Atelier Alphonse Rouvière, La Carole, hameau nabij Mosset
Donderdagnamiddag 1 januari 2009
Zonnig. Windstil, +18°
‘Vertel me, comtesse, wanneer ben jij voor het laatst nog eens echt goed geneukt?’
Ik verslik me in m’n Banyuls en moet hoesten waarbij ik een mozaïek van paarse spetters op mijn blote benen knoei.
‘Merde, Alphonse!’ schreeuw ik. ‘Hoe dúrf je. We hadden een deal. Je zou me met rust laten. Je hebt het beloofd!’
Ik wil opstaan, maar blijf noodgedwongen zitten, knijp mijn dijen stevig samen en probeer te voorkomen dat de Banyuls op de gouden bekleding van zijn ‘koninklijke fauteuil’ druipt. Met mijn vingers spreid ik het spul wat uit, waardoor mijn blanke huid een paarse gloed krijgt en plakkerig wordt. Alphonse komt naar me toe met een naar terpentine stinkende doek. Ik ruk de lap uit zijn handen voordat hij zelf met dat gore ding tussen mijn benen in actie kan komen. Hij grinnikt.
‘Doe ik toch, chérie, ik zit toch niet aan je.’
Hij zegt het gemaakt verbaasd.
‘Bullshit. En dat weet je zelf ook,’ sis ik, terwijl mijn plakkerige wijsvinger in zijn richting priemt. ‘We houden het zakelijk, oké?’
‘Mais alors, ma belle, dit ís zakelijk. Ik heb het voor mijn inspiratie nodig om de emoties van mijn model te kennen.’
‘Ach, houd op met die onzin!’
Ik kijk hem aan. Zijn ogen geven gewoon te veel schittering. Net een stout jongetje dat versgebakken koekjes van de bakplaat heeft gejat en toch wel weet dat mams daar niet echt boos over wordt. Zijn blik ontlokt me zowaar een glimlach. Hij loopt wat met me te dollen en eigenlijk is het ook niet zo erg. Ik ben toch geen tiener meer, maar een rijpe vrouw. Hoewel, hoe ‘rijp’ ben ik werkelijk op dat front?
Ik durf te wedden dat Melissa meer ervaring heeft dan ik. Bij mij staan slechts twee heren op de vaginale teller. Benoît en Rob.
Ik zou het eigenlijk niet eens meer weten wanneer ik voor het laatst ‘nog eens echt goed geneukt ben’. Mijn jarenlange verplichte ‘benen-wijd-acties’ om vooral de perfecte echtgenote uit te hangen en Rob tevreden te houden, tel ik in dezen natuurlijk niet mee. Mijn luidruchtige gekreun en slangerig gekronkel hadden immers maar één functioneel doel: Rob heftig opwinden en hem zo snel mogelijk naar een hoogtepunt helpen, zodat ik meteen weer aan het werk kon.
Dus, het is op z’n minst 22 jaar geleden, want mijn libido dutte kort na de geboorte van Melissa in, toen ik zowel fulltime moeder als fulltime ondernemer werd. Er was geen tijd en interesse meer voor de vrouw in mij. Noch vanuit mezelf, noch vanuit Rob. Pas sinds ik in Mosset ben, lijken die onderste regionen weer ontwaakt. In gedachten dan, wanneer ik me verlies in mijn stoute dromen over Benoît. Daarmee is al een verborgen grens gepasseerd.
Ik buig mijn hoofd. Mijn blik glijdt over mijn wonderbra en mijn zwarte kanten broekje. Stel je voor dat ik hier bloot had gezeten… En ik had over Benoît gedroomd… Dan had ik deze gouden troon misschien bevlekt. Daar had Alphonse me zeker mee gepest. Die ziet meteen waar hij me op kan pakken.
Heeft híj even pech. Dit stijlvolle lingeriesetje was goddank mijn harde limiet. Alphonse vond het prima. Het stimuleerde zijn verbeelding, zei hij.
Ik kijk op en zie hoe hij me geïnteresseerd gadeslaat. Mijn wangen kleuren rood van schaamte. Ik vind het zelfs gênant om over seks na te denken terwijl anderen erbij zijn, alsof op intieme opwellingen een taboe rust. Absurd eigenlijk. Waarom laat ik me niet gewoon gaan? Wat heb ik nog te verliezen, als vrouw op de drempel van de menopauze?
