1

Ik was in Surrey voor zaken in opdracht van Lord Cromwell toen de oproep kwam. De landerijen van een ontbonden klooster waren toegewezen aan een parlementslid wiens steun hij nodig had en de eigendomspapieren van een bos waren verdwenen. Het was niet moeilijk gebleken ze op te sporen en daarna had ik de uitnodiging aangenomen om een paar dagen bij het parlementslid en zijn gezin te blijven logeren. Ik had genoten van de korte rust en naar het vallen van de laatste bladeren gekeken voordat ik zou terugkeren naar mijn advocatenkantoor in Londen. Sir Stephen had een mooi nieuw huis van baksteen laten bouwen, aangenaam van proportie, en ik had aangeboden het voor hem te tekenen, maar ik had niet meer dan wat voorbereidende schetsen gemaakt toen de ruiter aankwam.

De jongeman uit Whitehall, die de hele nacht had doorgereden, arriveerde bij het aanbreken van de dag. Ik herkende hem als een van de privéboodschappers van Lord Cromwell en ik verbrak het briefzegel van de hoogste dienaar van de kroon met een bezwaard gemoed. De brief was afkomstig van Grey, zijn secretaris, en bevatte de opdracht onmiddellijk naar Westminster te komen.

Vroeger zou ik het vooruitzicht van een ontmoeting met mijn weldoener en een gesprek met hem, in de machtspositie die hij nu bekleedde, opwindend hebben gevonden, maar het afgelopen jaar was alles me gaan tegenstaan: de politiek en het recht, de onbetrouwbaarheid van de mensen en hun eindeloze chicanes. En het stoorde me dat de naam van Lord Cromwell, nog meer dan die van de koning, nu overal angst opriep. Er werd gezegd dat de bedelaarsbendes in Londen zich uit de voeten maakten zodra ze hadden gehoord dat hij in aantocht was. Dit was niet de wereld die wij als jonge hervormers hadden willen scheppen in de eindeloze gesprekken aan elkaars eettafels. Met Erasmus hadden we indertijd gemeend dat geloof en liefde voldoende zouden zijn om godsdienstige geschillen tussen de mensen te beslechten; maar het begin van de winter van 1537 had een opstand gebracht, een gestaag toenemend aantal executies en inhalig graaien naar de landerijen van de monniken door de gunstelingen van Lord Cromwell en de koning.

Er was dat najaar weinig regen gevallen en de wegen waren nog goed, dus was ik, hoewel ik door mijn lichamelijke gebrek niet snel kan rijden, halverwege de middag al in Southwark. Terwijl ik naar de London Bridge reed, wendde ik mijn ogen af van de poort, waar de hoofden van wegens hoogverraad terechtgestelden op hoge palen gespietst stonden, ten prooi aan de rondwiekende en pikkende meeuwen. Ik ben kieskeurig van aard en zelfs van berenkuilen heb ik een afkeer.

Op de grote brug was als altijd een druk verkeer; velen uit de koopmansklasse droegen nog zwart voor koningin Jane, die twee weken eerder in het kraambed was gestorven. Kooplieden stonden hun waren aan te prijzen voor hun winkels die zo dicht op de brug waren gebouwd dat het leek of ze elk ogenblik in de rivier konden vallen. Op de verdiepingen boven de winkels haalden vrouwen hun wasgoed binnen vanwege de donkere wolken die opzetten in het westen. Kwebbelend en roepend naar elkaar deden de vrouwen me in mijn melancholieke stemming denken aan krassende kraaien in een hoge boom.

Zuchtend hield ik mezelf voor dat ik plichten te vervullen had. Het was grotendeels aan het beschermheerschap van Lord Cromwell te danken dat ik op mijn vijfendertigste al een druk advocatenkantoor had en een mooi nieuw huis. En voor hem werken was werken voor de hervorming, zinvol in Gods ogen; want daarvan was ik toen nog overtuigd. En het moest belangrijk zijn, want normaal gesproken bereikten zijn opdrachten me via Grey; ik had de belangrijkste secretaris des konings en vicaris-generaal van de Kerk, wat Cromwell nu was, al twee jaar niet meer gesproken. Ik greep de teugels steviger beet en leidde Chancery tussen de reizigers en handelaars, beurzensnijders en hovelingen in spe door, de grote Londense maalstroom in.

