Mosset, Carrer de la Font de las Seňoras 18
Zondag 19 april 2009
Storm met zware regenval en hagel, soms gepaard met felle
windstoten, +8°
Ik pak de zijden bustier uit de mand en hang hem op aan het wasrekje dat met touwtjes aan mijn terrasleuning is bevestigd. Het is goed zichtbaar vanaf de Carrer de la Font de las Seňoras. Het gevalletje is aardebruin met lila ruches en hoort bij een set. Een peperduur geheel, van Prima Donna. Kostte destijds zeker zo’n driehonderd euro. Ik kocht het in een ultieme poging om mijn huwelijk te redden. Jij idioot. Alsof die paar centimeter stof nog enig tegenwicht konden bieden aan die cup D van Marilyn Monroe.
Ik buig me voorover en graai het slipje ruw uit de hoop ondergoed die ik zojuist huilend van onmacht uit mijn kast heb getrokken en in de rieten wasmand heb gesmeten. Mijn vingers trillen en zijn ijskoud door de stromende regen en lage temperaturen. De laatste stuiptrekkingen van de winter teisteren de Roussillon. Mijn haren en pyjama zijn al kletsnat. Het kille vocht sluit mijn huid af. Mijn hele wezen siddert van een explosieve razernij en van de ergste kater ooit. Ik kan amper op mijn benen staan. Iedere beweging lanceert helse pijnscheuten naar mijn hoofd. Met mijn heupen leunend tegen de balustrade pin ik het volgende niemendalletje met een wasknijper vast.
Ik kijk naar beneden, naar de grijze straatstenen bij mijn voordeur. Dit is erg hoog. Hoe verleidelijk is het om nu naar beneden te springen. Maar ik wil nog niet dood. Eerst spoor ik die eikel op die mij dit flikt. En het feit dat ik dit nu doe, dat ik zijn verknipte ‘opdracht’ opvolg, is alleen maar om hem te pamperen, om communicatielijnen uit te werpen. Ik doe dit níet omdat híj dat wil.
‘Jij laat je niet dwingen, Tess.’
De gevleugelde woorden van Frits Gerritsen, hoogleraar psychologie op de universiteit en later een dierbare vriend, tot 1999, toen hij veel te jong stierf. Ik denk terug aan het laatste jaar van mijn studie, aan de psychologische testen die we kregen, ter voorbereiding op de arbeidsmarkt. Toen wij de uitslagen bespraken, zei Frits al dat ik zo snel mogelijk als zelfstandig ondernemer aan de slag moest, omdat ik mij moeilijk naar de wil van anderen kon plooien. Ik zou het beste gedijen in een omgeving die onder mijn eigen aansturing zat.
‘En je bent een control freak, Tess. Je wilt alles beheersen. Pas daarmee op, want het leven laat zich niet sturen.’
Ach Frits. Je had zo gelijk. Kijk mij nu maar eens bezig zijn. Op commando mijn ondergoed in de regen ophangen? Om te voorkomen dat Théodore Perrine mijn kinderen wat aandoet of dat ik morgen de nieuwste babe op de een of andere pornosite met ‘rijpe meisjes’ ben, met een cc aan heel Mosset, dus ook aan Benoît.
Degene die dit bedacht, kent mij goed, kent mijn morele klemmen en mijn verborgen driften. Heel eng. Maar hij kent mij nét niet goed genoeg! Want Frits, je zei toch ook dat ik pas echt excelleer als ik onder spanning word gezet? Zo is het wel steeds gegaan, in ieder geval op school en in mijn zakelijke carrière. Mijn beste ideeën kwamen pas als zich voor mijn ogen een diepe afgrond ontvouwde en een concurrent of corrupte ambtenaar mij vanaf de rand naar beneden wilde duwen. Dan pas kwam ik tot een optimale samenballing van mijn energie en ik won altijd. Ik was niet bang. Mijn strijdlust neutraliseerde op de een of andere manier mijn angst.