Alphonse pakt de vieze doek van me af en streelt daarbij zachtjes over de palm van mijn hand. Zijn subtiele aanraking trekt me terug naar de realiteit. Ik sta direct op en maak aanstalten om naar het toilet te gaan, om de restanten Banyuls weg te wassen, en zoek mijn trui. Ik heb behoefte aan bescherming en wil al dat bloot afdekken.
‘Aha, wat ik al dacht. Lang geleden dus.’
Zijn stem klinkt warm en zonder ironie en zijn blik staat vriendelijk. Er valt nu niets plagerigs bij Alphonse te ontdekken. Het is juist dit serieuze aan hem dat mij onzeker maakt.
‘Nonsens. Mijn privéleven gaat jou geen zak aan,’ zeg ik, terwijl ik zoekend om me heen kijk. ‘En ga achter die ezel van je staan en schilder. Waar ligt trouwens mijn sweater? Ik wil even naar de badkamer om dit schoon te wassen.’
Ik wijs naar mijn paarse dijen. Hij zegt niets, maar blijft me observeren. Zijn palet met penseel houdt hij losjes in zijn hand geklemd, terwijl hij met zijn omvangrijke lichaam tegen een betonnen paal leunt. Dit heldere atelier is zijn domein. Ieder detail ademt zijn territorium: de enorme glazen wand met het weidse uitzicht op gekartelde bergen, artistieke foto’s van gezichten aan de muren, willekeurige kunstwerken die nonchalant in een hoek staan, het aroma van opdrogende olieverf. Alles hier is Alphonse Rouvière, de wereldberoemde kunstenaar. Zijn artistieke grootsheid werkt ineens intimiderend op me. Ik spot de trui achter mijn stoel, pak hem op en loop naar de badkamer.
‘Geloof me, comtesse,’ echoot het achteloos tegen mijn rug. ‘Ik herken spanning als ik die zie, en ik kan je direct verlossing bieden. Ik ben een deskundige minnaar, ma belle, en ik beschik over een lange staat van dienst. Mijn tong zal wonderen bij je verrichten. Kom maar, dan lik ik die restjes Banyuls op.’
Nou, zeg! Dit is de limit. Ik draai me om, gereed voor een tirade, maar mijn verontwaardiging spat uit elkaar tegen zijn grijnzende gezicht. Het plagerige is terug in zijn stem. Hij stoeit weer met me. En hoe! Mijn boze emoties smelten. Deze man verwacht helemaal niet dat ik toehap, hij daagt alleen maar uit en wil vrij denken kweken in mijn geblokkeerde geest.
Hij vertelde al eerder dat hij mij op dit punt een ‘uitdaging’ vindt. Hij wéét immers dat hij van mij echt geen antwoord krijgt op de vraag ‘Wanneer ben jij voor het laatst nog eens goed geneukt?’ Maar hij weet ook dat ik de jaren ga tellen. ‘Eén gedachte kan nooit ontwaken zonder een andere te wekken,’ zei hij al tijdens onze tweede ontmoeting. Dat klopt, realiseer ik mij nu.
Ik kijk hem aan. Hij zweept me op met zijn provocerende blik. Iets zoets raakt me. Een gevoel van verbondenheid met deze man. Wij lijken op elkaar. Niet qua moraal of jachtinstinct, maar wel qua energie, tempo van denken, creativiteit en humor. Wij herkennen elkaar, we weten waar de ander heen wil, wat zijn stemming is. Inderdaad, met hem kan ik over vrijwel alles praten. Ook over mijn ambities met het château. Hij weet vast meer over dat pand. Alphonse weet over vrijwel alles veel. Ik vergeet de badkamer.
‘Zeg Alphonse. Ik vind dat het château potentie heeft. Wat weet jij over dat gebouw?’
Zijn ogen worden alert en verkennen de mijne.
‘Nee maar, wil mijn petite comtesse het château ontwikkelen?’ klinkt het na enkele seconden.
Bingo. Hij heeft me direct door. Alsof hij een bewakingscamera in mijn hersenen heeft geïnstalleerd.
‘Ja. Het gebouw boeit me, Alphonse. Dus vertel?’ vraag ik met een lieve glimlach, terwijl ik weer terugloop naar de stoel en op de rand van mijn troon plaatsneem.
‘Wat wil je weten?’ zegt hij, terwijl hij een kruk pakt, er wijdbeens op gaat zitten en mij strak aankijkt. Ik kan zijn kruidige aftershave ruiken. Shit. Was mijn smile een fout signaal? Vanaf nu zakelijk blijven, Clement.
