In het château van Mosset, in de Languedoc-Roussillon, Zuid-Frankrijk
Donderdagmorgen 25 juni 2009
Licht bewolkt. Stevige wind/tramontane, +16°
Mont Canigou
‘Een nazaat van Chaime d’Aguilar huilt nooit,’ zei mijn vader altijd toen ik klein was. ‘Alleen zwakkelingen doen dat. Wij niet.’
Inderdaad. Ik veeg mijn tranen weg en schuif iets verder naar voren over de stenen van mijn nis. Ik staar naar de Mont Canigou, terwijl ik met mijn hoofd tegen de tralies leun. Het uitzicht kalmeert en ik sluit mijn ogen. De wind speelt met mijn haren en trekt rillingen over mijn blote rug. Ik snuif de kruidige geuren van de vallei op. Zonnestralen raken mijn gezicht. Het verbaast me dat ik überhaupt nog kán huilen, maar ik had ook niet verwacht dat ze zo veel voor me zou betekenen. Waarom deed ze dat? Ze laat me nu geen keus.
Ik buig voorover en kijk neer op de terracotta daken en de kronkelende straatjes. Mosset komt tot leven. Vreemd genoeg kijkt nooit iemand omhoog. Mijn château heeft nul waarde voor ze. Voor hen is het slechts een onbewoonde burcht, maar voor mij is het de enige reden waarom ik destijds kon overleven.
Ik bekijk mijn torenkamer. Wat gaat die verbouwing snel. Alles verandert. Ik pak mijn jeans en T-shirt, kleed me aan, schiet in mijn bergschoenen en stap via de wenteltrap naar beneden. Daar kruipt een spin! Met haartjes. Een grote. Ja! Ik vang hem. Met mijn duim pers ik hem kapot tegen een open plekje op de wit afbladderende muur. Met een splash-geluidje knalt hij uit elkaar. Net een rijpe puist die je uitdrukt. De locatie van deze okergele kwak is goed. Ik verdeel mijn dode spinnen zorgvuldig. Altijd een onderlinge afstand van tien centimeter.
Ik open de toegang tot de grote zaal en verken het kasteelplein van Mosset. Er staat nog geen bestelbus op het plein. Hij is laat. Ik loop door. Bij de kapel stop ik en kijk op mijn horloge. Bijna acht uur. Er is nog tijd. Zal ik naar haar toe gaan? Het moet. Uitstel heeft geen zin meer. Ik draai aan de hendel, schuif het altaar opzij en luister boven aan de trap of ik haar al hoor. Niks. Alleen de wind die vrij spel heeft in de kale ruimtes van het château. Ik pak mijn zaklantaarn en haast me naar de kerkers. Het is koud in de tunnel. Er hangt een vertrouwde stank van beschimmelde muren en rotte vloeren. Ik houd halt voor haar cel en luister opnieuw. Nog steeds niks.