Toen ik gisteren in shock die brief las en vervolgens die DVD afspeelde, wilde ik meteen weg uit Mosset. Hoe meer ik dronk, hoe langer de lijst met bestemmingen die mij wel bevielen. Maar dat is niet realistisch, want al mijn geld zit in de NV. Waar moet ik dan van leven in zo’n ver oord? Ik heb geen keus. Ik moet hier blijven, het château verbouwen en cashen. Bovendien lijkt Théodore Perrine me iemand die Koen en Melissa vast weet te vinden. Ik kan geen kant meer op. Het gaat hier om het leven van mijn twee schatjes. Ik moet dit spel wel meespelen.
Klaar. Het rekje is vol. De felle wind rukt de lingerie alle kanten op. Die dingen zijn gemaakt om tegen een stootje te kunnen, schiet het in een vlaag van sarcasme door mij heen. Dus morgen zijn ze nog wel heel. Ik blijf even rechtop staan, omklem met verstijfde handen de terrasleuning en kijk om me heen.
Wie kan dit zien? In ieder geval alle mensen die in de Carrer de la Font de las Seňoras wonen of lopen. Verder iedereen die aan komt rijden, helemaal beneden, bij de Carretera de Prada. Ze hebben dan wel een verrekijker nodig. En de wandelaars die via de noordelijke vestingpoort de heuvels omhoog klimmen. Kortom: mijn ondergoed is van alle kanten te bewonderen. Dus ik schiet er niets mee op om beneden in de keuken voor het raam te gaan hangen en te wachten op passanten die naar boven kijken om deze vervolgens als potentiële ‘opdrachtgever’ te categoriseren.
Ik draai me weg van de balustrade en loop naar mijn slaapkamer, trek mijn kletsnatte pyjama uit, slinger die met een woeste zwaai in een hoek en kruip bloot onder mijn dekbed. Het kussen wordt vochtig van mijn druipende haren. Het is koud. Rillend rol ik me op, zoek veiligheid in mezelf. Zonder succes. Mijn adem versnelt. Ik kan hier toch niet zomaar gaan liggen!? Ik trap het dekbed van me af. Ik moet in actie komen! Vechten! Maar hoe?
Begin met de W-vragen! Ja, inderdaad, de W-vragen. Waarom doet iemand dit? Wat wil hij bereiken? Wie is dit? Waar vind ik hem? Ik kantel me op mijn rug, leg mijn armen onder mijn natte hoofd en staar omhoog, naar de krullerige ornamenten rond mijn plafonnière.
De ‘waarom-vraag’ is misschien wel de interessantste. Een motief leidt immers vaak naar een dader. Wat bezielt iemand om opnames te maken van een vrouw in haar intiemste moment? En waarom word ik nu pas geconfronteerd met mijn verleden? En waarom krijg ik nu pas die DVD, want hij is al een paar maanden oud. En wat moet hij van me? Want hij zal toch iets van me willen? Toch? Maar wat dan?
Geld? Dat heb ik niet. Valt dus af. Seks? Mijn ogen glijden over mijn vlakke boezem en verlepte buik. Onmogelijk. Daar heb ik de maten niet voor en ik zit niet meer strak in mijn vel. Macht? Valt ook af. Ik heb geen macht. Informatie? Ik zou niet weten wat ik tegenwoordig nog weet wat iemand anders kan boeien. Haat? Wie zou me moeten haten dan? Alleen Rob, misschien, want dat gevecht is nog gaande. De rechtszaak over de aandelen van TB Invest dient binnenkort en mijn advocaat is positief gestemd. De straf voor mijn juridische aanval op Rob zit ik al uit. Hij heeft vorige maand de alimentatie stopgezet, als vergelding. Hij stelt dat ik zelf een inkomen verdien en dus geen recht meer heb op ‘zijn geld’. Aan mij om te bewijzen dat dit nog volstrekt onvoldoende is, en daar gaat tijd overheen. Tijd die ik overigens niet heb. De kredietcrisis heeft inmiddels ook de Roussillon bereikt en de makelaarsbranche zit in zwaar weer. Het kantoor van Joséphine idem dito. Mijn inkomen moet nu vooral komen van het begeleiden van renovaties en dat zijn langlopende trajecten. Op korte termijn heb ik een liquiditeitsprobleem en teer ik in hoog tempo in op mijn spaargeld. Maar Rob valt af. Hij had de wetenschap dat ik die geesteszieke Jeanne heb neergeslagen geen halfjaar stil gehouden. Hij had die informatie direct gebruikt om mij te chanteren en mij te dwingen niet te procederen. Hetzelfde geldt voor die DVD.