‘De geschiedenis, om te beginnen. Start daar maar mee, en waarom het er zo vervallen bij ligt, en wie de eigenaar is, natuurlijk, en de bouwbestemming. Dat soort dingen.’
‘Alles dus,’ antwoordt hij beheerst.
Ik wuif ongeduldig met mijn hand.
‘Nou, het château dateert van de late middeleeuwen. Het is gebouwd in een periode dat Mosset nog de grens markeerde tussen Frankrijk en Catalunia en deel uitmaakte van het Royaume d’Aragon. Dit hier,’ en hij spreidt zijn armen in een zwaai van 180 graden uit richting bergen, ‘was dus Catalaans, tot 1659, toen de Fransen het gebied in handen kregen. Chaime d’Aguilar, de toenmalige seigneur, trouwde een adellijke dame uit de Franse Aude en kon door dit huwelijk gewoon hier blijven wonen. Anderhalve eeuw later, tijdens de Franse Revolutie werd het pand eigendom van de gemeente. Tot circa 1920 werd de Grande Salle nog regelmatig gebruikt voor dorpsfeesten en enkele Mossétans hielden schapen in de kelders, aan de kant van de Carrer Sota Muralla. Kort na de Eerste Wereldoorlog werd de nieuwe school gebouwd aan de Carretera Col de Jau met een zaal met elektrische verlichting en met toiletten. Dat vond men natuurlijk luxer dan zo’n half vervallen burcht. Dus vanaf dat moment stond het château leeg. In 1947 kwam het gebouw in handen van Jules Cera en na zijn dood ging het pand over naar zijn dochter, Colette Cera. Voilà, comtesse. Is dit genoeg geschiedenis voor je?’
‘Colette is eigenaar?’ vraag ik verbaasd. ‘Dieu, Alphonse, dat wist ik niet. Daar heeft ze nooit iets van gezegd.’
‘Verbaast me niks. Die burcht betekent niet veel voor haar, ma belle. Het was een onderdeel van haar erfenis. Dus geen eigen aankoop.’
‘Maar waarom doet ze er niets mee? Het biedt zo veel mogelijkheden.’
Een schelmse gloed trekt over zijn gezicht.
‘Oui, Tess, voor jou, een Hollandse uit de Amsterdamse vastgoedbranche, die alle gebouwen op die manier beoordeelt,’ antwoordt hij, ‘maar je moet je eigen visies nooit op anderen projecteren. Voor Colette ligt dit immers anders. Zij heeft het château geërfd van haar vader, de rijke Jules Cera. Híj was overigens wel bezeten van dat pand en werd na de oorlog eigenaar. Colette was in die jaren nog niet eens geboren en is zelf direct na de middelbare school uit Mosset vertrokken en nooit meer hier geweest. Ze kwam pas terug na de dood van haar vader. Voor de begrafenis én om als enig kind de erfenis te toucheren. Kort daarna werd kanker bij haar vastgesteld. Volgens mij heeft ze zelfs nooit goed kunnen nadenken over een nieuwe bestemming. Hoeveel toekomst heeft ze nog? Colette heeft nu andere zorgen. Nog even los van de geldkwestie. Je moet tegenwoordig over aardig wat cash beschikken voor een renovatie en volgens mij heeft zij die centen niet. Haar pa schijnt zijn oorspronkelijke rijkdom verbrast te hebben, waaraan is trouwens een raadsel. Gezien haar ziekte is het bovendien onwaarschijnlijk dat een bank mee gaat financieren. Ze had het château trouwens kort na de dood van haar vader bijna verkocht aan een Britse investeerder, die er een vijfsterrenhotel in wilde ontwikkelen. Die deal ging echter niet door. Benoît Leval werkte niet mee aan de wijziging van het bestemmingsplan van wonen naar horeca.’
Benoît werkte niet mee? Waarom niet? Ik denk aan onze aanraking van gisteren, hoe onze handen elkaar liefkoosden. Een warme gloed stroomt door me heen.
‘Enne, Tess, heb je zoete droompjes?’
Ik schrik op. Die eikel ziet écht alles.
‘Onzin. Vertel me meer over het château. Waarom wilde Jules Cera het château eigenlijk bezitten als hij er vervolgens toch niets mee deed? Aan de barricades te zien, is er decennia lang niemand meer binnen geweest.’