Terwijl ik over Ludgate Hill reed, zag ik een kraam met hoog opgestapelde appels en peren. Ik voelde honger en liet me op de grond glijden om wat fruit te kopen. Ik stond Chancery een appel te voeren toen ik in een zijstraat een groep zag van misschien dertig mensen die opgewonden in gesprek waren. Ik vroeg me af of er weer een leerjongen de kolder in de kop had gekregen door de half begrepen lezing van de nieuwe bijbelvertaling en profeet was geworden. Dan mocht hij wel oppassen voor de schout.

Bij het groepje stonden ook enkele beter geklede mensen en ik herkende William Pepper, een jurist bij het Hof van Augmentaties, naast een jongeman die een opzichtig met splitten versierd wambuis droeg. Nieuwsgierig voerde ik Chancery mee over de kinderhoofdjes, waarbij ik zorgvuldig de met pis gevulde afvoergeul meed. Pepper draaide zich naar me om.

‘Zo, Shardlake! Ik heb je in deze zittingsperiode nog niet door de gerechtsgebouwen zien scharrelen. Waar heb je gezeten?’ Hij keek naar zijn metgezel. ‘Mag ik je Jonathan Mintling voorstellen, die recent zijn titel heeft behaald en nu zijn krachten mag beproeven bij het hof? Jonathan, dit is meester Matthew Shardlake, de scherpzinnigste gebochelde bij de Engelse gerechtshoven.’

Ik boog voor de jongeman en negeerde Peppers onbeleefde verwijzing naar mijn gesteldheid. Ik had hem enige tijd daarvoor een nederlaag toegebracht voor de rechter en wraakzucht pleegt de tong van advocaten te scherpen.

‘Wat gebeurt hier?’ vroeg ik.

Pepper lachte. ‘Daarbinnen is een vrouw die een vogel uit de Indiën zou bezitten die zo rad kan praten als een Engelsman. Ze komt er zo mee naar buiten.’

De straat liep af naar een herberg, zodat ik ondanks mijn geringe lengte een goed uitzicht had. Een dikke oude vrouw in een vettige jurk verscheen in de deuropening met een ijzeren standaard op drie poten. Op een dwarsstang zat de vreemdste vogel die ik ooit had gezien: groter dan de grootste kraai, met een korte, vervaarlijk gebogen snavel en een felrood met goudgeel verenkleed, dat zo scherp afstak tegen de grauwe straat dat het je ogen bijna verblindde. De mensen drongen op.

‘Afstand houden!’ riep de oude vrouw met schelle stem. ‘Ik heb Tabitha naar buiten gebracht, maar ze zal niet spreken als het volk te dichtbij komt.’

‘We willen haar horen praten!’ riep iemand.

‘Ik wil een vergoeding voor mijn moeite!’ riep het mens brutaal. ‘Als jullie stuivers voor haar neergooien, zal Tabitha spreken!’

‘Ik vraag me af wat dit voor bedotterij is,’ zei Pepper laatdunkend, maar net als anderen liet hij munten onder de standaard vallen. De oude vrouw raapte ze op uit het slijk en richtte zich tot de vogel. ‘Tabitha,’ riep ze, ‘zeg dan: “God behoede koning Henry! Een mis voor koningin Jane!”’

Het schepsel leek haar te negeren, verschoof op zijn schilferige poten en keek glazig naar de omstanders. Plotseling riep het beest, met een stem die sterk op die van de vrouw leek: ‘God behoede koning Henry! Mis voor koningin Jane!’ Degenen die vooraan stonden deinsden onwillekeurig achteruit en sloegen haastig een kruis. Pepper floot.

‘Wat zeg je daarvan, Shardlake?’

‘Ik weet het niet. Het moet bedrog zijn.’

‘Tabitha! Zeg dan: “Dood aan de paus! Dood aan de bisschop van Rome!”’

‘Dood aan de paus! Bisschop van Rome! God behoede koning Henry!’ De vogel sloeg de vleugels uit, waar de mensen van schrokken. Ik zag dat de vleugels wreed waren geleewiekt, zodat het dier nooit meer zou kunnen vliegen. De vogel stak zijn kromme snavel in zijn borstveren en begon zich te poetsen.

