Toen belde Reagans vader, maar ze nam niet op. Hij sprak een bericht in, maar Reagan… zei tegen me dat ze hem vandaag zou terugbellen.’

John sloot zijn ogen en kreunde. Geen wonder dat Luke zich schuldig voelde. Reagan en hij waren zó in de wedstrijd opgegaan dat ze geen zin hadden gehad om de telefoon op te nemen en haar vader te woord te staan. En nu was het te laat. Hij knipperde met zijn ogen. ‘Wat erg, jongen.’

‘Zodra ik het nieuws vanochtend op school hoorde, begon ik te bidden. Ik smeekte God om het leven van haar vader te sparen.’ Luke hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘En weet je wat? Totdat ik Reagans moeder aan de telefoon kreeg, geloofde ik ook echt dat God mijn gebeden zou verhoren.’

God verhoort onze gebeden altijd. Op het laatste moment hield John deze woorden in. Luke had geen behoefte aan een stichtelijk verhaal. Hij had behoefte aan een luisterend oor.

Luke ging rechterop zitten en leunde tegen het hoofdeinde van het bed aan zodat hun hoofden op gelijke hoogte waren. ‘Mijn hele leven heeft God mijn gebeden verhoord, pap. Als ik bad, geloofde ik dat Hij mij zou verhoren en na verloop van tijd gebeurde dat ook altijd. Ik leefde heel dicht bij God. Maar toen ik hoorde dat meneer Decker er niet in geslaagd was om op tijd uit het gebouw te komen…’

Luke was niet in staat om verder te praten. John schoof een eindje op en legde zijn hand op Lukes schouder. Nu was het wel tijd voor een stichtelijk verhaal. ‘Jongen, God luistert altijd naar je gebeden, naar elk ervan. Als Reagans vader de aanslag niet heeft overleefd, dan is het omdat het zijn tijd was. Zo gaat het in het leven. We weten niet van tevoren wanneer onze tijd komt.’

Na een poosje snifte Luke en keek op. Er welden tranen van boosheid op in zijn ogen. ‘Dat zal wel zo zijn, maar dan snap ik toch nog één ding niet…’

John wachtte. De woede die in Lukes blik smeulde, maakte hem angstig.

‘Wat voor zin heeft het dan? Als God toch alles van tevoren heeft bepaald, wat voor zin heeft het dan om tot Hem te bidden? Wat maakt het eigenlijk uit?’

John slikte zijn verbazing in. ‘Het maakt alles uit. God is geen geest uit Duizend-en-een-nacht, Luke. Dat weet je. Hij doet geen trucjes op commando. Maar op Zijn wijze antwoordt Hij altijd op onze gebeden. Hij heeft je moeder genezen, nietwaar?’

‘Ja, dat dacht ik vroeger.’ Luke ogen vernauwden zich tot spleetjes. ‘Ik vroeg God of Hij de kanker wilde wegnemen en dat is ook gebeurd. Maar misschien was het anders ook wel zo gegaan. Of misschien is de kanker niet echt verdwenen. Misschien had het gebed er helemaal niets mee te maken.’

‘Het gebed heeft er alles mee te maken.’ Johns stem bleef kalm.

‘Oké, en hoe zit het met Amerika? Het land van de vrije mensen en het thuis van de dapperen. God is toch zogenaamd onze grote Beschermer? We vertrouwen op God.’ Hij wees naar de tv. ‘Maar vandaag blijkbaar even niet. Misschien heeft God Zijn buik vol van de Verenigde Staten. Misschien hebben we afgedaan voor Hem.’ Lukes ogen vernauwden zich. ‘Maar zeg nu niet dat onze gebeden vandaag iets hebben uitgehaald. Niet voor de mensen in het World Trade Center.’

‘Er gebeuren heel erge dingen op aarde, Luke. Zo is het al sinds het begin der tijden.’ Hij kneep in Lukes schouder. ‘En de Verenigde Staten vormen geen uitzondering.’

‘Maar waarom was God er niet voor al die mensen, pap?’ Lukes boze stem schalde door de kamer.

John nam de tijd om een antwoord te formuleren. Hij wachtte totdat Luke enigszins was bedaard. ‘Jongen, God was er voor ieder van die mensen.’ John liet zijn hand van Lukes schouder glijden. ‘Ook als het leven niet verloopt zoals we willen, is Hij er nog steeds, zelfs op een dag als deze. Om ons te troosten en de vrede te schenken die we nodig hebben, een vrede die de wereld niet kent.’

‘Nou ja…’ Luke keek weer naar de beelden op tv. ‘Vandaag wilde ik dat Reagans vader de ramp zou overleven en niet begraven zou liggen onder een gebouw van honderd verdiepingen.’

Er hing een gespannen sfeer tussen hen, iets wat John nog nooit eerder had meegemaakt. Niet tussen hem en Luke in ieder geval. Moest hij zijn zoon welterusten wensen en hem de gelegenheid geven over zijn twijfels heen te slapen? Of moest hij blijven praten en proberen om Lukes geloof weer op het peil te krijgen van vierentwintig uur geleden?

Hij koos noch voor het één, noch voor het ander. ‘Laten we bidden. Dat is de enige manier om te overleven.’

Luke wendde zijn blik van de tv af, maar John zag dat hij dit meer uit gehoorzaamheid en respect deed dan uit de behoefte om te bidden. ‘Oké, als je dat graag wilt.’

Zoals je wilt? Opnieuw kreeg John een onbehaaglijk gevoel. God, help mijn zoon alstublieft. Laat deze verschrikkelijke dag geen wig drijven tussen U en hem.

