37
‘Ik wil je niet ongerust maken, Hans, maar mevrouw Benedikt is er ook. Misschien moeten we even samen overleggen.’
‘Wat? Wie? Nee toch zeker? Ik dacht…’
Fons keek hem aan met die haast ongeïnteresseerde rust van hem, wachtte, zonder enige emotie, tot het opgedwarrelde stof weer ging liggen. Hij trok met volle overgave aan zijn sigaret, met zo’n blik van: o mag je hier niet roken? ‘Ze hebben haar niet uit De Nieuwe , beweren ze. Dat kan ook niet, die is nog niet uit. Ze hebben haar zelf gevonden, zeggen ze.’
‘Wie: ze? Wie zeggen dat?’ Portielje stuiterde van woede. Hoe rustiger Fons zich gedroeg, des te kwaaier hij zelf goddomme werd.
‘Een meisje dat ik sprak.’
Toch niet die met die – ? Ach laat ook maar.
‘Dat mens schijnt een hele mediacampagne op poten te hebben gezet.’
Er begon hem iets te dagen. ‘Zeg Fons, we hebben het toch niet over dat idiote mens dat aan de bar een kopje thee zat te slurpen? Daar.’
Hij wees, maar de kruk was leeg.
Fons haalde zijn schouders op. ‘Er lopen hier voor het overige alleen maar jonge meiden rond, typisch Robbert trouwens om zo ongegeneerd all the way te gaan, dus ja die ouwe vieze theezak waar je het over had, dat moet haar zijn geweest.’
‘Ze zal wel alvast naar de schmink zijn gebracht. Het zware werk eerst, dan hebben ze dat meteen gehad.’
‘Hè bah, nu zijn jullie net van die mannen, als jullie zo praten. Je hebt het over een méns hoor.’
‘Let maar niet op ons, kleintje. Je vriend moet even stoom afblazen. Laat de woorden maar komen, laat hem maar leeglopen. Kan hij zijn adrenaline kwijtraken. Heeft hij straks tijdens de uitzending alles weer keurig op een rijtje.’
Portielje dacht: ik zou nu snel even moeten kunnen neuken. Klaarkomen, totaal ontspannen. Het lullige was dat hij het meeste zin had in dat behulpzame meisje van zo-even, ware het niet dat die natuurlijk door Robbert zelf was gereserveerd. Altijd hetzelfde gekloot. Hij had Babs, maar Babs wilde op dit moment ‘als mens’ gezien worden en dat was wel het laatste waar hij behoefte aan had. Onmenselijkheid graag. Anonimiteit. Hier met die billen. Hatsee! En dan gewoon weer door of er niks aan de hand was.
Ergens anders zijn nu. Desnoods even thuis op bed liggen en me aftrekken.
Hij dacht aan Afrika. Niet aan het bloedbad, nee bah, hou op. Aan het Afrika dat hij als kind had leren kennen uit oude voorleesboeken met wonderlijke kleurenplaten van dieren die zo vreemd waren dat je ze wel móést onthouden. Zo ver ging het terug. Tot aan de mythe van de kindertijd. Donker Afrika betekende iets wezenlijks voor hem: een imaginaire wereld die zijn onschuld nog behouden had, een heile Welt die nog niet onttoverd was geraakt door arbeidsdeling, ingewikkelde productieprocessen enzovoort. Dat was ze natuurlijk wel, die wereld, maar dat was dan ook precies de reden dat hij zo geëmotioneerd werd als het over ‘zijn’ Afrika ging. Ze hadden zijn droom afgepakt, tot cliché gemaakt, verkitscht. Verpesten jullie het daar nu ook al, wilde hij al die onverschilligen toeschreeuwen, staan jullie toe dat ook het laatste continent, the enchanted isle , voorgoed verloren gaat? Hij sloot zijn ogen heus niet voor de minder fraaie kanten. Of course not. De politieke en sociale realiteit kende hij als geen ander. Hij besefte, met al zijn bestuurlijke kennis, terdege dat het daarginds hard kon toegaan. Daar wist mevrouw Benedikt alles van, daar ging hij niet flauw over doen, nee Robbert echt niet , het was vreselijk wat daar in Parrot’s Beak was gebeurd. Zat hij daar goddomme toch weer over dat bloedbad te piekeren. Terwijl hij wou wegdromen over giraffen op lange benen die gracieus over de savanne paradeerden, over al die wonderdieren in dat zonovergoten, woekergroene mensenkinderparadijs, waar niets echt leek te gebeuren zelfs niet die bloedmooie fuckie-fuckie-prinsessen die je overal zag omdat je steeds maar niet kon geloven dat het werkelijk bestond, een tovertuin waar de mensen altijd lachten omdat ze kennelijk niets anders te doen hadden. Daar lag zijn hart, hoe naïef dat ook mocht overkomen, hij schaamde zich er niet voor. In iede re politicus schuilt een dromer, Robbert, dat weet je toch.
‘Zie je,’ hoorde hij Fons tegen Babs zeggen. ‘Hij is al een stuk rustiger.’