‘Kom morgen naar het bordes van de St. Paul,’ riep de oude vrouw, ‘dan is er nog meer te horen! Zeg tegen iedereen dat Tabitha, de sprekende vogel uit de Indiën, daar om twaalf uur zal zijn. Meegenomen uit Peru-land, waar honderden van deze vogels in een grote neststad in de bomen gesprekken voeren!’ En daarmee raapte de oude vrouw de laatste munten op die ze eerder over het hoofd had gezien, ze pakte de standaard en verdween naar binnen, terwijl de vogel wild met de ingekorte vleugels fladderde om in evenwicht te blijven.

Opgewonden pratend begonnen de mensen zich te verspreiden. Ik voerde Chancery mee terug door het straatje, met Pepper en zijn vriend aan mijn zijde.

Pepper, anders zo arrogant, klonk nu deemoedig. ‘Ik heb veel wonderen gehoord over dat Peru dat de Spanjaarden hebben veroverd. Ik dacht altijd dat je de helft van de fabels uit de Indiën niet moest geloven, maar dit… Bij de Heilige Maagd!’

‘Het is een truc,’ zei ik. ‘Heb je de ogen van die vogel niet gezien? Er stak geen intelligentie achter. En het beest hield op met praten om zichzelf te poetsen.’

‘Maar het heeft wel gesproken,’ zei Mintling. ‘Dat hebben we zelf gehoord.’

‘Het is mogelijk te spreken zonder begrip. Stel dat het beest alleen reageert op wat de oude vrouw voorzegt, zoals een hond komt als hij door zijn baas wordt geroepen? Ik heb gehoord dat gaaien dat doen.’

We hadden het einde van de straat bereikt en bleven staan. Pepper grijnsde.

‘Het is waar dat de mensen in de kerk antwoord geven op het Latijnse gemompel van de priester zonder het te begrijpen.’

Ik haalde mijn schouders op. Zulke opvattingen over de Latijnse mis waren nog niet orthodox en ik wilde niet in een godsdienstige discussie verwikkeld raken.

Ik maakte een buiging. ‘Heren, ik vrees dat ik afscheid moet nemen. Ik heb een afspraak met Lord Cromwell in Westminster.’

De jongen leek onder de indruk en Pepper probeerde niets te laten merken, terwijl ik op Chancery klom en met een grimmig lachje het paard wendde om me in het gewoel te storten. Advocaten zijn de ergste kletsmajoors die God op de wereld heeft gezet en het zou mijn aanzien niet schaden als Pepper in juristenkringen liet vallen dat ik een audiëntie had bij de voornaamste secretaris van de koning. Maar het prettige gevoel duurde niet lang, want in Fleet Street vielen de eerste dikke druppels in de stoffige straat en toen ik onder de poort van de Temple door was gereden, striemde de stortregen door een harde wind in mijn gezicht. Ik zette de kap van mijn mantel op en hield hem stevig vast.

Toen ik het paleis van Westminster bereikte, hoosde het. De weinige ruiters die ik tegenkwam, zaten weggedoken in hun mantels en we riepen elkaar toe hoe doorweekt we raakten.

De koning had een paar jaar eerder Westminster verruild voor zijn grote nieuwe paleis in Whitehall, en Westminster bood nu voornamelijk onderdak aan de rechtbanken. Peppers Hof van Augmentaties was een nieuwe toevoeging, ingesteld om beschikkingen te treffen over het bezit van de kleine religieuze instellingen die het jaar daarvoor waren ontbonden. Ook Lord Cromwell en zijn groeiende gevolg van ambtenaren hielden hier kantoor, zodat het een drukbevolkt geheel was.

Op de binnenhof wemelde het meestal van de in het zwart geklede juristen en ambtenaren, die met elkaar debatteerden of in stille hoekjes hun complotten smeedden. Maar nu had de regen bijna iedereen naar binnen gejaagd en er schuilden alleen een paar haveloze, doorweekte mannen voor de ingang van het Hof van Augmentaties: voormalige monniken die waren gekomen om te vragen om de lekenparochies die hun bij wet waren toegezegd. De verantwoordelijke functionaris was er kennelijk niet; misschien was het de jonge Mintling. Een oude man met een trots gezicht ging nog gekleed in de pij van een cisterciënzer; de regen droop van zijn kap. Die kleding zou zijn zaak in de burelen van Lord Cromwell geen goed doen.

