8
Hoe kwam zij aan die grote borsten? Ze leken elke keer wel groter. Hij moest zich dwingen haar in het gezicht te kijken. Amanda. Ja, hoe kwam ze eraan? Zíjn Amanda, dat was waar ook. Zijn hoogsteigen product. Vroeger bij hem thuis kwamen ze niet voor. Hij had ze uit tijdschriften moeten halen die ze op het station verkochten. Zou het door de moderne voedingsmethoden komen? Ruth had zelf kleine. Maar mooi. Ze had altijd een perfect lichaam gehouden. Als je de kop even kon wegdenken, rukte iedere vent zich er met plezier op af. Maar Amanda was duidelijk meer van Amerikaanse proporties. Met een gezicht dat niet leek te bevroeden wat zich een kop lager allemaal afspeelde. Als Portielje haar zag, zou hij er wel raad mee weten, die rondneuker . Hans als schoonzoon. Getver, ineens stelde hij het zich voor.
Toch bleef de voluptueuze verschijning die zij uit haar jas toverde iets abstracts houden. Een lichaam ja, maar van niemand in het bijzonder. In zijn gedachten bestond er ergens op een flat nog steeds een kind dat Amanda heette, een onbeholpen hummeltje, dat hij onmogelijk met deze hoorn des overvloeds in verband kon brengen.
Had-ie de laatste jaren zeker niet goed opgelet. In ieder geval niet dáárop gelet.
De paar tietengluurders die hem zagen, hier in het nog rustige studentencafé tegenover de Letterenfaculteit, hielden hem ongetwijfeld voor een docent die zijn favoriete studente ‘bijles’ probeerde te geven. Kon hem ’t verrekken wat die kutstudentjes van hem vonden . Als Pam het maar niet te weten kwam. Het tafelblad waar hij op leunde, voelde plakkerig van opgedroogd bier en snoepgoed. En studentensperma. Of zat dat alleen aan de onderkant?
Amanda liep stage bij De Nieuwe (de oude N.E.E . dus), iets wat hij zelf geregeld scheen te hebben, maar daarna kennelijk terstond vergeten was. Niet zo handig, vond hij, om haar zijn eigen leven binnen te loodsen. Straks wilde ze nog stage gaan lopen op zijn eigen bureau. Met Pam als mentor zeker! Anderzijds streelde het hem dat ze de journalistiek in wilde. Dan had hij het als vader toch niet helemáál verkeerd gedaan. Het was misschien goed, bedacht hij, wanneer een vader feitelijk afwezig was. Dan hadden ze tenminste iemand om tegen op te kijken. Niet dat hij het zo bedoeld had, maar het had wel zo uitgepakt.
Het scheen de bedoeling te zijn dat hij een artikeltje van haar nakeek voordat het ter redactie ging.
Ze maakte hem verdomme melancholisch, zoals ze voor hem stond, en zo heel erg niet meer het kleine meisje was dat zij hoorde te zijn. Niets laten merken . Een vreemde, deze jongedame, iemand die hij zo goed gekend heeft en tegelijk niet gekend heeft, met een heel leven dat stiekem achter hem langs was geglipt. Een ander, een niet-geleefd leven dat nu voorgoed verloren was gegaan. Waar was zijn kleine meisje gebleven? Iets huilerigs welde op. Er was hem iets kostbaars afgenomen, dat gevoel . Hij dacht aan een klein meisje, maar zijn gedachten produceerden een willekeurig kind en hij voelde niks. Hij dacht aan Alwin, maar dat was anders. Een jongen riep toch minder vertedering op dan een meisje. Eerder ergernis. Bovendien wist hij niet eens hoe hij eruitzag. Er zou een liedje over moeten zijn, over meisjes die groot worden. Er was vast wel een Frans chanson over een p’tite fille waar de melodie naar reikt en reikt, als de zee die komt en komt zonder ooit aan land te gaan. Iets met kniekousjes en kanten jurkjes en vooruit, vanwege die zee, een strandscène met emmertjes water en schepjes zand. De eeuwigheid die alsmaar duurde en die toch voorbij kon gaan. Zoals zijn eigen jeugd, die hij nooit bewust had beleefd en die hij dus had moeten verzinnen, want het meest wordt gemist wat men nooit heeft gehad.
Ruth had hij zes, zeven jaar geleden plotseling ‘herontdekt’, uit een behoefte aan vertrouwdheid en vanzelfsprekendheid die hij bij zichzelf was gaan bespeuren. Ze was zijn vroeger, zijn Ruttekutteke van Gugchel, zijn meisje van toen. Bij haar voelde hij zich echt thuis. Hoe weinig hij er ook kwam. Heerlijk om zomaar binnen te vallen en alles te kunnen laten zakken. Lekker geil ook . Al had Ruth het aanvankelijk beter gevonden dat zijn dochter oom tegen hem zei.
Zo gingen die dingen. Al snel na de geboorte was hij hen uit het oog verloren. Ze pasten niet bij zijn leven. Toen niet tenminste. Pas sinds een paar jaar wist Amanda hoe het werkelijk zat. Met dien verstande dat het natuurlijk niet de bedoeling was dat iederéén van deze situatie in kennis werd gesteld.
