Zondag 28 december 2008
Zonnig. Weinig wind, +14°
Oude gebouwen fascineren me. Er vertakt zich onzichtbaar leven tussen hun muren. Dat kun je voelen. Wanneer ik mijn ogen sluit en met wijd uitgespreide armen en opgeheven hoofd hun energie probeer op te vangen, registreer ik heel vaak dat ze met me communiceren. Er zijn natuurlijk ook panden waar niks gebeurt, die steriel zijn, of juist het tegenovergestelde: die me nerveus maken. Ik ontwaar die dingen; noem het een talent, of wellicht een gebrek.
Ik heb hetzelfde bij mensen. Ik kan voelen hoe ze zijn en wat ze willen. Slechts zelden heb ik iemand ontmoet die in balans was met zichzelf, die mij verwarmde en met wie ik ongedwongen kon praten. Maar allemaal lieten ze mij in de steek. Soms waren ze ineens verdwenen. Zonder reden. Maar de meesten gingen weg als ik mezelf voor hen opende, als ik iets over mijn bizarre jeugd vertelde, of over mijn angsten. Dan haakten ze af, ontzet of verdrietig. Alleen op die ene dierbare mens kan ik nog bouwen, en op het château, mijn andere zekerheid.
Het was alsof een warme hand zich op mijn hart legde toen ik na jaren van afwezigheid weer in mijn nis zat en in stilte dat weergaloze uitzicht op mij liet inwerken. Eindelijk. Rust. Voor het eerst in jaren kon ik weer eens slapen en genieten van lekker eten. Mijn inspiratie kwam terug, mijn creativiteit groeide explosief. Het verschil met Parijs was confronterend, deed haast pijn. Ik zal nooit meer weggaan. Hier is mijn thuis. In mijn château.
In de verte, over de heuvels van Campone, knalt een schot. Het resoneert over de vallei. Zijn daar jagers? Vandaag? Vreemd. Ik buig naar achteren, pak mijn verrekijker van de haak, schuif iets naar voren en zoom in op de glooiing waar het geluid vandaan kwam. Ik verken de overgang tussen de dennen en het loofwoud. Een mooie golvende lijn. Harmonieus. Mijn ademhaling gaat zwaar. De laatste keer dat ik in die bossen was, schoot ik Pierre Roland neer. Het was een perfect schot. Van achteren. In zijn nek. Hij heeft niets gemerkt. Gelukkig maar. Ik heb hem nooit pijn willen doen. Hij was een fijne vent. Goddank liet hij geen vrouw en kinderen na. Alleen tweedegraads verdriet.