Voormalige monniken zagen er vaak verslagen uit, maar dit groepje keek ontzet toe hoe sjouwers twee grote karren uitlaadden en de inhoud tegen de muren opstapelden, vloekend op het water dat in hun ogen en mond stroomde. Eerst dacht ik dat ze hout voor de kachels van de ambtenaren kwamen brengen, maar toen ik Chancery tot staan had gebracht, zag ik dat ze kastjes met glas ervoor uitlaadden, beelden van hout en gips, en grote rijkversierde houten kruisen. Dit moesten de relieken en beelden van de ontbonden kloosters zijn; allen die in de hervorming geloofden, wilden een einde maken aan het aanbidden daarvan. Nu ze van hun ereplaatsen waren gehaald en in de regen werden opgestapeld, waren ze in elk geval van hun macht ontdaan.

Ik onderdrukte mijn medelijden en knikte grimmig naar het groepje monniken voordat ik Chancery naar de binnenpoort voerde.

In de stallen droogde ik mezelf zo goed mogelijk af met de handdoek die ik van de stalhouder te leen kreeg en ik ging het paleis binnen. Ik liet de brief van Lord Cromwell zien aan een bewaker die me van het openbaar toegankelijke gedeelte meenam naar het labyrint van binnengangen. Zijn glanzend gepolijste hellebaard stak hoog boven hem uit.

Hij bracht me naar een grote deur met nog twee bewakers aan weerskanten en ik kwam uit in een lange, smalle zaal, felverlicht met kaarsen. Vroeger was dit een eetzaal geweest, maar nu stond het vertrek vol met rijen tafels waaraan in het zwart geklede klerken zich door bergen correspondentie werkten. Een hoofdklerk, een kleine mollige man met de inkt van jaren aan zijn vingers, kwam gewichtig naar me toe.

‘Meester Shardlake? U bent er eerder dan we hadden verwacht.’ Ik vroeg me af hoe hij me kende en bedacht toen dat hem zou zijn gezegd dat hij iemand met een bochel kon verwachten.

‘Het weer was gunstig – tot zo-even.’ Ik keek naar mijn doorweekte kuitbroek.

‘De vicaris-generaal heeft me gevraagd u naar hem toe te brengen zodra u er zou zijn.’

Hij voerde me mee langs de ritselende klerken; door de wind die we in het voorbijgaan veroorzaakten, flakkerden hun kaarsen. Ik besefte hoe uitgebreid het machtsweb was dat mijn gebieder in het leven had geroepen. De kerkbestuurders en plaatselijke magistratuur, elk met hun eigen netwerk van informanten, hadden opdracht alle geruchten over onvrede of verraad te melden; elke zaak werd met de volle kracht van het gerechtelijk apparaat onderzocht en elk jaar werden de straffen strenger. Er was al een opstand tegen de godsdienstige veranderingen geweest; een tweede zou het rijk aan de afgrond kunnen brengen.

De hoofdklerk bleef staan voor een grote deur aan het einde van de zaal. Hij verzocht me te blijven staan, klopte aan en ging diep buigend naar binnen.

‘Meester Shardlake, my lord.’

In tegenstelling tot de schrijfzaal was Lord Cromwells kamer donker; er brandde alleen een kleine muurkaars in de schemerige middag. Terwijl de meeste mannen in hoge functies hun muren met de fraaiste wandkleden zouden versieren, werden de zijne van vloer tot plafond ingenomen door kasten met honderden laden. Overal stonden tafels en kasten met stapels rapporten en lijsten. In een brede haard brandde een groot houtvuur.