En daar zat hij nu dan. Over haar huiswerk gebogen. Good old daddy-o.
Uit de luidsprekers deden eeuwig boze negers bonkie-bonkie om hem uit zijn concentratie te halen.
Een groot stiliste kon hij Amanda niet noemen, dacht hij, terwijl hij zijn aandacht erbij probeerde te houden. Zag zo iemand dat zelf niet in? Maar zelf was hij ook nooit zo’n begaafd schrijver geweest, hij verbeterde liever wat anderen hadden opgezet. Daar lag zijn kracht. Aangeleverde tekst was voor hem grondstof, meer niet. Een schrijver beschouwde hij als een soort mijnwerker die ruw materiaal had opgediept, terwijl de redacteur, die er lijn in bracht, de werkelijke schepper was. Zonder lijn geen leesbaarheid.
Zijn ogen ploegden zich een weg door de uitgeprinte bagger, zakten steeds weg in dit dichtbedrukte niemandsland, het was lezen en vergeten, lezen en vergeten.
Amanda las hém ondertussen: zijn gezicht, zijn schouders, zijn hele uitgezaktheid, dat voelde hij heus wel. Ze las het optrekken van een wenkbrauw, het zakken van een mondhoek, ze las het krabben wegens toenemende jeuk, het zuchten, het verzitten. Hij, zo dichtbij, rook ineens haar jeugd, iets zoets , terwijl hij stinkend naar oude peuken voortploeterde in haar uitzichtloze tekst.
Allengs kreeg hij greep op het verhaal, dat met zoveel meisjesijver tot stand was gebracht. De grondstof die ze had opgediept was pikzwart en kwam uit de duisternis van Afrika. Wat interesseerde hem dat? Het vergeten continent.
Meer iets voor Portielje. Zat die daaromtrent niet in een comité of stichting? Er stond hem iets bij over een vet verzorgde dienstreis richting rimboe, sterke verhalen over naaktzwemmen tussen de pikzwart opglimmende kontjes in een luxueuze hotelvoorziening. Of was dat in ons eigen Suriname geweest? Misschien moest hij Amanda maar doorsturen naar zijn vriend. Haha, mocht-ie willen. Hola, geen denken aan. Als je maar van d’r af blijft, viespeuk.
Ze had het relaas opgetekend van een mevrouw die over de telefoon had moeten horen dat haar zoon met diens prille gezinnetje in een bloederig slachtritueel aan stukken was gescheurd door een stel kindsoldaten. Zo’n Hollandse ontwikkelingswerker. Ze zagen er niet meer uit, gatverdegetver . Plaats van handeling: het verscholen apenlandje dat Guinee werd genoemd en dat in zijn beleving niet echt wilde bestaan. Meer iets voor jongensboeken en oude, met exotische dieren verluchtigde landkaarten.
Op zich was het een gruwelijk verhaal, dat wel, hij herinnerde zich vaag er enkele jaren terug in de krant over gelezen te hebben.
Voor Amanda speelde het allemaal veel dichter bij huis. De klagende mevrouw in haar verhaal was een goede kennis van Ruth uit Tilburg. Zelf kwam hij er nooit meer, in dat wanhoopsoord. Ruth ging er nog steeds eens in de zoveel tijd trouw heen, vanwege een zangkoor dat ongetwijfeld Concordia heette. Waar die vrouw van dat vermoorde gezin ook lid van was. Of was geweest. Vandaar dus. Amanda had het allemaal uit de eerste hand.
Het probleem was dat haar artikel nergens over ging. Het ging nergens naartoe. De slachtpartij zelf was inmiddels oud nieuws, daar kon je bij het publiek niet meer mee aankomen. Het was een aanklacht, maar tegen wie? Dat gelul over ‘rebellen’ en ‘regeringstroepen’, vervaald sjabloon uit het handboek voor journalistiek. Elkaar uitmoordende negers interesseerden niemand. Het ging om Nederlanders, eigen mensen, Amanda moest er een Nederlands verhaal van proberen te maken, alleen dan kon het misschien iets worden. Guinee was geen nieuws en zou het ook nooit worden. Omdat alles wat ze daarginds deden bij voorbaat zinloos was. Ze hakten daar de armpjes en beentjes van baby’s af. Waarom? Geen idee. De daders in zulke landen maakten geen morele keuzes, ze deden maar wat, ze hakten er gewoon op los. Als een soort lichaamsbeweging, meer niet.
‘Maar Fons…’ Oom zei ze niet meer, maar papa was haar duidelijk te intiem, dus werd het Fons, wat voor haar kennelijk de afstand tussen hen het beste weergaf. Ze wilde tegenwerpen dat ze hem veel te rechts, veel te cynisch vond. Maar ze kende hem onvoldoende om kritiek op hem te durven hebben.
‘Ja, kindje…?’
‘Ach, laat ook maar.’
Wat zij moest zien te vinden, zei hij, was een moreel dilemma dat het menselijk en dus herkenbaar kon maken. En met die opdracht kon zij het doen.