In Mosset, Plaça de Dalt

Woensdag, midi, 24 juni 2009

Zonnig en windstil, +23°

35

Het is totaal uitgestorven in het hoge deel van Mosset. Alle dorpelingen hebben zich beneden verzameld, rond de Mairie. Ze willen natuurlijk niets van die brand missen. Aangezien de Place Sant Julia was afgesloten, heb ik mijn auto maar in de Carretera de Prada geparkeerd en ben de trappen langs de auberge omhoog gelopen. Wanneer ik de hoek naar de Plaça de Dalt om draai, spot ik Alphonse. Hij zit op het bankje bij de fontein en slaat me gade, terwijl ik zijn kant op loop. Het lijkt wel alsof ik terugwandel in de tijd, naar november vorig jaar, toen hij zo vaak op dat plekje zat en hij me telkens vroeg of ik een aperitief bij hem kwam drinken.

‘Moet jij niet ook bij de brand zijn?’ vraag ik bits.

‘Nee, daar heb ik geen behoefte aan. Je hijgt trouwens als een postpaard.’

‘Ja, ik heb mijn auto op de Carretera de Prada geparkeerd. Voor de uitrit van Bernard Bousquet. Er was geen andere plek. Hij vergeeft me wel. Ik rijd hem straks weer weg. Als de Place Saint Julià wordt vrijgegeven.’

‘Ja, ik durf te wedden dat die keurige Bernard jou alles vergeeft voor een glimlach met hoop op meer.’

‘Alphonse, hou op met je gekloot.’

Hij knikt gemaakt braaf.

‘Sorry. Hoe gaat het verder met je?’

Bezorgdheid klinkt door in zijn stem. Hij heeft dus op mij gewacht. Ik observeer zijn forse gestalte met zijn wakkere ogen. Hij was mijn dierbare vriend, deze bijzondere man met wie ik alles kon delen, totdat hij zich overleverde aan zijn dierlijke driften. Hij was dronken. Dat klopt. Moet ik dat niet als een verzachtende omstandigheid zien? Alles in me schreeuwt naar contact met hem en zijn vermogen om mij te laten relativeren.

‘Ik voel me beroerd,’ zeg ik, terwijl mijn vingers langs de straal van het fonteintje gaan en de klaterende harmonie verstoren. De zon brandt op mijn huid. Ik analyseer mijn omgeving. Ik voel me afwezig. Alsof ik naar een film van mezelf kijk. Emotieloos.

Oui, dat is duidelijk. Kan ik je blij maken met een salade au chèvre en een twaalf jaar oude Banyuls? Het is lunchtijd.’

Zijn ogen twinkelen. Dit is de oude Alphonse. Hij ruikt zijn kans, want hij weet hoe dol ik ben op zijn salades. Hij maakt ze meesterlijk. Fragmenten van zijn geitenkaas plagen mijn zintuigen.

‘Ja, lijkt me lekker, Alphonse.’

Hij staat op en lacht ondeugend.

Alphonse en ik zitten samen op de bank in zijn woonkamer en turen over de daken naar de zacht glooiende flank van de Col de Jau.

‘Deze Banyuls is fenomenaal, Alphonse. Hij smaakt een beetje naar pruimencompote.’

Ik bekijk het etiket. Domaine du Mas Blanc. Moet ik onthouden. Hier ga ik wat flessen van inslaan. Alphonse grinnikt.

‘Als er iets is wat mij aan jou boeit, Tess, dan is het jouw talent om te leven. Jij doet alles vol overgave. Eten, drinken, werken, lachen, huilen, schreeuwen, slaan… Vind je het dan zo gek dat ik je in bed wil hebben?’

‘Alphonse, het is in je eigen belang om dat onderwerp te laten rusten.’

Hij leunt achterover en observeert me met een verdrietige blik in zijn ogen.

‘Inderdaad, chérie, ik heb een grote fout gemaakt. Wat ik jou in mijn dronken staat die avond heb aangedaan, was de grootste misstap in mijn leven. Maar Tess, ken je die zin uit de Bijbel? “Hij die zonder zonde is, werpe de eerste steen.” Vertel me, ma belle, ben jij zonder zonden?’

Ik draai mijn hoofd naar hem toe, kijk hem kort aan en sla meteen mijn ogen neer. Ik ben beslist niet zonder zonden. Daar is een bloedende Jeanne en daar is Koen. Mijn jongen. Ik ben met Rob getrouwd, terwijl ik wist dat hij niet de vader van mijn kind was. Ik heb Koen zijn hele leven in de waan gelaten dat Rob zijn vader is. Welke daad is een grotere zonde? Die eenmalige dronkenmansactie van Alphonse of het feit dat ik al mijn hele leven lang weloverwogen drie mensen bedrieg over de essentie van hun bestaan? Ik bal mijn handen tot vuisten en bestudeer de grillige lijnen in de eikenhouten vloer.

