9
Tegen beider gewoonte in hing Hans de volgende ochtend al heel vroeg aan de telefoon. Pam was nog maar net in de Audi naar Den Haag vertrokken, Nieuwenhuijs kon haar warme plek in de matras naast zich nog voelen. Hij zag haar voor zich in de file, hoe ze haar gezicht als een kunstwerk bestudeerde in de achteruitkijkspiegel en met een bedachtzame pink iets corrigeerde.
‘Ben je al wakker?’
‘Nee natuurlijk niet, eikel.’
Portielje had de halve nacht liggen woelen. Margot was er gek van geworden, zei hij, en hij zelf ook. Wou hij nou ook al slaapadviezen? Nee joh, ben je gek. Het kwam door iets wat hij, Fons, had gezegd. Daar was meneer achteraf over gaan piekeren en nu zag hij zijn hele Van der Goes-lezing niet meer zitten. Terwijl hij daar het nieuwe Nederland had willen neerzetten.
Nieuwenhuijs kreunde en sloeg het dekbed van zich af, ging zuchtend op de inzakkende rand van de echtelijke box-spring zitten. Het was duidelijk dat hij weer iets voor hem moest opknappen. Het nieuwe Nederland. Hield het dan nooit op?
Soms kreeg hij het idee dat Portielje zijn geweten aan hem had uitbesteed, een extern geweten. Overdraagbare verantwoordelijkheid. Het was het posthumanisme in de praktijk. De wereld van de databanken, alles moest ergens worden opgeslagen, zodat je er zelf niet meer naar om hoefde te kijken. Verstand, geweten, geheugen, emoties: op afroep beschikbaar. (Aan de andere kant, had Nieuwenhuijs, adviseur op veilige afstand, niet zijn ambitie aan zijn vriend uitbesteed? Een externe, overdraagbare ambitie: hij droomde de carrière en Hans voerde hem uit, als een brave satelliet.)
Waar waren we? dacht hij terwijl hij met de telefoon tussen wang en schouder geklemd op de wc ging zitten om zijn ochtendplas te doen. Zittend ja. Spetterde minder en maakte minder lawaai, vond Pam. ‘Het nieuwe Nederland, beste Hans, hoeft niet meer te worden uitgevonden, het bestaat allang. Alleen jullie politici, in jullie geblindeerde vergadercentra, hebben nog steeds niets in de gaten. Jullie blijven krom buigen wat allang krom is.’
Portielje wilde alles terugdraaien, zei hij, wat hij in zijn lezing had zullen voorstellen.
Wat had hij daar gezegd? Hij had het ding nog steeds niet echt gelezen.
‘We moeten zorgen dat ze niet een al te duidelijk beeld van je krijgen,’ zei hij terwijl hij doortrok. ‘Je gezicht en je naam, daar gaat het om. De rest leidt alleen maar af.’ Door het geraas van de stortbak was hij onverstaanbaar.
‘Zeg klootzak, wat hoor ik daar, gatverdamme, je zit ondertussen toch geen ochtendbout te leggen?’
‘Je bent warm.’
‘Warm?’
‘Maar we moeten natuurlijk wel blijven zorgen dat je naam en gezicht in de media zichtbaar blijven. Ik zat eraan te denken, dat idee van je…’
‘Van jou zul je bedoelen.’
‘Goed. Dat idee van mij, kunnen we dat niet áánvallen in plaats van het te presenteren?’
Hans begreep niet wat hij bedoelde.
‘Het gaat erom dat we moeten kunnen blijven bewegen. Alle opties open houden. Je brengt het en je bekritiseert het tegelijkertijd. Zeg bijvoorbeeld dat je er vróéger zo over dacht, dat het ooit je ideaal is geweest, maar dat je inmiddels realistisch bent geworden.’
‘Wat simpel eigenlijk. Waarom kon ik dat zelf niet bedenken?’
Omdat je niks bent zonder mij . ‘Omdat je je eigen idee te belangrijk vindt, denk ik.’ En omdat je jezelf te belangrijk vindt. ‘Je zit er gewoon te dicht op.’ Komma, lul. Punt. Nieuwenhuijs voelde al aankomen dat híj die Van der Goes-lezing in elkaar zou moeten gaan zetten.
‘Misschien kun jij…?’
‘Het schrijven? Maar dan moet jij mij eerst vertellen wat je er precies in wilt hebben. Het is een belastingmaatregel, toch? Maar hoe zie jij die precies voor je?’ Vertel maar. Hoefde hij het stuk niet meer te lezen.
En Portielje begon een enthousiast verhaal over het negentiende-eeuwse bouwval van de democratie. ‘Totaal uitgewoond idee.’ Het moest allemaal anders. Alweer? En beter. Waarom ook niet? ‘Het kardinale probleem in onze maatschappij is de vrijblijvendheid. Niemand voelt zich geroepen tot wat dan ook. Het openbaar bestuur is een technocratisch specialisme geworden dat burgers als hinderlijke buitenstaanders is gaan beschouwen.’
‘Gaap, gaap. Ga je weer politiekje spelen? Je praat ineens als zo’n ambtelijk dossier waar het stof maar weer eens van af geblazen is.’