‘O, Jules Cera wilde wel, hij had grootste plannen, zag zich als de nieuwe seigneur van het dorp, maar Henri Leval, de vader van de huidige maire, hield dat tegen. Hij heeft eerst jarenlang geprocedeerd om de verkoop ongeldig te laten verklaren en wendde, toen hij eenmaal maire was, al zijn invloed aan om een verbouwing te blokkeren. Toen het uiteindelijk na de dood van Henri Leval juridisch mogelijk werd om het château tot woonhuis te verbouwen, werd Jules Cera ziek en stierf. Zijn droom om ooit in het château te gaan wonen, kwam dus niet uit.’
‘C’est bizarre. Waarom wilde Henri Leval dan niet dat de vader van Colette het château bewoonbaar maakte? Nu ligt de zaak daar maar wat te verpieteren. Dat is toch ook niet goed voor het dorp?’
‘Ook Henri Leval was bezeten van dat gebouw,’ meldt Alphonse, terwijl hij naar voren gaat hangen en mij met een moeilijk peilbare blik aanstaart.
‘Ook híj wilde het pand bewoonbaar maken, Tess, maar dan namens de commune van Mosset. Hij was woest over de transactie. Het blijft overigens een vreemde affaire, de plotselinge overdracht van dat château aan Jules Cera, destijds, zo kort na de oorlog. Het ging heel stiekem volgens mijn vader. De dorpelingen hoorden er pas van toen de handtekeningen al waren gezet. Ze kregen mooie verhalen geserveerd, zoals de belofte dat de commune nu eindelijk het geld had voor een verbetering van de riolering, voor elektrische straatlantaarns, voor verharde straten, dat soort blabla. Ze slikten het. Het interesseerde niemand wat. Behalve Henri Leval dan, die meteen ten strijde trok toen hij in 1947 als oorlogsheld, na een zwerftocht van drie jaar door de voormalige Sovjet-Unie, terugkwam naar Mosset.’
‘Hoe kwam Leval eigenlijk in Oost-Europa terecht?’ vraag ik.
‘Hij begeleidde sinds 1943 joden over de Canigou naar Spanje. Hij was daarin heel succesvol, maar werd in 1944 verraden. Vreemd genoeg werd hij niet gefusilleerd, zoals gebruikelijk was, maar op transport gezet naar een concentratiekamp in Polen. Hij ontsnapte en kwam tijdens de opmars van de Russen achter vijandelijke linies terecht. Hij deed er drie jaar over om daar weg te komen en toen hij in 1947 eindelijk in Mosset arriveerde, was het château al van Cera.’
‘Maar waarom ging dat allemaal zo snel, Alphonse. Waarom verkocht de commune dat gebouw? Na eeuwen van niets doen?’
‘Dat weet niemand. Cera greep in ieder geval zijn kans en gebruikte het machtsvacuüm van 1946 om het château in handen te krijgen. Wat lukte. Volgens mij heeft die oude Cera ofwel mensen gechanteerd, ofwel geld geschoven. Iets anders kan ik niet bedenken. Ik vrees overigens het eerste. Er moet in de oorlog iets voorgevallen zijn, iets wat niet naar buiten mocht komen en de gemeentekliek had er wellicht mee van doen. Het kan met een razzia te maken hebben, want in 1944 hielden verzetstrijders zich in het château schuil, maar ze werden verraden. Ze zaten als ratten in de val. De nazi’s hadden voor alle uitgangen soldaten geplaatst. Ze zijn een paar dagen later in Perpignan tegen de muur gezet, inclusief de broer van mijn vader.’
Alphonse draait zijn hoofd naar het raam en tuurt naar buiten, in de richting van het marmeren terras waar enkele weelderige aloë-vera-cactussen glanzen in de ondergaande zon. Hij lijkt over iets na te denken. Wanneer hij zijn hoofd weer mijn kant op draait, zie ik een trieste flikkering in zijn ogen.
‘Weet je, Tess, persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat die plotselinge verkoop iets te maken had met wat tijdens de oorlog in het château is gebeurd. Iets wat leidde tot het verraad van Henri Leval en die mannen van de résistance, want mijn vader vertelde me dat Jules Cera al binnen één uur na het tekenen van de akte voor de grote poort stond, met hout en hamer, en de zaak hermetisch dichttimmerde, alsof hij een grote schat moest beschermen. Volgens mijn ouders is er meer gepraat over dat fanatieke afsluiten dan over die snelle overdracht. Tja, en sinds 1947 is er niemand meer binnen geweest. Dus weet waar je aan begint.’
