In het château van Mosset

Vrijdagavond 19 juni 2009

Opkomende bewolking. Drukkend heet, +25°

XVI

Ik leun tegen mijn nis en staar naar de Canigou en naar de grauwe wolken die zich als agressieve strijdkrachten rond de Pic formeren. Ze groeien snel en ze zullen aanvallen. Het is nog maar een kwestie van een uur en hevige onweersbuien barsten los boven de Roussillon. Mijn tegenstander groeit ook, wordt sterker en ze komt terug, vannacht, en ze zal me opjagen, zonder pardon.

Haar kracht werd me de avond van haar vertrek meer dan duidelijk. Ze zit nu in het vliegtuig en hangt ergens boven de Atlantische oceaan. Over een uurtje landt ze in Toulouse. Het maakt me blij en onrustig tegelijk. Ik moet dringend in actie komen, want ik heb mijn controle over Tess verloren. Ze zal zich meteen na aankomst op Raphael Pérez storten om die kwestie met de bouwvolumes te onderzoeken. Ze heeft hem vanuit Amsterdam al meermaals gebeld met allerlei detailvragen over de bouw. Ik durf te wedden dat ze hem morgenvroeg van zijn bed zal lichten om de tekeningen met de maten van de dakconstructie door te spreken. Ik weet wel dat Pérez niks zal zeggen. Het is hem immers duidelijk dat ik meteen de politie waarschuw over zijn criminele activiteiten als hij in dezen verzaakt, maar zwijgt hij op een geloofwaardige manier? Bevestigt hij met verve dat de binnenmaten de buitenmaten zijn? Bovendien: zal Tess hem geloven? Daar gaat het immers om.

Mijn relatie met Pérez is trouwens veranderd sinds vorige week, toen hij me aansprak op de aanwezigheid van die ‘onbekende ruimte’. Zijn gemene glimlach en aanmatigende toontje bevielen me niet. Hij denkt dat hij macht over me krijgt. Dat is ook zo. We houden elkaar nu in een houdgreep met onze geheimen. Ook dat zit me niet lekker. Het liefste schiet ik hem vandaag nog overhoop, maar dat is in deze fase niet zo handig. Ik moet geduld hebben. De kwestie Pérez is voor later. Ik moet me nu op Tess concentreren.

Ik tuur naar de Canigou. De bewegingen van de wolken intrigeren me, de wijze waarop ze dichtgroeien, zich laten zakken, op de bergen drukken en geen ruimte meer laten voor een doorkijk naar de zon. Ik buig me voorover en kijk neer op Mosset. Ik spot Colette en volg haar. Ze stapt uit haar auto en loopt gehaast naar de Carrer de la Font de las Seňoras. De haat is er nog steeds als ik haar zie of spreek. Gaat dat gevoel van woede ooit weg? Ik doe zo mijn best, maar mijn kwaadheid blijft.

Als zij niet zo laf was geweest, had ik misschien een normaal leven kunnen leiden en was dat niet met me gebeurd. Ze draagt zo veel schuld, net als Bestavy. Het zijn allebei lieve mensen die door hun zwijgen en wegkijken bewust meewerkten aan zijn misdaden. Waarom is onze maatschappij zo vergevingsgezind voor lafaards? Ik begrijp dat niet, want de schuldvraag begint toch vaak bij hen.

Colette nadert haar voordeur. Ze gaat zich natuurlijk in haar huis verstoppen, totdat de storm voorbij is. Ze is doodsbang voor onweer. Door dat obscene spelletje van toen natuurlijk. De zwakkeling. Bovendien is ze compleet nachtblind. Ze raakt altijd overstuur als ze ’s avonds moet rijden. Door dat ongeluk. Voor het donker wordt, is ze steevast binnen de muren. Haar aangegroeide haren wapperen alweer zachtjes in de wind, als voorbode dat ze die kanker gaat overwinnen. Haar goede uitslagen waren wel een streep door mijn rekening. Ik had niet verwacht dat ze het zou redden. Zijzelf ook niet trouwens. Hoeveel overlevingskans had ze vorig jaar immers? Nog geen 20 procent, maar die pakte ze. De trut wil ineens weer leven. Met dank aan Tess en haar ambities met mijn château. Ja, Tess. Wat wordt mijn strategie?

De omgeving wordt almaar donkerder. Het onweer raast nu al deze kant op. Dit wordt een heel heftige. Wit wordt zwart. De wind begint aan bomen te rukken. Er ontstaan golvende bewegingen over de bossen. De temperatuur daalt snel. Het wordt koud. Wat mooi! Zo veel natuurgeweld. Een bliksem doet de Canigou fel oplichten. Een doffe knal volgt. Ik weet het antwoord, ik weet wat ik moet doen. Colette krijgt een ongeluk. Straks. Ik rijd de D14 naar beneden, parkeer mijn auto op de smalle inham bij die scherpe bocht waar ze sinds vorige week de vangrails repareren, kort voor de splitsing naar Molitg. Het is bij mooi weer al een levensgevaarlijke plek met die steile afgrond, pal naast de weg, en sinds gisteren zelfs even zonder vangrails.

Ik bel Colette. Ze zal zeker komen, ze moet wel, omdat ze zich nog steeds schuldig voelt voor wat ze mij destijds heeft aangedaan. En terecht. Ze zal rillend van de paniek in haar oude Polo zitten, met die vettige ramen en slecht werkende ruitenwissers. Ik zorg dat we bellen, zodat ze maar één hand aan het stuur heeft. Ik zal haar opdrijven. Nachtblind, zonder straatverlichting, zonder zicht door storm en regen, op dat nauwe weggetje. Wanneer ze dan die scherpe bocht om draait, zet ik mijn groot licht aan en creëer een felle bliksemschicht. Met een beetje geluk maakt ze dan de draai niet goed en stort ze honderden meters naar beneden. Het is een mooie en snelle dood, zonder lijden. Aan kanker sterven is veel erger. Eigenlijk verdient Colette zo’n fijne dood niet met wat zij allemaal op haar geweten heeft.