Dieu, Tess, wat heb je gedaan?’

Alphonse leest me als een boek. Hij schuift naar me toe.

‘Wil je erover praten, ma petite?’ vraagt hij zachtjes.

Ik sla mijn ogen op en ga recht zitten. Ja, eigenlijk wel. Met hem kan ik alles bespreken. Alphonse oordeelt niet. Hij accepteert mensen en situaties gewoon zoals ze zijn.

‘Koen is niet de zoon van Rob. Ik heb beiden een leven lang voorgelogen en de vader van Koen weet niet dat hij een zoon heeft.’

Paf. Het is eruit. In twee zinnen. Zomaar. Het grote geheim van mijn leven. Na mama is hij de eerste mens die dit weet. Alphonse knikt alleen maar. Zijn blik is rustig. Hij is niet geschokt. Ik begin te huilen en val tegen hem aan. Hij slaat zijn armen om me heen.

‘Ja, huil maar, ma belle. Het is goed.’

Hij aait over mijn krullen. Zachtjes en met regelmatige halen. Hij ruikt lekker vandaag. Fris. Mijn maatje.

‘Het was zo fout, Alphonse. Ik snap niet hoe ik dat kon doen. Misschien mijn leeftijd? Ik was pas achttien toen ik zwanger raakte. Het was een moeilijke periode.’

De beelden van een bloedende Jeanne verschijnen weer, gevolgd door onze wilde rit naar Nederland, mijn constante angst voor arrestatie en de druk van mama. Waar was háár moraal toen ze mij in de armen van Rob duwde? Ik heb maar één verklaring: ze wilde hoe dan ook voorkomen dat ik terug zou gaan naar Mosset, naar Benoît. Zij zag hem waarschijnlijk zoals hij is. Toen al.

Ik kijk op naar Alphonse. Hij geeft een nauwelijks merkbare kus op mijn voorhoofd.

‘Tess, weet je,’ zegt hij na een tijdje, ‘besluiten zijn altijd het resultaat van de realiteit zoals die op dat moment is. Terugredeneren is daarom zinloos.’

Hij stopt met strelen en houdt me alleen nog vast.

‘Geloof me, chérie, je kunt maar beter vergeten wat je toch niet kunt veranderen. Ik kan mijn vergrijp van 20 juni ook niet ongedaan maken. Ik kan wel proberen om je vertrouwen te herwinnen. Ik wil negatieve energie omzetten in positieve energie. Snap je?’

Ik pak zijn hand vast, til hem op en geef een zoen op zijn handpalm. Mijn lieve Alphonse. Er zit zo veel wijsheid in hem. En hij heeft gelijk. De keuzes van toen zou ik nu nooit meer maken. De huidige omstandigheden zijn volstrekt anders dan die van destijds. Ik weet nu dingen die ik in 1983 niet wist. Bijvoorbeeld dat Benoît gestoord is.

‘Tess, mag ik vragen wie de vader is?’

Ik schrik op. Ga ik hem dát vertellen? We kijken elkaar in de ogen. Er is iets aparts in zijn blik. Zou hij het vermoeden? Mogelijk, want Alphonse woonde in de zomer van 1983 nog in Mosset, en hij is slim én creatief. Hij kan combineren. Eigenlijk wil ik ook dat hij het weet. Ik wil ineens alles met hem delen. Het geeft me steun. Ik graai mijn handtas onder de bank vandaan, pak er mijn fotocamera uit, zet hem aan en klik terug naar een close-upfoto van Koen tijdens de bruiloft. Ik heb dit shot al zo vaak in verwondering bekeken. Het is bijna onmogelijk om de jonge Benoît van de jonge Koen te onderscheiden. Ik geef de camera aan Alphonse.

‘Hier, kijk zelf maar.’

Hij pakt de camera van me over, bestudeert het scherm, zoomt in en blikt me vervolgens in de ogen.

‘Is dit Koen tijdens de bruiloft?’ vraagt hij.

Ik knik.

‘Tjongejonge. Die gelijkenis moet wel erg confronterend voor jou zijn geweest.’

‘Jij wist dit dus al? En ook dat ik gevoelens voor Benoît had?’

‘Ik vermoedde het,’ zegt hij, terwijl hij me kort op mijn dijbeen klopt.