‘Mijn droom is het om de burger weer actief bij de politiek te betrekken.’ Jouw droom is het om leuke kleine kutjes uit te wonen tot de vellen er bij hangen. ‘Om dat te bereiken moet de burger weer het idee krijgen dat zijn inbreng ertoe doet. En wat brengt hij concreet in?’ Een kwakje s perma? ‘Belasting! Het zou dus mooi zijn als hij daar iets over te zeggen kreeg.’
‘Ja ja, dat zei je al in je lezing,’ gokte Nieuwenhuijs.
‘Exactamente! Het idee is om de burger/belastingbetaler in een speciale schaal zelf te laten bepalen waar hij zijn belastinggeld aan wenst te spenderen.’ Portielje kwam los. ‘Laat hem zelf zijn preferente beleidsterreinen aankruisen. Onderwijs, gezondheid, veiligheid. Maak hem tot aandeelhouder van de maatschappij. Aandeelhouder met medezeggenschap. Geef hem zijn eigen portefeuille in beheer.’ Hij sprak alsof hij al op de kansel van de Nieuwe Kerk stond. ‘Op deze wijze kan hij zichtbaar maken wat hem het meest bezighoudt en de politici dwingen hem hierin te volgen.’
‘Wat een gelul,’ zei Nieuwenhuijs. ‘Ik stuur alle fiscale troep altijd meteen door naar mijn accountant. Mag die voor mij ook mijn politieke voorkeuren invullen of moet ik dat zelf doen?’
‘Gewoon even van tevoren aangeven, lijkt me.’
‘En als het geld door die aandeelhouders van jou nou eens heel ongelijk verdeeld gaat worden? Hier niks, daar alles?’
‘Het wordt nu toch ook ongelijk verdeeld?’
Daar had-ie ook weer gelijk in. Toch klopte het niet. De democratie was er juist op gebaseerd om de verantwoordelijkheid af te staan. Aan bevoegde personen. Het was een idiote gedachte om de mensen het zelf maar uit te laten zoeken. Liet hij zich verdomme toch nog opnaaien door die shit . ‘Een rijksbegroting is een ingewikkelde zaak,’ riep hij in de hoorn, ‘die kun je de mensen niet meegeven als een soort huishoudportemonnee.’ Helemaal geëmotioneerd klonk zijn stem. Terwijl het hem in wezen niks kon schelen . Stond hij zich hier in zijn vuile onderbroek ’s ochtends vroeg om niks belachelijk druk te maken.
Onmacht. Hij betrapte zich op een uiting van dit o zo politieke gevoel. Het ging in de politiek immers niet zozeer om macht alswel om onmacht. Díé moest je onder controle zien te krijgen. Het was net het echte leven. Niet te veel willen, daar begon het mee. De slechtste politici waren de meest ambitieuze politici. De meerderheid was een zee, waar je maar het beste zomaar wat op mee kon dobberen. Als je ertegen inging, werd je erdoor verpletterd. Pas als het je allemaal niets meer kon schelen, kon je als politicus iets bereiken.
‘Hans, wees eens eerlijk. Interesseert het je eigenlijk iets?’
Het bleef even stil aan de andere kant. ‘Hoe bedoel je?’
‘Zoals ik het zeg.’
‘Bestuurlijke vernieuwing is niet mijn favoriete onderwerp, als je dat soms bedoelt.’
‘Dat bedoel ik, ja.’
‘Mijn hart ligt in het buitenland. Daar gaat het tenminste ergens om, dat weet jij net zo goed als ik.’ Dat weet ik. Vakantiecondooms in de Samsonite, conferentiebadge op de borst gespeld en gáán met die banaan. ‘Maar met de politieke toestand in Sierra Leone, om maar wat te noemen, kun je je niet profileren. Dat weet jij ook. En een Van der Goes-lezing moet natuurlijk wel ergens over gáán. Een beetje herrie in ons kikkerlandje is nooit weg.’
Door Sierra Leone moest Nieuwenhuijs ineens aan Amanda denken. Het onwankelbare geloof daar binnen in dat meisjeslichaam dat er zoiets als goedheid bestaat. Dat wulpse onwetende lichaam. En hij wist zeker dat Hans zich geen moer voor zulke landen interesseerde. ‘Afrika’ was zijn politieke totem, meer niet. Zijn fetisj waarmee hij kon schermen als het nodig was, zijn neusbotje voor goed gedrag. Fucking kutlanden waren het, schei toch uit, waar nooit iets van terechtkwam. Rustig laten liggen, die apenlanden, waar ze ook lagen. Dat wist Hans toch ook? Dat wist iedereen. Alleen de kleine meisjes wisten nog van niks. Droomden onschuldig van paarden en negers.
‘Jouw hart, zei je? Waar ligt het, zei je?’ Hij had even geen zin in Portieljes zelfingenomenheid. ‘Afrika ja ja weet ik. We hebben het er nog wel over. O, er komt een ander telefoontje tussendoor. Ga ik aannemen. Da-ag. Ik bel je.’