Kan het überhaupt wel iemand uit Nederland zijn? Ik denk het niet. Het was een foutloze brief. Perfect Frans. Bovendien is die envelop niet per post gestuurd, maar in mijn brievenbus geduwd. Daarnaast is het dezelfde afzender als brief nummer één. Dat wist ik meteen toen ik dat ding gisteren in de hal zag liggen en met een haperende ademhaling optilde. Dezelfde envelop, hetzelfde papier, hetzelfde lettertype.
Dus het is iemand uit de Roussillon. Iemand die in 1983 in Mosset was en die er nu nog steeds is. Of die er nu alweer is. Dat kan ook. Die DVD is al enkele maanden oud. Begin december, ik was toen pas een maand hier en kende nauwelijks mensen. Ik graaf fanatiek in mijn geheugen. Met wie had ik destijds contact? Met wie had ik al eens gesproken? Je moet toch minimaal een ontmoeting gehad hebben om een dergelijke obsessie uit te lokken? Want dat is het. Alleen een bezeten figuur volgt iemand anders naar een thermaal bad, installeert zich achter een struik en filmt die persoon. En om geobsedeerd van een mens te raken, moet er op z’n minst contact zijn geweest. In 1983 én nu. Toch? Denk na, Tess, denk, denk, denk!
De beelden druppelen moeizaam binnen, met onscherpe gezichten en onduidelijke stemmen. Ik herinner me vaag losse gesprekjes met willekeurige inwoners, vaak in de Carrer de la Font de las Seňoras of op de parkeerplaats bij de Mairie, en informatieve babbels met deze en gene in de rij bij de supermarkt, als ik ’s ochtends mijn stokbrood ophaalde. Conversaties met wat meer inhoud had ik in die periode alleen met Colette en in veel mindere mate met Annabelle en Louis Miramon en wellicht Benoît. Hoewel…
Mijn bezoek aan Benoît betrof die aanrijding. Dat had weinig diepgang. Met Alphonse had ik ook al eens gepraat, op het bankje bij de fontein, maar dat ging toen nog over gewone dingen. Mijn vakantie voornamelijk. Niks van betekenis. Colette is eigenlijk de enige met wie ik in die periode een relatie had die wat verder reikte dan ‘bonjour’ en ‘bonsoir’. Zij valt af. Die doet zoiets niet. Dat maakt de lijst met potentiële kandidaten wel erg lang. Het motief wordt daarmee bovendien iets ziekelijks.
Voorzichtig ga ik rechtop zitten, duw twee kussens in mijn rug en pak de brief die bij de DVD zat van het nachtkastje. Ik bestudeer de zwartgeprinte letters, lees de tekst opnieuw, zoek aanknopingspunten.
Ik weet dat jij op 26 augustus 1983 Jeanne Perrine hebt neergeslagen. Ik kan dat bewijzen en dat bewijsmateriaal aan zowel de politie als aan Théodore Perrine geven. Voel je al aan wat Pa Perrine vervolgens gaat doen? Met je kinderen? Ik schat dat hij Melissa kiest. Wat denk jij?
Bovendien heb ik pikante beelden van je. Kijk maar naar de DVD. Hoe zou je het vinden als dit op internet gaat circuleren? Bij jouw naam? Pijnlijk?
Als je dus niet wilt dat ik naar de politie en Théodore Perrine ga en als je dus niet wilt dat ik deze DVD op internet zet, doe je vanaf vandaag alles wat ik je zeg.