‘Weet je, Tess, het feit dat jij míj destijds, in 1983, niet geregistreerd hebt, wil niet zeggen dat ik joú niet heb opgemerkt. Integendeel. Ik vond je al bijzonder vanaf dag één. Ik zag dus ook hoe de affaire tussen jóu en Benoît zich ontwikkelde. Met mijn waarnemingsvermogen is immers niets mis, ma bête. Toen niet en nu niet.’

De toon in zijn stem alarmeert me. Nee, inderdaad. Met zijn waarnemingsvermogen is niets mis. Allesbehalve. Deze man is in staat om het karakter van mensen tot op het bot te ontleden. Dat blijkt wel uit zijn schilderijen. Hij weet het dus, en hij heeft het altijd geweten. Wat weet hij nog meer?

‘Wat vind jij van Benoît?’ ‘Hij is intelligent en creatief, maar ook gecompliceerd. Je wordt ongelukkig bij hem, en dat zeg ik niet om mijn concurrent een poot te zetten.’

Hij laat me los, leunt iets achterover en tilt zijn schouders op.

‘Het is eigenlijk heel simpel, Tess: hij is het prototype van een denkmens en jij bent het prototype van een voelmens. Dat gaat niet samen.’

Hij geeft me een paar stevige klopjes op mijn dijbeen.

‘Accepteer dat hij een mooie herinnering is en ga door met je leven.’

Ik schuif iets van Alphonse weg en vouw mijn armen defensief over elkaar. De tranen prikken weer achter mijn ogen. Wat heet, een mooie herinnering. Zal ik het hem vertellen? Dat Benoît me chanteert? Dat hij geestesziek is, en dat ik met hem naar bed ben geweest? Ik denk terug aan afgelopen nacht. Niks mooie herinnering. Mijn hele wezen blokkeerde toen de kleren uit gingen, omdat ik bang was om te falen. Ik draai mijn hoofd iets naar rechts en gluur naar Alphonse. Bij hem zou het mij niks boeien of ik wel of niet zou ‘presteren’. Hij is ook een ‘voelmens’.

Alors, Tess. Een ander onderwerp. Waar was je eigenlijk vanochtend? Ik heb heel wat uren op dat bankje op de Plaça de Dalt doorgebracht.’

Inderdaad, vanochtend. Mijn gedachten zijn meteen weer bij Murgo.

‘Bij de notaris, voor het testament van Colette.’ ‘En, nog bijzonderheden?’

Ik bestudeer zijn gezicht. Het staat neutraal.

‘Ja, eigenlijk wel. Daniëlle Ruiz is de halfzus van Colette, en Colette heeft haar tot erfgenaam benoemd.’

‘Pardon?’ Zijn ogen staan groot van verbazing.

‘Ja, wacht. Ik laat je wat zien.’

Ik gris de envelop uit mijn handtasje en geef die aan Alphonse.

‘Hier, de laatste woorden van Colette. Lees maar.’

Alphonse neemt de brief van me over, haalt de A4-tjes eruit, pakt zijn leesbril, gaat tegenover me zitten en begint te lezen. Ik sta op en ijsbeer door de kamer. Ik probeer me te verdiepen in de schilderijen die zijn ‘dames’ tijdelijk vervangen, om even aan wat anders te denken dan Benoît of Danielle.

‘Dit is vreselijk, Tess,’ zegt hij na een tijdje. ‘Dieu, arme vrouwen. Weet Daniëlle al dat je haar verleden kent?’

‘Ik vermoed van wel. Die Nicolas Murgo is haar geliefde.’

Alphonse kijkt me verbaasd aan.

Non, impossible, onmogelijk. Ik ken zowel Nicolas als Daniëlle al mijn hele leven en ik weet 100 procent zeker dat Nicolas niet haar type is. Andersom wel, trouwens.’

‘Nou, ik was even verbaasd als jij, en toch betrapte ik beiden in Perpignan, terwijl ze aan het flikflooien waren. In het zicht van een druk terras. Nicolas Murgo liep rood aan toen ik hem vanochtend hierop aansprak. Die twee doen het met elkaar, Alphonse, of wij daar nou iets van snappen of niet.’

Alphonse schudt zijn hoofd, leunt achterover en staart naar een punt in de verte.

‘Nee, Tess. Die hebben géén affaire. Geloof me nou maar.’

‘Hoe verklaar jij dan dat romantische gedoe in Perpignan?’

Alphonse zucht en haalt zijn schouders op.

‘Geen idee. Ik zou het haar gewoon vragen. Het lijkt me dat je reden genoeg hebt nu, met dit.’

Hij wappert met de brief. Inderdaad. Gewoon vragen.

‘Oké. Ik heb nog een vraag, Alphonse. Hoe zat dat tussen jou en Catherine?’

