26

 

Thuis had Nieuwenhuijs zich nooit gevoeld in hun dream size zeskamerappartement aan een van de duurste lanen van de stad. Nou ja, hij ging er zitten en liggen, hij scheet op alle drie de wc’s even gemakkelijk wat hem betreft, hij douchte in beide badkamers, hij zat er voor alle ramen naar buiten te staren, hij hing er in zowat elke kamer voor de buis en nu, as we speak, lag hij genoeglijk met Pam de zaterdagkranten door te nemen in het tweepersoons paardenharen droombed met vrij uitzicht op de hemel boven Zuid.  

Toch kwam hij niet los van de gedachte de hele tijd bij zichzelf op bezoek te zijn.

Hij kon bijwijlen door de kamers dwalen en oprecht (nou ja, oprecht?) verbaasd hier of daar stil blijven staan, zich erover verwonderend dat dit hem allemaal was toegevallen en niet iemand anders. Terwijl hij er in wezen niks mee had. Als ze de hele rotzooi morgen in een vrachtwagen kieperden en naar de vuilstort reden, dan zou hij daar dacht hij geen moment wakker van liggen. Hij vond het juist prettig zich niet te hoeven hechten. Dat gaf hem zo’n lekker hotelgevoel. Elk moment te kunnen uitchecken . Zeg maar gerust een Hiltongevoel, want Pam had kosten noch moeite gespaard om het er bij hen uit te laten zien alsof het speciaal was geënsceneerd voor een soft focus uitklap-reportage in zo’n internationaal glossy magazine.  

‘For anybody but me,’ zong een verloren liedje, dat door vreemden in zijn hoofd moest zijn achtergelaten.

Maar zolang we er zijn, doen we gewoon mee. In dit geformatteerde paradijs. Al kreeg hij honderd keer op zijn donder omdat hij altijd maar weer sporen achterliet op de gasten-wc.  

Ze bleef een geschenk uit de hemel, hoe je het ook bekeek. Waar hij haar aan verdiend had, god mocht het weten. Enfin, hij kon er maar beter gebruik van maken. Het idee dat wie weet hoeveel kerels (cijfers bekend bij de kijk- en luisterdienst) met hun pik vooruit in zijn schoenen wilden staan, het idee alleen al bezorgde hem à la minute een goed doorbloede stijve. Nog steeds, na al die jaren. Alles werd zacht en week aan hem, behalve dat ene harde stuk. De overweldigende gedachte om haar stante pede te nemen als een vreemde. Zoals een voorbijganger haar zou nemen, gauw ergens in een wachthokje of waar het maar kon. Hij zwom dwars door de dikke pakken kranten, de bijlagen en de dekbedden, hij doorploeterde het hele oceanische droombed om bij haar aan land te kunnen gaan.  

Straks lieverd, ze had haar tanden nog niet gepoetst, zei ze vertederd. Ze bedoelde zich van onderen gewassen, maar dat durfde ze na al die jaren nog steeds niet gewoon te zeggen.

‘Ik zat aan iets anders te denken,’ zei ze. ‘Nu we geen kinderen kunnen krijgen.’ We? dacht Nieuwenhuijs, en hij dacht aan de fake-brief van Selena of Solana nee toch Selena. Speak for yourself, darling . ‘Nu ik ze niet kan krijgen in elk geval,’ vervolgde Pam aarzelend. ‘Is het niet een idee om aan een bestaand kind te gaan denken?’  

Een bestaand kind? Toch niet Alwin? Wat moest dat nu weer voorstellen? Ze bedoelde toch niet Alwin? Had ze de brief ergens zien liggen? Hij had hem toch weggegooid, ja toch? Of had ze het altijd al geweten? Van het begin af aan. Alles. Ook van Amanda en Ruth. Ook van – nee verder had hij geen kinderen voor zover hij wist. Het duizelde hem. Kalm blijven. Voorlopig wist hij van niets.  

