12
Uiteindelijk zat hij dus mooi die lezing te schrijven, godverdegodver. Een beetje de Cyrano uithangen, terwijl meneer nu tijd vrij had om met Babs ‘de natuur in te gaan’. Tegen Margot heb ik gezegd dat ik met jou aan die lezing aan het werken ben, dus als ze belt, moet je maar even iets verzinnen. Nieuwenhuijs kon zich daar zo kwaad over maken, over die geile nonchalance, dat zijn lul op eigen houtje begon op te zwellen. Het kwam ook een beetje door Babs, die zo onuitstaanbaar gewillig was in de handen van Hans.
Al schrijvend werd het of hij het zelf was die het woord voerde, hij werd niet Hans, Hans werd hem. Goed, het zou Hans zijn die als marionet op het spreekgestoelte de aandacht naar zich toe zou trekken, met Margot en haar vader, de altoos eerbiedwaardige senator Van Heusden Altena keurig op de voorste rij, en lekkere Babsje haha met schrale schaamlippen thuis op haar studentenkamer , maar ondertussen had hij, Fons Nieuwenhuijs, de touwtjes in handen. Hij bepaalde wat er gezegd ging worden en ook bepaalde hij hoe de aanwezigen gingen reageren. Als er een almachtige God bestond, dan was hij het waarschijnlijk gewoon zelf. Zolang hij in zijn onderbroek aan zijn bureau bleef zitten tenminste. Een God die afdaalde onder de mensen, werd sukkel te midden van sukkels.
Pam kon het er niet mee eens zijn, maar hij liet zich de kans niet ontnemen om Portielje met al diens potentie hogerop te helpen. Zoveel losers had hij in zijn leven geadviseerd, zoveel middelmaat opgestuwd in de vaart der volkeren, dat het nu tijd werd voor het reële werk. Hij snapte Pam heus wel, het geld werd allang niet meer in ’s lands vergaderzaaltje verdiend. Die tijd was, zoals zoveel tijd, helaas voorbij. Public affairs, dáár werd het echte mooie grote geld met bakjes tegelijk opgehaald. Van die gekloonde bedrijfsjongens wegwijs maken in de Haagse kruip-door-sluip-door van wachtkamers en wandelgangen: wie benader je en waar, wanneer en hoe. Ping, kassa. Maar tussen al die duplicaten en serienummers door mocht hij als Nieuwenhuijs van Nieuwenhuijs & Nieuwenhuijs toch wel een echt bestaand mens behandelen? Zag je ook weer eens waar het bureau vandaan kwam. Politici maken, dat was zijn vak. Een goddelijk vak, als je het hem vroeg.
En nu hij even voor God mocht spelen in het leven van Portielje, besloot hij die hele lap tekst die voor hem lag te beschouwen als ruw materiaal dat hij flink zou moeten omgooien.
De gewijde ambiance van de Van der Goes-lezing was uitermate geschikt om Hans als een complete politicus neer te zetten, als een verantwoordelijk bestuurder die over een brede blik beschikte. Hoe zei hij het zelf ook alweer? Het nieuwe Nederland neerzetten, o ja, dat was het. Al bleef het altijd tricky om hem economisch zijn gang te laten gaan. Wat dat betreft bleef Portielje een ouderwetse man of ideas die cijferblind aan alle kanten tegen de feiten opbotste. Maar het was misschien goed als hij, uitgerekend te midden van dat zootje hotemetoten in de Nieuwe Kerk, zijn idee van een geheel herzien en verbeterd Nederland zou ontvouwen.
In die zin kon dat idiote plan om fiscaal te stemmen wellicht nog een plaats krijgen. Het goede ervan was dat het de mensen electoraal medeplichtig maakte. Door ze zelf – gecontroleerd – met overheidsgelden te laten schuiven konden ze moreel niet meer aan de kant blijven staan. Met hun grote gore bek. Veel geld voor veiligheid en weinig voor ontwikkelingshulp? Eigen keuze. Van die domme klootzakken. Meer geld voor autowegen en ook meer geld voor de bescherming van de natuur? Een interessante casus. Et cetera, et cetera. En het mooie was dat uiteindelijk alles bij het oude bleef. Want zulke shit was natuurlijk onuitvoerbaar. Was dat ook niet het doel van de zittende politiek: steeds nieuwe woorden verzinnen om de oude situatie te kunnen bestendigen?
Hij verloor zich in de weldadigheid der zijpaden. Heerlijk, heerlijk, heerlijk. Terwijl Portielje zijn Babs lag te vingeren en Margot ergens anders haar vermoedens niet hard kon maken, zat hij hier in zijn onderbroek zonder dat zij dit wisten te heersen over hun bestaan. Hij bedacht de zetten, hij verzon de moves in de modelcarrière van prof. drs. Hans Portielje. Blij dat ik het zelf niet ben.
Je vroeg je soms af waar mensen als Hans de energie vandaan haalden om de godganse dag indruk te willen maken. En op wie? Op lekkere jonge meisjes, zou die viezerik zelf beweren. Op mensen die zij niet kenden en nooit zouden kennen. Nooit zouden wíllen kennen, als ze erover na zouden denken.