Zijn ogen schieten mijn kant op en kijken me verbaasd aan.

‘Hoe weet jij dat? Wij hebben dat nooit aan iemand verteld.’

‘Dat kan ik je niet zeggen. Nog niet. Maar ik weet dat het zo is.’

Hij strekt z’n benen en zucht.

‘Tja, ik heb Catherine in Parijs ontmoet. Lang geleden. We woonden in dezelfde wijk. Benoît verwaarloosde Catherine. Vanwege z’n werk, denk ik. Zij vertelde me dat zij maar zelden passie van zijn kant voelde. Desondanks hadden ze een gelukkig huwelijk. Ik vulde het lichamelijke gat, zo te zeggen.’

‘Jij vult elk gat als je daar de kans toe krijgt, Alphonse,’ zeg ik bits.

‘Alleen jouw gat niet,’ antwoordt hij al even ad rem.

We barsten in lachen uit. ‘Dieu Tess, ik ben blij dat we weer vrienden zijn. Ik heb je zo gemist.’

‘Ja, ik jou ook, maar je houdt je handen thuis. Oké?’

Je te jure,’ zegt hij, terwijl hij vroom twee vingers opsteekt.

Terwijl we elkaar aankijken, denk ik aan de verdwijning van Catherine. Dat moet hem toch ook geraakt hebben. Beiden hadden ongetwijfeld gevoelens voor elkaar.

‘Waar zitten je gedachten, Tess?’ vraagt hij.

‘Ik vraag me af waar Catherine is gebleven.’

‘Ja, wie niet,’ zegt hij. ‘Weet je wat mij ook niet loslaat? Die idioot die jouw schilderij heeft vernield.’

Ik knik.

‘Ja, Alphonse, dat houdt mij ook bezig. Constant,’ zeg ik.

En hoe. Zal ik Alphonse mijn vermoedens vertellen? Over Benoît? Over het château? Over het collier van Catherine dat ik bij de kapel heb gevonden? Over de vluchtweg? Zal ik hem het wachtwoord tot mijn Hotmail-account geven, zodat hij alles kan lezen? Hij is zo slim en kan wellicht antwoorden combineren. Of is het nog te vroeg?

Mijn mobiel tettert. Ik pak de Nokia uit het zijvak van mijn handtasje. Op de display lees ik de naam van Daniëlle. Ben ik er al klaar voor om met haar te praten? Ja, het moet.

‘Hallo, Tess Clement,’ zeg ik zo natuurlijk mogelijk. Alphonse observeert me terwijl ik praat. Waar denkt hij aan?

‘Ha Tess, met Daniëlle. Hoe gaat het met je?’

Haar stem klinkt natuurlijk. Zoals altijd. Apart. Ze weet allang via Murgo dat ik vanochtend bij hem langs ben geweest en die brief van Colette heb gelezen.

‘Het gaat,’ antwoord ik zakelijk. ‘Ik ben vanochtend bij notaris Murgo geweest voor het testament van Colette. Er staan zaken in die jou ook aangaan, Daniëlle. Zullen we iets afspreken?’

‘Jazeker. Heb je nu tijd? Ik heb vanochtend een verse tarte aux pommes gekocht. Van bladerdeeg. Die lust je toch graag? Met een goede espresso? Of heb je al koffie gehad?’

Ik staar naar buiten. Zo meteen. Waarom ook niet? Dat nare gesprek moet toch plaatsvinden en hoe sneller hoe beter.

‘Nee, nog niet. Daar heb ik wel zin in. Zullen we afspreken bij Auberge de la Castellane? Ik ben er over een kwartiertje. Oké?’

‘Nee, Tess, laten we bij mij thuis afspreken dit keer. Hebben we wat meer privacy.’

Ik val even stil, maar herstel me. ‘Prima, tot zo.’

Ik druk op het rode hoorntje en leg mijn mobiel op de salontafel. Ik draai mijn hoofd naar Alphonse en blik in zijn ogen. Ze staan alert.

‘Weet je wat raar is, Alphonse? Vandaag is werkelijk de allereerste keer dat Daniëlle me bij haar thuis uitnodigt. Na ruim een halfjaar vriendschap en talloze etentjes bij mij en in de auberge. Ze wilde dat nooit. Snap jij dat nou? Bovendien reageerde ze net zoals altijd, terwijl ik zeker weet dat die eikel van een Murgo haar al aan het bellen was nog voordat ik bij hem de voordeur uit was.’

Alphonse kijkt me peinzend aan.

‘Inderdaad, comtesse, dat is raar,’ zegt hij.

‘Ben jíj al eens bij haar binnen geweest?’ vraag ik nieuwsgierig.

‘Nee, nog nooit.’