Eerst zag ik hem niet. Toen ontwaarde ik zijn gedrongen gestalte bij een tafel achter in het vertrek. Hij had een kistje in zijn handen en bestudeerde de inhoud met een frons van minachting; zijn brede mond met de smalle lippen was omlaaggetrokken boven zijn vierkante kin. Die kin deed me denken aan een grote klem die elk ogenblik kon opengaan om met een achteloze hap het geheel te verslinden. Hij keek naar me om, onderging zoals vaak een razendsnelle omslag, glimlachte heel vriendelijk en stak zijn hand naar me uit om me welkom te heten. Ik boog zo diep als ik kon, wat pijn deed, omdat ik stijf was na mijn lange rit.

‘Matthew, kom hier.’ De lage, strenge stem klonk uitnodigend. ‘Je hebt goed werk geleverd in Croydon; ik ben blij dat aan de verwarring rond Black Grange een einde is gekomen.’

‘Dank u, my lord.’ Terwijl ik naderbij kwam, merkte ik op dat hij een zwart hemd droeg onder zijn met bont afgezette mantel. Hij was zich bewust van mijn blik.

‘Je hebt gehoord dat de koningin gestorven is?’

‘Zeker, my lord. Mijn deelneming.’ Ik wist dat Lord Cromwell na de dood van Anne Boleyn banden had aangeknoopt met Jane Seymours familie.

Hij bromde iets. ‘De koning is ontdaan.’

Ik keek naar de tafel. Tot mijn verbazing lagen daarop allerlei kistjes in verschillende formaten. Ze leken allemaal van goud en zilver; vele waren met edelstenen versierd. Door oeroud vlekkerig glas zag ik stukjes doek en botjes op kussens liggen. Ik keek naar het kistje dat hij nog in handen hield en zag dat daarin een kinderschedel lag. Hij schudde het kistje zodat de tanden in de schedel rammelden. De vicaris-generaal lachte grimmig.

‘Dit zal je interesseren. Relieken waarop mijn bijzondere aandacht is gevestigd.’ Hij zette het kistje op tafel neer en wees naar een Latijns opschrift op de voorkant. ‘Lees maar.’

‘Barbara sanctissima,’ las ik. Ik tuurde naar de schedel. Aan het schedeldak kleefden nog enkele haren.

‘De schedel van de heilige Barbara,’ zei Cromwell en hij liet zijn vlakke hand op het reliek neerkomen. ‘Een jonge maagd die in de tijd van de Romeinen door haar heidense vader is vermoord. Afkomstig uit de benedictijnenpriorij in Leeds. Een zeer heilige reliek.’ Hij boog zich over de tafel en pakte een zilveren kistje met wat opalen leken. ‘En hier: de schedel van St. Barbara, uit het nonnenklooster in Boxgrove in Lancashire.’ Hij lachte kort. ‘Ze zeggen dat er in de Indiën tweekoppige draken zijn. Wij daarentegen hebben tweekoppige heiligen.’

‘Bij Jesu.’ Ik bekeek de schedels. ‘Wie zouden dit zijn geweest?’

Hij lachte weer en gaf me een stevige klap op mijn arm. ‘Zo ken ik mijn Matthew weer: altijd een antwoord op elke vraag. Dat scherpe verstand heb ik nu nodig. Volgens mijn man voor Augmentaties in York is het gouden kistje een Romeins ontwerp. Niettemin zal het in de gieterij in de Tower worden omgesmolten, net als die andere, en de schedels gaan op de mestvaalt. De mensen moeten geen botten aanbidden.’

‘Wat zijn het er veel.’ Ik keek door het raam; buiten stortregende het nog altijd, terwijl de mannen doorgingen met uitladen. Lord Cromwell kwam naast me staan. Ik bedacht dat hij, nu hij in de adelstand was verheven, het recht had scharlaken te dragen, maar dat hij nog net zo gekleed ging als ik, in de zwarte mantel met plat zwart hoofddeksel van juridische en administratieve functionarissen. Maar zijn hoofddeksel was van zijdezacht fluweel en zijn mantel was afgezet met beverbont. Ik zag dat zijn lange bruine haar nu doorschoten was met grijs.