‘Jeetje, maar wat kan er dan in het château gebeurd zijn?’
‘Geen idee, maar het gebouw heeft een enorm volume, Tess, vele verdiepingen en talloze kamers, en aan twee zijdes ingangen, waarbij vooral de kelderdeuren aan de oostvleugel belangrijk geweest kunnen zijn, want die lagen uit het zicht van de dorpelingen. Men kon daar zeker ’s nachts via een doorsteek naar de noordelijke vestingpoort ongezien in de bossen verdwijnen. Het château was een uitstekende verstopplaats in de oorlog. Zowel voor joden als voor politieke vluchtelingen. Ik denk dus dat Henri Leval er mensen in verborgen hield, in afwachting van het moment dat de tocht over de Canigou veilig kon starten.’
Ik wend mijn hoofd naar rechts en staar naar buiten, naar de wit oplichtende Canigou. Tijdens de oorlog was deze berg voor velen hier het symbool van vrijheid, want achter die top lag het neutrale Spanje. Zo dichtbij en toch zo ver weg.
In gedachten ontwaar ik rennende joden in nauwe gangen van een burcht, bloederige mannen in een goederenwagon, op transport naar een concentratiekamp, en dan, heel onverwacht, zie ik in een duister hol het profiel van een vrouw die tegen een vergrendelde deur aanbonkt, schreeuwend om genade. Ik slik, ga verzitten en rek mijn rug. Het château heeft vast ook kerkers!
Met mijn handen wrijf ik ruw over mijn plakkerige benen en beweeg mijn voeten onrustig op en neer. Nee, dat kan toch niet? Want, Jeanne en Catherine verdwenen ná het dichttimmeren van alle toegangen, dus nadat het château al ontoegankelijk was gemaakt. Tenzij er een geheime vluchtgang is, die ook nu nog door iemand gebruikt wordt, door iemand die vanochtend in die spleet zat en sneeuw wegveegde…
‘Alphonse, heeft het château een vluchtgang? De meeste kastelen uit de middeleeuwen hadden dat toch?’
De blik van Alphonse intensiveert.
‘Waarom vraag je dat, Tess?’
Zijn stem klinkt bedachtzaam, waardoor ik automatisch overschakel op een achteloos toontje.
‘Gewoon, interesse.’
Hij schudt zijn hoofd.
‘Helaas, chérie, er is niks bekend over een vluchtweg. Ik vraag me trouwens af of ze destijds wel lange tunnels kónden graven, daarboven. Het château is immers gebouwd op een rotsblok. Bovendien denk ik dat zo’n gang in de oorlog door de résistance wel ontdekt was, want toen hadden de maquis hem echt nodig.’
Alphonse legt zijn handen zachtjes op mijn knieën. De bonte verfspetters op zijn vingers kleuren apart met de mauve gloed op mijn huid. Ik zucht. Is dit vriendschappelijk?
‘Chérie, ík weet trouwens een perfecte plek om in te graven,’ zegt hij plagerig, terwijl hij met kruk en lijf dichter naar me toe schuift. Zijn vingers strijken daarbij teder langs de binnenkant van mijn dijen. Mijn benen knijpen zich in een automatische reflex samen. Hij wil weer wat.
‘Alphonse! Laat dat!’
Ik sla zijn handen weg en schiet omhoog. Hij leunt naar achteren en barst in lachen uit. Zijn ongebreidelde plezier waait me in vrolijke zuchtjes tegemoet, terwijl ook hij opstaat en nonchalant naar zijn schildersezel wandelt.
‘Eh bien, ma belle, wil je die paarse gloed op je beentjes bewaren of kies je toch voor een wasbeurt?’
Ik kijk naar mijn smerige dijen, bind de sweater om mijn heupen en loop met een rechtgetrokken rug naar de badkamer. Zijn gegrinnik begeleidt me tot op de gang.
Bij de wasbak aangekomen, draai ik de kraan open, wacht even tot het water warm wordt en zoek een washandje. Dat is er niet. Dan maar die witte handdoek. Ik pak hem van de haak, houd het uiteinde even onder de kraan, wring hem uit en wrijf met de natte lap over mijn benen. Mijn huid tintelt, vooral op de plek waar net nog de vingers van Alphonse lagen. Hij heeft geen mooie handen maar wel sterke, én creatieve handen, en wellicht nog veel meer. ‘Mijn tong zal wonderen bij je verrichten.’ Hoe kan hij nou zoiets tegen me zeggen? Dat doe je toch niet? ‘Eén gedachte kan nooit ontwaken zonder een andere te wekken.’ Ja, hij weet echt wel waar hij mee bezig is.