Allereerst: jij praat hier met niemand over, en weet: ik hoor en zie alles.
Vervolgens: hang morgen precies om 12.00 uur je lingerie buiten en laat deze exact 24 uur hangen.
Dan weet ik dat we elkaar begrijpen.
Nieuwe opdrachten volgen.
Mijn ogen blijven almaar plakken bij één zin. ‘Ik hoor en zie alles.’ Dát is het! Dat ik dit gisteravond niet heb gesnapt! Hij heeft iets met mijn huis gedaan waardoor hij alles weet! Hij heeft vast een sleutel uit de periode van Jameson en hij is stiekem binnen geweest, telkens wanneer ik er niet was. Ik heb dat slot immers nooit vervangen. Ontzet schiet ik naar voren. Hij hoort en ziet alles! Dreigende beelden van die kleine afluisterbugs bij spionagefilms bestoken me.
Ik spring op, ga op mijn matras staan en til dizzy de aquarel boven mijn bed van de haak en bekijk de voor- en achterkant. Niks. Ik stap van het bed af en waggel naar het volgende schilderij. Weer niks. Ik licht vazen en potjes op, leeg laden en kasten, schuif ze van de muur, duw ze omver, voel achter de gordijnrails en de nissen van de luiken, kruip onder het bed, betast de lattenbodems. Niks. De lampen! Natuurlijk!
Kermend strompel ik naar mijn werkkamer helemaal beneden en pak een trapladder en schroevendraaier, loop moeizaam de trappen weer op, naar de slaapkamer, zet de ladder naast mijn bed en schroef de plafonnière los en demonteer grondig ieder onderdeeltje uit de lamp. Niks. Ook de lampen op mijn nachtkastjes haal ik helemaal uit elkaar. Ook niks. Minutieus kam ik het hele huis uit, kamer voor kamer, object voor object, en leun veel later uitgeput en met een bonkende koppijn tegen de deur van de overhoop gehaalde badkamer. Ik aanschouw mijzelf in de spiegel. Ben ik dat? Waar is mijn strijdlust gebleven en mijn waardigheid? Je moet terug vechten, Tess! Ja! Denk na! Hij zegt dat hij alles ziet, maar niet hier binnen. Dat is onmogelijk! Mijn ogen glijden over de ravage die ik heb aangericht, en ineens begint mij iets te dagen. Iets dat ik al lang wist. Buiten! Jazeker! Buiten ziet hij alles. Vanaf de torens van het château.
Ik stap naar de wasmachine, gris een smerige jeans en een naar zweet stinkend truitje uit de halfvolle trommel en kleed me gehaast aan. Ik schiet in mijn Mephisto-slippers en ren naar buiten. Het stormt. Opgejaagd draaf ik naar het open pleintje aan het eind van de Carrer de la Font de las Seňoras en tuur omhoog naar de noordelijke toren. Uitzicht! Op mijn doodlopende straatje. Vochtige windvlagen sjorren aan mijn kleren en zuigen mijn kater op. Een ijzige kou betast mijn huid. Ik draai me om en stuif de straat uit naar de Remparts, de vestingmuren, waar ik vaak mijn auto parkeer, en tuur al rennend constant omhoog naar het château. Steeds uitzicht! Ik hol de trappen naar beneden, kom uit op de Carrer del Portal de França, waar Alphonse woont, en maak de doorsteek langs het kerkhof, de route naar mijn gehuurde garage, en blik omhoog. Opnieuw uitzicht! Ik buig af naar rechts en beklim puffend de trappen naar de lavoirs, de oude wasplaatsen, niet ver van de Plaçal, vanwaar ik vaker mijn wandelingen start. Boven aangekomen houd ik halt en kijk om me heen.
Buiten adem leg ik mijn handen op mijn knieën en hang hijgend voorover. Mijn onderrug raakt ontbloot en vette regendruppels rollen langs de spleet van mijn billen. Het kriebelt.