‘Die dingen moeten naar binnen,’ zei hij. ‘Ik heb ze droog nodig. De volgende keer dat ik een paapse verrader verbrand, wil ik een deel van dat hout gebruiken.’ Hij keerde zich naar me toe en lachte grimmig. ‘Dan zullen de mensen merken dat het gebruik van zijn eigen beelden de ketter niet minder laat gillen, laat staan dat God het vuur dooft.’ Zijn gezicht betrok weer en werd somber. ‘Kom, ga zitten. We hebben zaken af te handelen.’ Hij nam plaats achter zijn bureau en gebaarde bruusk dat ik de stoel tegenover hem moest nemen. Ik vertrok even mijn gezicht toen ik mijn rug voelde.

‘Je bent zeker moe, Matthew.’ Hij bestudeerde me met zijn grote bruine ogen. Net als zijn gezicht veranderde hun uitdrukking voortdurend en nu stonden ze kil.

‘Een beetje. Het was een lange rit.’ Ik liet mijn blik over zijn bureau glijden. Het was bezaaid met papieren; sommige waren voorzien van het koninklijke zegel dat glansde in het kaarslicht. Enkele kleine gouden kistjes leken als presse-papier dienst te doen.

‘Het is mooi dat je de eigendomspapieren van dat bos hebt gevonden,’ zei hij. ‘Anders zou de zaak zich nog jaren voor de rechtbank hebben voortgesleept.’

‘De voormalige thesaurier van het klooster had ze. Hij had ze meegenomen toen het klooster werd ontbonden. Het schijnt dat de dorpsbewoners het bos in gemeenschappelijk bezit wilden hebben. Sir Richard verdacht een plaatselijke rivaal, maar ik ben bij de thesaurier begonnen omdat die de papieren het laatst moest hebben gehad.’

‘Mooi. Dat was een logische gedachte.’

‘Ik kwam erachter dat hij predikant van de dorpskerk was geworden. Hij gaf het vrij snel toe en stond de papieren af.’

‘De dorpsbewoners hadden de voormalige monnik natuurlijk betaald. Heb je hem aan justitie overgedragen?’

‘Hij ontving geen betaling. Ik denk dat hij de dorpsbewoners wilde helpen; hun land brengt weinig op. Het leek me beter er geen ophef over te maken.’

Lord Cromwells gezicht verstrakte en hij leunde naar achteren in zijn stoel. ‘Hij heeft een misdrijf begaan, Matthew. Je had hem aan de kaak moeten stellen, als voorbeeld voor anderen. Ik hoop dat je niet slap bent geworden. In deze tijd moet ik over sterke mannen kunnen beschikken, Matthew, sterke mannen.’ Zijn gezicht drukte opeens alle wrok uit die ik tien jaar eerder bij onze eerste ontmoeting had gezien. ‘We zijn hier niet in het Utopia van Thomas More, een natie van onschuldige wilden die alleen nog op Gods woord wachten om hun geluk volmaakt te laten zijn. Dit is een gewelddadig rijk, doortrokken van de corruptie van een decadente kerk.’

‘Dat besef ik.’

‘De papisten zullen alle middelen aangrijpen om ons te beletten het christelijke gemenebest op te bouwen, en dus zal ik bij Gods bloed alle middelen gebruiken om ze te onderwerpen.’

‘Het spijt me als mijn oordeel tekort is geschoten.’

‘Volgens sommigen ben je inderdaad slap, Matthew,’ zei hij ingehouden. ‘Je legt te weinig vuur en godsijver aan de dag, misschien zelfs te weinig loyaliteit.’

Lord Cromwell had de gewoonte je zonder met zijn ogen te knipperen aan te kijken, tot je je genoodzaakt zag je ogen neer te slaan. Wanneer je dan weer opkeek, boorden die harde bruine ogen nog steeds in je. Ik voelde mijn hart bonzen. Ik had geprobeerd mijn twijfels, mijn vermoeidheid te verbergen; ik had er met niemand over gesproken.

‘My lord, ik ben nog evenzeer tegen het papendom gekant als altijd.’ Terwijl ik het zei, moest ik denken aan al diegenen die hetzelfde tegen hem hadden gezegd in verhoren over hun loyaliteit. Ik voelde de angst door me heen slaan en haalde een paar keer diep adem, onopvallend hoopte ik. Na een ogenblik knikte hij langzaam.

‘Ik heb een opdracht voor je die bij je talenten past. De toekomst van de hervorming zou ervan kunnen afhangen.’