De Bijbeltekst die Kari eerder op die ochtend had gelezen en waar ze het met hem over had gehad toen hij thuiskwam van zijn werk, flitste door hem heen: want Hij die in u is, is machtiger dan hij die in de wereld heerst. John nam zich voor om zich de komende dagen op deze belofte te richten.

Hij deed zijn ogen dicht, legde zijn hand weer op Lukes schouder en begon hardop te bidden. ‘Vader, zo vaak begrijpen we niet wat er om ons heen gebeurt. En dit is een van die momenten.’ John haalde langzaam adem. ‘Het enige wat we kunnen doen, is aan Uw waarheid vasthouden en erin geloven. U bent een goede God, de Schepper van het leven. Het kwaad dat vandaag is gebeurd, doet U ook verdriet. Zo veel levens, Vader. Zo veel levens. God, als Reagans vader een van degenen is die vandaag thuis zijn gekomen, help ons dan dit te accepteren. Help ons er dankbaar voor te zijn dat als hij inderdaad van deze aarde is weggenomen, hij nu eeuwig voor Uw troon juicht.’

John zweeg even. ‘En help Luke alstublieft. Help hem vast te houden aan zijn geloof, welke stormen ons nog wachten. Laat hem weten dat U luistert naar zijn gebeden, dat U hem liefhebt en om hem geeft. Wees met Reagan en haar familie en troost hen met Uw beloftes. In Jezus’ naam. Amen.’

Talloze malen in Lukes leven had John hem op zijn kamer opgezocht en hadden ze samen gebeden. En daarna had Luke zich altijd rustiger gevoeld. Zijn ogen waren vervuld geweest van de zekerheid dat God almachtig was.

Maar deze keer stonden Lukes ogen nog even boos en hard als ervoor. Zodra John amen had gezegd, richtte Luke zijn blik weer op de tv. Normaal gesproken zei Luke altijd: ‘Dank je wel dat je samen met me gebeden hebt, pap,’ maar daar was deze keer geen sprake van. Er waren geen bemoedigende woorden of hoopvolle signalen waaruit bleek dat Luke zelfs maar geluisterd had tijdens het gebed.

Ik kan het niet afdwingen, God. Ik geef hem aan U over. John gaf Luke een klopje op zijn rug en maakte aanstalten om weg te gaan.

‘Laat je geloof niet los, jongen. Je hebt het meer dan ooit nodig.’

Stilte.

‘Goed… welterusten, Luke. Ik hou van je.’

John draaide zich om en pas toen hij al in de deuropening stond, antwoordde Luke: ‘Welterusten.’

Terwijl John de gang door liep naar de kamer die hij met Elizabeth deelde, dacht hij met pijn in zijn hart na over het gesprek van zojuist. Voor zover hij zich kon herinneren was het de eerste keer dat zijn zoon hem niet had verteld dat hij ook van hem hield.

image

Op de ochtend van twaalf september scheen de zon. Het weer was in scherp contrast met de rouw waarin het land gedompeld was. Toen John wakker werd, zat zijn vrouw al in haar stoel bij het raam in de Bijbel te lezen.

Hij ging rechtop zitten en toen hij in zijn ogen had gewreven, zag hij dat ze hem doordringend aankeek. ‘Er is iets aan de hand met Luke.’

Het was eigenlijk geen vraag, maar een feitelijke constatering. Toch wist John dat ze een antwoord wilde hebben. Hij rekte zich uit en leunde tegen het hoofdeinde van het bed. Hij wilde haar niet ongerust maken, vooral niet nu Luke vanmorgen waarschijnlijk wakker zou worden en zichzelf voor het hoofd zou slaan omdat hij ooit had durven twijfelen aan God. ‘Hij is van streek.’

Elizabeth boog haar hoofd. ‘Niet alleen dat.’

‘Hij is woedend.’ John stapte zijn bed uit en trok zijn badjas aan. ‘Hij heeft God gevraagd om het leven van Reagans vader te sparen.’ John liep naar de deur van de slaapkamer. ‘Het is de eerste keer dat God de gebeden van de jongen met zo’n krachtig “nee” beantwoordt.’

‘Maak je je zorgen over hem?’ Elizabeths bijbel lag nog open op haar schoot.

John bleef in de deuropening staan. Hij hoopte dat zijn vrouw kon voelen hoe zeker hij van zijn zaak was. ‘Ja, maar ik heb het aan God overgegeven. Ik weet zeker dat Lukes houding vandaag weer anders zal zijn.’

‘Waar ga je naar toe?’

‘Ik moet even iets doen.’ Hij glimlachte naar haar. ‘Ik ben zo terug.’

Terwijl hij de trap af liep en zich naar de garage begaf, moest John denken aan wat Luke de avond ervoor had gezegd. Misschien had God Zijn handen afgetrokken van de Verenigde Staten en had Hij genoeg van Amerika.

John vond de kist waarnaar hij zocht en deed die open. Voorzichtig haalde hij er de zware, met de hand gemaakte Amerikaanse vlag van de familie uit. Hij liep ermee naar de vlaggenmast voor het huis, maakte hem aan een dik koord vast en hees de vlag totdat die zich drie meter boven de grond bevond.

Toen deed hij drie stappen achteruit en keek ernaar. De rood-wit-blauwe vlag wapperde majestueus in de ochtendbries.

John bleef er een poosje naar kijken en dacht aan de vrijheid die deze symboliseerde. Het was een kleine moeite om vandaag de vlag uit te hangen, maar op de een of andere manier voelde hij zich sterker en hoopvoller gestemd.

Hoe ernstig de situatie ook was en wat de mensen er ook van vonden en hoe onzeker dit moment in de geschiedenis van hun land ook was, toch was John overtuigd van twee dingen.

God had Zijn handen niet afgetrokken van Amerika.

En Hij had Zijn handen ook niet afgetrokken van Luke.