Woensdag 12 augustus 2015
Patrick
Het huisje van de Wards was al bijna honderd jaar niet meer van de Wards en het was ook niet van Patrick; het zag ernaar uit dat het van niemand was. Patrick nam aan dat het waarschijnlijk eigendom van de gemeente was, hoewel niemand het ooit had opgeëist. Maar hoe dan ook, Patrick had de sleutel, dus daarom beschouwde hij het als zijn eigendom. Hij betaalde de lage elektriciteits- en waterrekening en hij had een nieuw slot op de deur gemaakt toen jaren geleden de oude deur door een paar vandalen was vernield. Nu hadden alleen zijn zoon Sean en hij nog de sleutel, en Patrick zorgde ervoor dat het huisje schoon en opgeruimd bleef.
Het kwam maar zelden voor dat de deur niet op slot zat en eerlijk gezegd was Patrick er niet meer zeker van dat hij hem wel echt op slot had gedraaid. Hij was het afgelopen jaar steeds vaker in de war geweest en dat vond hij zo beangstigend dat hij het niet onder ogen durfde te zien. Soms kwam hij niet op bepaalde woorden of namen en duurde het heel lang voordat ze hem weer te binnen schoten. Herinneringen van lang geleden kwamen opeens boven en maakten hem van streek omdat ze zo kleurrijk waren, zo vreselijk levendig. In zijn ooghoeken bevonden zich schaduwen die steeds dichterbij kropen.
Patrick liep elke dag stroomopwaarts, dat hoorde bij zijn dagindeling: vroeg op, een wandeling van zo’n vijf kilometer langs de rivier naar het huisje, en soms ging hij een uur of twee vissen. Dat deed hij tegenwoordig niet zo vaak meer. Dat kwam niet alleen doordat hij moe was, of omdat zijn benen zeer deden, het kwam meer omdat hij het niet meer op kon brengen.
Hij haalde geen plezier meer uit dingen waar hij vroeger van had genoten. Maar hij vond het nog wel leuk om te kijken of alles in orde was, en als hij geen last had van zijn benen liep hij er nog steeds in twee uur naartoe en weer terug. Deze ochtend was zijn linkerkuit echter opgezet en pijnlijk geweest bij het wakker worden, het doffe bonzen van de slagader even hardnekkig als het tikken van een klok. Dus besloot hij met de auto te gaan.
Hij stond moeizaam op, nam een douche, kleedde zich aan en herinnerde zich opeens tot zijn grote ergernis dat de auto nog in de garage stond, die was hij de vorige middag helemaal vergeten op te halen. Al mompelend strompelde hij het erf op om zijn schoondochter te vragen of hij haar auto mocht lenen.
Seans vrouw Helen was de keukenvloer aan het dweilen. Als er school was zou ze nu al de deur uit zijn geweest; ze was rectrix en was elke ochtend stipt om halfacht in haar kantoor aanwezig. Maar zelfs als het schoolvakantie was, sliep ze nooit uit. Luiheid zat niet in haar aard.
‘Jij bent vroeg op,’ zei Patrick toen hij de keuken binnenliep, en ze glimlachte. Er zaten lachrimpels om haar ogen en haar korte, donkere haar werd hier en daar al grijs, waardoor Helen er ouder uitzag dan zesendertig. Ouder, dacht Patrick, en ook veel vermoeider dan zou moeten.
‘Ik kon weer niet slapen,’ zei ze.
‘Hè, vervelend.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Niks aan te doen.’ Ze zette de mop in de emmer, tegen de muur aan. ‘Wil je koffie, pa?’ Zo noemde ze hem nu. Hij had er erg aan moeten wennen, maar vond het inmiddels fijn, hij kreeg een warm gevoel van de genegenheid die ze in dat woord legde. Hij zei dat hij de koffie in een thermoskan zou meenemen, omdat hij naar het huisje wilde gaan. ‘Je komt toch niet in de buurt van de poel? Want ik denk niet...’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, natuurlijk niet.’ Hij bleef even stil. ‘Gaat het goed met Sean?’
Ze haalde haar schouders weer op. ‘Je kent hem, hij praat er nooit over.’
Sean en Helen woonden in het huis waar Patrick ooit met zijn vrouw had gewoond. Na haar dood hadden Sean en Patrick er samen in gewoond. Veel later, nadat Sean getrouwd was, hadden ze de oude schuur aan de andere kant van het erf verbouwd en was Patrick daarheen verhuisd. Sean was het er niet mee eens en zei dat Helen en hij er juist in zouden moeten trekken, maar Patrick wilde er niets van weten. Zij moesten daar blijven, hij vond het fijn dat het huis weer door een gezin werd bewoond, dat ze met z’n drieën hun eigen kleine gemeenschap vormden, bij het stadje hoorden, maar er niet te dichtbij zaten.
Eenmaal bij het huisje viel het Patrick onmiddellijk op dat er iemand binnen was geweest. De gordijnen zaten dicht en de voordeur stond op een kier. Binnen was het bed niet opgemaakt. Op de vloer stonden glazen waar wijn in had gezeten en er dreef een condoom in het toilet. Er lagen peuken van sjekkies in een asbak. Hij pakte er een op en rook eraan, om te controleren of het misschien marihuana was, maar hij rook alleen maar koude as. Er lagen nog meer dingen, kledingstukken en zo, een enkele blauwe sok, een kralenketting. Hij pakte alles op en stopte het in een plastic tas. Hij haalde de lakens van het bed, waste de glazen af in de gootsteen, gooide de peuken in de vuilnisbak en deed de deur achter zich op slot. Hij nam alles mee naar de auto, legde de lakens op de achterbank, zette de vuilniszak in de kofferbak en stopte de losse spullen in het handschoenenvakje.
Hij deed de auto op slot en liep naar de rivier toe, terwijl hij een sigaret opstak. Zijn been deed zeer en zijn borst verkrampte toen hij inhaleerde en de hete rook zijn keel bereikte. Hij hoestte, stelde zich voor hoe het zuur in zijn vermoeide en zwarte longen schuurde. Hij was opeens erg verdrietig. Soms had hij zo’n bui, dan werd hij overmand door emoties en wilde hij maar dat het afgelopen was. Alles. Hij keek snotterend naar het water. Hij was het type er niet naar om zich over te geven aan het water, om zichzelf onder te dompelen zodat er alleen nog maar vergetelheid was, maar hij was eerlijk genoeg om toe te geven dat zelfs hij af en toe de verleiding wel kon begrijpen.
Tegen de tijd dat hij weer thuis was, was het halverwege de ochtend en stond de zon hoog aan de hemel. Patrick zag de cyperse kat, het zwerfdiertje dat Helen al een tijd te eten gaf, loom over het erf lopen, op weg naar de rozemarijnstruik in het bloembed voor het keukenraam. Het viel Patrick op dat ze met licht gekromde rug liep en dat haar buik bol was. Drachtig. Daar moest hij wat aan doen.