Hij boog zich naar voren, pakte een kistje en hield het me voor. In een rijkversierd zilveren zuiltje lag een glazen flesje met een rood poeder erin.

‘Dit,’ zei hij rustig, ‘is het bloed van de heilige Pantaleon, die door heidenen levend is gevild. Uit Devon. Op zijn heiligendag zou het bloed weer vloeibaar worden. Honderden mensen kwamen elk jaar op het wonder af; ze kropen er op handen en knieën naartoe en betaalden voor het voorrecht. Maar moet je kijken.’ Hij draaide het kistje om. ‘Zie je dit gaatje aan de achterkant? Er zat ook een gaatje in de muur waarvoor dit kistje stond en een monnik met een pipet liet druppels gekleurd water in het flesje lopen. En zie aan: zo werd het heilige bloed, eigenlijk gebrande omber, vloeibaar.’

Ik boog me naar voren en raakte het gaatje met mijn vinger aan. ‘Ik heb vaker over zulke trucs gehoord.’

‘Dat is nu het kloosterwezen. Bedrog, afgoderij, inhaligheid en heimelijke gehoorzaamheid aan de bisschop van Rome.’ Hij draaide het reliek om en om in zijn handen, zodat de rode vlokjes in beweging werden gebracht. ‘De kloosters zijn een kankergezwel in het hart van het rijk en ik zal het uitrukken.’

‘Er is een begin gemaakt. De kleinere huizen zijn ontbonden.’

‘We hebben nog nauwelijks iets bereikt. Maar het heeft al wat geld opgebracht, voldoende om belangstelling van de koning te wekken voor de grote huizen, waar de werkelijke rijkdom te vinden is. Zeshonderd stuks, die eenzesde van ’s lands welstand in eigendom hebben.’

‘Zo veel?’

Hij knikte. ‘Jazeker. Maar na de opstand afgelopen winter, toen twintigduizend rebellen aan de Don hun tenten hadden opgeslagen om hun kloosters weer op te eisen, moet ik voorzichtig te werk gaan. De koning wil geen gedwongen overgaven meer en hij heeft gelijk. Wat ik nodig heb, Matthew, zijn kloosters die zich vrijwillig overgeven.’

‘Maar dat zouden ze toch nooit…’

Hij lachte grimmig. ‘Er zijn manieren genoeg om ze over te halen. Luister nu goed, deze gegevens zijn geheim.’ Hij boog zich naar me toe en sprak zacht en geconcentreerd.

‘Toen ik twee jaar geleden de kloosters liet inspecteren, heb ik ervoor gezorgd dat alles waarmee ze konden worden geschaad zorgvuldig werd vastgelegd.’ Hij knikte naar de ladekasten aan de muren. ‘Daar is het allemaal te vinden: sodomie, ontucht, hoogverraad in preken. In het geheim verkochte goederen. En ik krijg ook steeds meer informanten in de kloosters.’ Hij lachte grimmig. ‘Ik had wel tien of twaalf abten op Tyburn ter dood kunnen brengen, maar ik heb het juiste ogenblik afgewacht, de druk opgevoerd, nieuwe strenge verordeningen uitgevaardigd waaraan ze zich moeten houden. Ze zijn doodsbang voor me.’ Hij glimlachte weer, gooide het kistje in de lucht, ving het op en zette het neer op zijn papieren.

‘Ik heb de koning overgehaald me twaalf huizen te laten kiezen om bijzondere druk op uit te oefenen. In de afgelopen twee weken heb ik met zorg geselecteerde mannen uitgezonden om de abten de keus van een vrijwillige overgave voor te leggen, met toelagen voor iedereen en een vette toelage voor de abten. Het alternatief is vervolging. Lewes, waar hoogverraad wordt gepreekt; Titchfield, waar de prior interessante informatie over zijn broeders heeft doorgegeven; Peterborough. Wanneer ik er eenmaal een paar zover heb dat ze zich vrijwillig overgeven, zullen de anderen beseffen dat hun positie hopeloos is en afzien van verder verzet. Ik heb de onderhandelingen aandachtig gevolgd en het ging de goede kant uit. Tot gisteren.’ Hij pakte een brief van zijn bureau. ‘Heb je wel eens gehoord van het klooster bij Scarnsea?’