Voilà. Vanaf het bovenste deel van het château zie je werkelijk alles in Mosset! Dus áls er daadwerkelijk een geheime toegang is en áls daarboven daadwerkelijk iemand zit, dan kan diegene alles zien wat in Mosset gebeurt. En in 1983 zag hij dus ook alles.
Hij zag hoe ik Jeanne met die steen tegen haar hoofd sloeg! Hij zag ook alles wat ik sinds 4 november in het dorp deed, bij wie ik op bezoek ging, welke kleren ik droeg, waarheen ik ging. Hij kon alles zien en mij volgen, want vanaf het château ben je zo op de weg naar Prades. Ik doe daar langer over, omdat ik mijn auto meestal aan de westkant van Mosset parkeer. Ik kom weer omhoog, til mijn hoofd op en staar verdwaasd naar de smalle openingen in de metersdikke middeleeuwse muren. Hij ziet inderdaad alles! Hij zag Jeanne liggen. Hij zag mij wegrennen. Hij zag Catherine. Ook Catherine kon hij volgen. Iedereen. Alles.
IJzige slagregens geselen mijn schaars geklede lichaam en ik begin ongecontroleerd te bibberen. Ik krijg amper lucht. De gruwelijke waarheid komt keihard binnen: Ik ben vrouw nummer drie! Ik ga verdwijnen! De Plaçal vervaagt tot draaiende zwarte schimmen. Ik word duizelig. O, mijn God! Wat is dit? Tess, verman je!
Ik knipper met mijn ogen. Warme tranen rollen over mijn wangen. Die brief met DVD is het begin. Zo krijgt hij de macht over me. Door mij in mijn diepste wezen beet te pakken: mijn angst dat de kinderen wat overkomt en wellicht ook mijn angst voor verlies van mijn waardigheid. Ik durf te wedden dat hij zoiets ook met Catherine heeft gedaan. Alle mensen hebben een geheim. Maar, dat gaat zomaar niet. Niet met mij. Ik laat mij niet naar de slachtbank leiden, want ik heb een voorsprong.
Ik heb al antwoord op twee W-vragen. Hij zit in dat château en hij wil me laten verdwijnen. Met iedere ‘nieuwe opdracht’ kom ik dichter in zijn buurt. Hij weet het nog niet, maar met mij haalt hij zijn beul binnen. Mijn razernij wil eruit.
‘Ik weet nu waar je zit, jij gore klootzak!’ schreeuw ik zo hard ik kan en met zwaaiende vuisten. ‘En ik zal je kapot maken. Ik ga je vertrappen!’
Mijn gegil gaat verloren in het geweld van de storm, maar het lucht wel op. De ijzige wind breekt door mijn barricades van boosheid heen. Ik moet zorgen dat ik in een heet bad beland, voor ik ziek word. Ik spuug in de richting van het château en schop driftig een plas water die kant op.
‘Dáár, klootzak. Dit kun je van me krijgen!’ schreeuw ik weer en steek mijn middelvinger op, waarna ik mij omdraai en naar huis marcheer.
De oorlog is wat mij betreft begonnen.
‘Wat is het ergste dat je nu kan gebeuren, Tessie? Sluit je ogen. Zie het voor je? Beleef het, en je zult merken dat je angst afzwakt.’
Hoe vaak heeft mama dat wel niet tegen mij gezegd als ik ergens bang voor was. Als kind, voor pesterijen vanwege mijn witte huid en oranje krullen, of later als tiener voor examens, of in mijn volwassen jaren voor zakelijke risico’s. Of meer recent voor de gevolgen van die echtscheiding. Ze zei het niet toen we hoorden dat ze ging sterven, het ergste, omdat ze wist dat mijn angst daarvoor nooit zou afzwakken.
Ach mama. Ik mis je zo. Vooral nu. Ik laat me dieper in het bad zakken. De warmte kolkt rond mijn huid. Ik draai de hete kraan open en laat iets van het afgekoelde badwater wegstromen. Alles ruikt naar mijn badolie, naar bloeiende magnolia’s. Mijn huid is knalrood geworden en tintelt. Hitte op koude. Een gratis Kneippbehandeling.