Hans zat anders in elkaar dan hij, Hans hield van mensen, beweerde hij. Waar mensen waren, waren ook meisjes, vrouwen, noem maar op. Hij hield van de opwinding, van de onverwachte gelegenheid die zich in de drukte kon voordoen, als je maar oplette. Gastvrije billen die je zomaar kon aanraken in het voorbijgaan, snakkende kutten waarvan je de stralingswarmte tegen de rug van je hand kon voelen en die je zowat róók verdomme als je heel heel goed je best deed . De seks was soms zo tastbaar dichtbij dat hij vreesde dat dergelijke vrouwen gestuurd werden om hem te compromitteren. Die gigantische voorradigheid. Als je je even zou inspannen… enfin. Maar dat deed die gladjanus liever niet. De dingen moesten vanzelf gaan. Dat was de truc. Sprezzatura heette dat in de handboeken voor het goede leven. Als-ie niet in één vloeiende beweging naar binnen kon glijden, dan hoefde het niet voor Hans.
Hij dacht zelf aan Ruth, de enige bij wie híj onaangekondigd naar binnen mocht glippen. Wat meteen ook de reden was dat het er eigenlijk nooit meer van kwam.
Dat was het grote verschil met Portielje, die een kans pákte als hij hem kreeg. Die kon wachten, wachten en toeslaan. Net als bepaalde reptielen. Je dacht dat ze niet opletten, suf op hun steen in het terrarium. Met zijn glaasje op een receptie. Maar jij was degene die niet oplette. Knikje links, knikje rechts. Stond hij daar braaf te keuvelen. Tjak, die lange tong uitgerold . Had-ie het geregeld zonder dat je zag hoe hij het deed, de geilbak.
Die onophoudelijk energie van politici, dat was niks anders dan een permanent libido. Priapisme luidde de medische indicatie. Je kon er tegenwoordig voor worden behandeld. Permanent een tent in de broek, zeiden we vroeger. Napoleon, Kennedy, Clinton, Lubbers, Portielje: groot of klein maakte in dezen niet uit. Altijd op zoek naar vuur om mee te spelen. Spanning was voor hen een normale toestand. Hoe moeilijker de situatie, des te beter ze functioneerden.
Er werd door de mensen snel gedacht dat politici volgens plan werkten, dat alles van tevoren was uitgedacht, maar het was juist de kunst om géén plan te hebben. Of op zijn minst een paar plannen. Je moest er in elk geval genoeg hebben om te kunnen laten vallen. Hoe meer je kon laten vallen, hoe beter. Dat onderhandelde gemakkelijker. Wie niets had om weg te geven, stond meteen al met zijn rug tegen de muur. Terwijl een goede politicus altijd uitwegen weet.
In zekere zin was zo iemand altijd op weg naar iets anders. Wat je steeds zag, was een streep licht van een auto die zelf alweer verder was, de rook van een sigaret die werd uitgedrukt. De geur van een voorbijganger, niet thuis te brengen.
Vluchtigheid stelde je in staat je voortdurend te vernieuwen en ondertussen gewoon de oude te blijven. Schijnbewegingen waren het, meer niet. In die zin was de aanschaf van een nieuwe bril gevaarlijker voor je status dan een of ander krankzinnig voorstel dat vanzelf wegsuisde in de pijplijnen van de bureaucratie. Je kop was je merk, daar moest je niet mee gaan rotzooien. Nieuwenhuijs adviseerde om die reden graag om kleren in drie- of viervoud te kopen, zodat je er altijd hetzelfde uit kon zien. Typisch mannengedrag, vond Pam. Maar macht is nu eenmaal mannelijk, lieve schat. It’s biology, baby. Daar is voorlopig niks aan te doen.
Het doel in de politiek was je positie. Dat mocht je nooit uit het oog verliezen. Beleid was er voor de bühne, dat toneelstuk moest nu eenmaal worden opgevoerd. De ware kunst was de stoelendans der onmisbaarheid. ‘We kunnen niet om hem heen.’ Je altijd ergens positioneren waar je in het oog sprong. Je bevinden waar het te doen was. Opdringerig als een kat die op een opengeslagen krant ging liggen, precies op het artikel dat men aan het lezen was. Nieuws was iets wat anderen maakten, maar jij kon er altijd bovenop gaan liggen. Aanwezig zijn, hoe dan ook. Waarmee, dat was een tweede. Bestaan was gezien worden.
Overal. Op zo veel mogelijk plaatsen. Maar vooral door de juiste mensen. Niet het onbekende hoofd op een foto van een Japanse toerist worden. Je moest weten wáár je je moest vertonen. Commissies, besturen, delegaties, symposia. Daar waar men onder ons was. Je uren draaien. Ze moesten je op het juiste moment weten te herinneren. ‘Hé Hans, leuk je weer eens te zien.’ Als een van ons. Wanneer er namen moesten worden ingevuld. Iemand zijn van wie je op aan kon. ‘Portielje?’
‘Heb ik al staan.’ Daar hoefde je hem niets over te vertellen, zulke dingen deed hij intuïtief, dit zoön politikon . Grieks voor varken, haha. Of niet? Nou ja, enfin.
Over varkens gesproken, zou die smeerlap nog steeds bij Babs zijn? Op het strand, waar in de verte honden werden uitgelaten. Met zijn grote vingers stiekem te pielen tussen haar kunstig gevouwen schaamlipjes? Of lag hij haar gewoon in haar kont te pompen op haar schattige meisjeskamer? Terwijl hij hier het vuile werk mocht opknappen. Hij was al aardig op dreef, daar niet van.
Zijn lul zwol. In gedachte had hij de lezing zo’n beetje staan, hij moest er alleen nog even voor gaan zitten. Maar dat kon altijd nog. Het schreef zich straks vanzelf, dat zou je zien.