‘Een bestaand kind?’ vroeg hij verstrooid opkijkend van zijn krant. ‘Hoe bedoel je dat?’

Ze had wat rondgekeken op internet, zei ze. Ze had ook gebeld, zei ze. En ja, ze had er ook zelf over nagedacht. Waar had ze het over?  

Hij dacht in de tussentijd aan Alwin en vroeg zich af hoe oud hij zo langzamerhand zou zijn. Het viel hem niet gemakkelijk om over zijn zoontje na te denken. Daarom deed hij het ook bijna nooit. Het idee dat er ergens in de stad zo’n ukkie rondliep, zijn eigen vlees en bloed goddorie, kijk ’m daar staan , moederziel alleen of nee, vaderziel alleen, alsof hij het zelf was, die kleine, in de steek gelaten jongen, dat was gewoon onverdraaglijk. Dat was niet iets waar hij graag lang bij stilstond.  

‘Adoptie,’ zei ze.

Hij zapte Alwin weg uit zijn gedachten. ‘Je bedoelt een kínd adopteren?’

‘Ja wat dacht je dan? Een hond?’

‘Is ook leuk, maar die moet je uitlaten.’

Pam ging er niet op in, ze zat wat dromerig voor zich uit te kijken. ‘Een baby’tje, Fons, een klein lief donker drommeltje. Wat denk je daarvan?’

Nieuwenhuijs dacht niets.

Pam droomde ondertussen weg, verwijlde bij alle lieve donkere drommeltjes die ze zich voor de geest kon halen, ze scheerde met haar gedachten langs hun schaduwen, zoals haar ogen, haar vingers over de gladde, spiegelende bladzijden van haar design- en modecatalogi gleden. Er kwam veel langs, maar niets waar ze zich aan kon hechten. ‘Of anders misschien een Koreaantje of een schattige kleine Chinees?’

‘Wil je een dochter?’

‘Hoezo?’

‘Vanwege het één-kindbeleid. Leve het mannelijk geslacht. De dochters dumpen ze in grote restpartijen in het Westen.’

‘Hè bah, kun je dat niet wat aardiger zeggen?’

‘Je kunt ook een getraumatiseerd Afrikaantje nemen.’ Hij dacht aan het artikel van Amanda. ‘Met of zonder lippen. Wat je wilt.’

‘Hè gets Fons, wat ben je vervelend. Wil je er soms niet over nadenken? Zeg dát dan.’

Ze lag daar in haar satijnen kamerjas, zachter dan huid, naakter dan ze naakt zou zijn, de oude Hollywood-truc , hij zag de elegante curven zich mengen met de plooien, waaronder het aan zekerheid grenzende vermoeden van haar nostalgische, evenwel nog steeds memorabele oudemeisjeslichaam met haar kutje van elastiek. Een beginnerssetje dat bij wijze van spreken nog in de verpakking zat. Waar had ze het over, wat wist ze ervan? Hij maakte zich ineens kwaad dat ze niks van kinderen wist en hier nu een beetje vrijblijvend lag te leuteren over kindjes adopteren. Alsof ze met d’r gelakte nagels voortbladerend in zo’n glanzend full colour reclameblad een nieuwe driezitsbank uitkoos.  

‘Je praat over zo’n kind alsof het een ding is. Iets “sfeervols” voor in huis.’

‘Fons, je weet net zo goed als ik dat ik niet zo ben. Ben je soms vergeten hoe graag ik… hoe graag we…? Als het erop aankomt, geef ik niks om dit hele bloody fucking klotehuis. Net zo min als jij. Mogen ze er morgen iemand anders in zetten. Graag zelfs. Voor één kind, voor één zo’n klein lief ukkiepukkie zou ik de hele boel met alle plezier opgeven.’

‘Zelfs voor een Chineesje?’

‘Zelfs voor een Chineesje.’

‘Met of zonder neus.’

‘Met neus, hè, hou nou ’s op.’