Wat is het ergste dat mij nu kan gebeuren? Dat Théodore Perrine ontdekt wat ik gedaan heb en dat hij achter mijn kinderen aangaat. Dat is mijn ultieme angst. Iets ergers dan dat bestaat niet. En verder. Die porno op internet en verdwijnen. Is ook erg. Héél erg zelfs. Maar waar ga je heen als je verdwijnt? Wat doet is-ie met je? Wie is het? Dat blijft de belangrijkste W-vraag.
Mijn rechterhand reikt naar het namenlijstje dat ik zojuist heb gemaakt. Het papier is slap van het vocht. Dertig namen staan erop. Allemaal mensen die ik kort had gesproken of gezien op het moment dat die film in St. Thomas werd opgenomen. Sommigen op dat lijstje ken ik nu vrij goed, zoals Alphonse, Colette, Louis, Annabelle en Daniëlle. Anderen zijn dorpelingen die ik regelmatig spreek of bezoek.
Ik ga dit overzicht in mijn computer zetten en de komende periode alles noteren wat mij aan deze personen opvalt. Ik ga hun levens en bloedlijnen uitpluizen. Ieder detail teken ik op. Ik ga ook uitzoeken wie van hen in augustus 1983 in Mosset woonden toen Jeanne verdween. Hetzelfde geldt voor november 2007, toen Catherine ineens weg was. Misschien dunt dat mijn lijst nog wat uit. Terwijl ik daaraan denk, valt mijn blik weer op de naam van Benoît. Ik had er net veel moeite mee om die op te schrijven. Ik deed het letter voor letter. Weigerachtig, want ik kon het idee zelfs niet verdragen dat hij me misschien in St. Thomas les Bains heeft gezien. Maar Benoît is wel de verbindende schakel naar Jeanne en Catherine. Hij had met beiden een relatie. Net als met mij.
Ik leg het vel papier met de namen op de vloer naast de badkuip en denk terug aan het gesprek dat Colette en ik vorige week met Benoît op de Mairie hadden, over onze bouwvergunning. Het was mijn eerste ontmoeting met hem na onze stoeipartij. Ik had de nachten voor onze afspraak nauwelijks geslapen en kon niet meer ordelijk denken. Ik probeerde mijn onrust te compenseren met een perfecte voorbereiding. Ik had alle wettelijke bepalingen van buiten geleerd en was in staat om onze bouwplannen blind uit te tekenen. Ik paste alle trucjes toe die ik de afgelopen 25 jaar heb geleerd om plankenkoorts te overwinnen. Maar niets werkte.
Vanaf het moment dat hij de deur van zijn kamer opende en ik hem spotte, was ik mezelf niet meer. Het was zo raar om hem weer te zien, om in zijn ogen te kijken, om zijn stem te horen. Zweetvlekken vormden zich onder mijn oksels. Ik richtte mijn aandacht op het hoofd van een opgezet everzwijn, dat pal boven de balie was bevestigd. Ik keek het beest recht in zijn ogen en dwong me om over zijn leven na te denken. Wat at hij?
Toen Benoît mij begroette, waren mijn gedachten bij de dood van het arme dier. Was hij neergeschoten? Of van ouderdom gestorven? Pas minuten later besefte ik dat we handen hadden geschud en dat ik op een stoel in zijn kamer zat. Colette nam de regie en startte het gesprek.
De sfeer in zijn kamer was broeierig. Ik handelde op de automatische piloot. Op een bepaald moment registreerde ik dat een vrouwenstem het woord nam, en pas na enkele seconden drong het tot mij door dat ík die pratende vrouw was. Benoît reageerde na een hartelijke inleiding op alle voorstellen weliswaar vriendelijk, maar geforceerd. Ik zag dat Daniëlle, die notuleerde, hem regelmatig verbaasd opnam. Was zijn houding naar ons zo anders?