Ik wrijf met de vochtige handdoek over mijn dijen, langs mijn kanten slipje. Ik raak mezelf aan en zucht zwaar. Hoe zou dat zijn met Alphonse? Een ‘uitdaging’? Néé, ik wil hem niet. Ik wil alleen Benoît. Ik ben van hem. Alphonse is mijn vriend en dat moet zo blijven. Vriendschappen tussen mannen en vrouwen zijn zo over als er seks aan te pas komt, zegt men. En ik wil hem als vriend behouden. Hij leert mij om te relativeren. Hij doet dat door Tess met Tess te confronteren, heel subtiel, door het stellen van de juiste vragen en door het onbespreekbare bespreekbaar te maken.
‘Dis-moi, Tess,’ smoes ik samenzweerderig tegen mijn eigen spiegelbeeld, terwijl ik de handdoek weer aan de haak hang. ‘Wanneer ben jij voor het laatst nog eens echt goed geneukt?’
’Dat was 22 jaar geleden,’ fluistert mijn stem tegen de verhitte vrouw aan de overkant met een bezwerende wijsvinger aan de lippen.
‘Veel te lang geleden,’ zeg ik hardop, terwijl ik mijn handen laat zakken en ze demonstratief in mijn zij zet, ‘en dat gaan we dit jaar dus beslist veranderen!’ roep ik ferm en geef mezelf op het koude glas een spontane kus.
‘Zo!’
Mijn zoen tekent een roestbruin roosje op het egale oppervlak. Ik veeg de lipstick niet weg, maar laat de afdruk achter voor Alphonse, als plaagstoot.
Opgewekt loop ik terug naar het atelier, schenk mezelf een glas rode wijn in en neem weer plaats op mijn troon. Trage Keltische muziek kalmeert de sfeer. Alphonse schildert geconcentreerd door, de zon gaat langzaam onder en de bergen worden paarse schaduwen tegen een zwarte sterrenhemel.
Het eerst zo dreigende château verschuift onmerkbaar met mijn zweverige gedachten naar een verre horizon en neemt nieuwe gedaantes aan. Het verschijnt voor me in een gerenoveerde aankleding, met zalmkleurige daken en riante ruitjesramen, met overal bonte potten, waarin oleanders en lavendel bloeien.
Er kriebelt wat bij mijn billen. Die plakkerige Banyuls natuurlijk. Ik verschuif wat en krab me bij het geïrriteerde plekje. Ik heb eigenlijk overal wel jeuk. Ik wil onder de douche. Hoe lang duurt dit nog? Ik wil naar Colette. Ik kijk op mijn horloge. Bijna zes uur. Tijd voor een aperitief bij Colette. Ik ga zo meteen naar haar toe en ga haar voorstellen om sámen dat château op te knappen, als een collectief vastgoedproject, in NV-vorm. Zíj brengt het château in en ík mijn vastgoedkennis en al mijn geld. Allebei 50 procent van de aandelen.
Een dergelijk project kan ik gemakkelijk aan. Veel lastiger dan Slot Hoogduyn kan het toch niet worden. Nederland is qua bouwregels bovendien veel complexer dan Frankrijk. En ik heb een uitstekend track record. Iedere Franse bank die in Nederland bij zijn collega over mij navraag doet, krijgt een succesverhaal te horen. Ik was keigoed in mijn vak. En dat ben ik nog steeds.
Ik ga weer verzitten en sla mijn benen over elkaar. Ze doet mee. Ik weet het zeker. Zo’n uitdaging geeft ook zin aan haar leven. Het château wordt van mij! Ik voel het! En áls het château eenmaal van mij is, kan ik alle geheimen uitvlooien. Want als er een vluchtweg is dan zal ik die vinden. Dit voelt naar actie. Dit voelt naar de echte Tess. Een aanvaller. En ja, ik ga met deze renovatie te werk als een patholoog die een vers lijk ontleedt: met een schaamteloze precisie. En als daar in dat château sporen zijn van die verdwenen vrouwen, dan zal ik ze vinden, mét dader. Reken maar.