Ook hij was uitstekend voorbereid en schetste voor Colette en mij twee mogelijke keuzerichtingen. Scenario één was volgens hem het château renoveren met de functies erin zoals de Mairie dat wilde en vervolgens alle medewerking krijgen. Scenario twee was onze huidige plannen doorzetten en dan dus aankoersen op een juridische procedure die hij als maire van Mosset lang zou rekken. Op een gegeven moment verklaarde hij bevlogen dat hij maatschappelijke verplichtingen had en dat het château de Mossétans toekwam. Het kon toch echt niet zo zijn dat dit unieke pand werd opgeknipt in vijftien luxe appartementen die alleen maar betaalbaar waren voor rijke Noord-Europeanen die hier slechts enkele weken per jaar vakantie zouden vieren. Deze nieuwkomers zouden, even los van de Taxe d’Habitation, niets structureels toevoegen aan het culturele leven en de lokale economie van Mosset. Hij had er geen enkel probleem mee, zo stelde hij, dat vervallen dorpshuisjes tot vakantiewoningen werden omgebouwd, maar met dit château lag dat toch anders. Vanuit dit gebouw was voor een belangrijk deel de geschiedenis van deze streek geschreven. Dat kon je niet zomaar negeren. Hij had de morele opdracht om de historische context mee te wegen.
De vonk van zijn betoog sloeg op mij over. Ik kon hem volgen en erkende zijn verantwoordelijkheid voor Mosset en dat bijzondere monument. Ik kreeg zelfs respect voor zijn onverzettelijkheid. Hier zit een maire die zijn functie serieus neemt en vooruit denkt, voor meerdere generaties, dacht ik.
Uiteindelijk gingen Colette en ik akkoord met zijn voorstel om er een gezamenlijk project van te maken. Afgesproken werd dat de Mairie het linkerdeel van het château van ons ging huren en inrichten met een museum, een kleine salle de fêtes, een nieuwe locatie voor de Mairie en een tweetal woningen. Bovendien bood Benoît aan om als architect de renovatie te leiden, pro deo natuurlijk. Mijn hart jubelde bij die suggestie, want dan zou ik hem vaker gaan zien. Benoît deed ook voorstellen voor een perfecte aannemer, ene Raphael Pérez, maar Colette gaf aan dat Georges Pena al met de sloop bezig was en dat zij er weinig voor voelde om het contract met hem open te breken. Benoît wilde daar nog op reageren, maar de telefoon ging. Daniëlle nam op. Het bleek iemand van de Conseil Général in Perpignan en Benoît rondde het gesprek af. Daniëlle loodste ons vakkundig de kamer uit en regisseerde meteen alle afspraken om zaken te formaliseren.
Was ik ook zo inschikkelijk geweest als iemand anders maire van Mosset was geweest? Dat valt te betwijfelen. Ik had waarschijnlijk voor de confrontatie gekozen, zoals altijd. Maar ergens, ondanks de dichte mist van mijn verliefdheid, zag ik tijdens dat gesprek heel scherp dat Benoît toch niet zou wijken, dat er een jarenlange strijd zou volgen. Benoît heeft als maire gewoon de betere positie.
Het water is weer koud geworden. Ik stap uit bad. Mijn huid is week en doorbloed. Tja, zo heb je dus een heel château en een week later nog maar tweederde ervan. Ik sla mijn peignoir om me heen en loop naar boven. Mijn daadkracht komt terug. Ik ga nu eerst mijn huis opruimen en vanavond een aperitief halen bij Annabelle Miramon, de wandelende encyclopedie van Mosset. Zij moet me meenemen naar het hoofdstuk ‘augustus 1983’. Ik moet weten wie van diegenen op mijn lijstje hier destijds woonde, en wie niet. Ik heb nog een paar uur de tijd om een geloofwaardige aanleiding voor mijn vragen te verzinnen. Annabelle is ook een van de dertig namen op mijn overzicht.