‘Nee, my lord.’

‘Waarom zou je ook. Het is een benedictijnerhuis, in een oude verzande Kanaalhaven aan de grens tussen Kent en Sussex. Er is daar een lange geschiedenis van zonde en volgens de plaatselijke vrederechter, die een van ons is, verkoopt de abt het land tegen lage prijzen. Ik heb Robin Singleton er vorige week op afgestuurd om te zien wat hij te weten kon komen.’

‘Singleton ken ik,’ zei ik. ‘Ik heb in de rechtszaal tegenover hem gestaan. Een imposante man.’ Ik aarzelde. ‘Misschien niet de beste advocaat.’

‘Nee, het ging me om zijn kracht. Er was weinig tastbaar bewijs en ik wilde zien wat hij met geweld te weten kon komen. Ik heb een jurist in het canonieke recht met hem meegestuurd, een oude hervormer uit Cambridge, Lawrence Goodhaps.’ Hij zocht tussen zijn papieren en schoof me een brief toe. ‘Deze brief is gisterochtend van Goodhaps gekomen.’

De brief was op een uit een grootboek gescheurd vel papier gekrabbeld.

My Lord,

Ik schrijf in haast en verstuur deze brief via een jongen uit de stad omdat ik hier niemand durf te vertrouwen. Mijn heer Singleton is het slachtoffer geworden van een vuige moord in het hart van het klooster, op zeer gruwelijke wijze. Hij is vanochtend in de keuken gevonden, in een grote plas bloed; zijn hoofd was afgehakt. Een grote vijand van u moet dit hebben gedaan, my lord, maar allen hier ontkennen iets te weten. De kerk is ontheiligd en het Grote Reliek van de Berouwvolle Dief met de bloedige spijkers is verdwenen. Ik heb rechter Copynger op de hoogte gesteld en we hebben de abt een spreekverbod opgelegd. We vrezen de gevolgen als hier ruchtbaarheid aan wordt gegeven.

Zendt u alstublieft hulp, my lord, en laat me weten wat ik moet doen.

Lawrence Goodhaps

‘Een hoge ambtenaar vermoord?’

‘Daar ziet het naar uit. De oude man lijkt doodsbang.’

‘Maar als een monnik dat heeft gedaan, kan dat alleen tot de ondergang van het klooster leiden.’

Cromwell knikte. ‘Dat weet ik. Het moet een dolleman zijn, een van de wereld afgesloten krankzinnige die ons meer haat dan vreest. Maar je begrijpt wat het betekent? Ik streef overgave van de kloosters na om een precedent te scheppen. De Engelse wetten en de Engelse traditie draaien om precedenten.’

‘En dit is een precedent van een ander soort.’

‘Precies. Het gezag van de koning is letterlijk gesmoord in bloed. Misschien heeft de oude Goodhaps er goed aan gedaan de zaak stil te houden. Stel dat bekend wordt wat er is gebeurd, dan is dat koren op de molen van fanatici en gekken in alle kloosters in het land.’

‘Weet de koning ervan?’

Hij keek me weer strak aan. ‘Als ik het hem vertel, komt er een uitbarsting. Waarschijnlijk zou hij er soldaten op afsturen om de abt aan zijn kerktoren op te hangen. Dan zou mijn strategie zijn mislukt. De zaak moet snel en in het geheim worden afgehandeld.’

Ik begreep waarop hij afstuurde. Ik ging verzitten, want ik had last van mijn rug.

‘Ik wil dat jij erheen gaat, Matthew, en wel meteen. Als vicaris-generaal bekleed ik je met alle volmachten als mijn gezant. De macht elk bevel uit te vaardigen, overal toegang te krijgen.’

‘Zou dit niet eerder een taak zijn voor een man met ervaring in deze zaken, my lord? Ik heb met monniken nog nooit officiële zaken afgehandeld.’

‘Je bent door monniken opgevoed. Je weet hoe ze zijn. Mijn ambtenaren zijn mannen van formaat, maar ze staan niet bekend om hun raffinement en dat is in deze zaak nu juist een vereiste. Je kunt alle vertrouwen hebben in rechter Copynger. Ik heb hem nooit ontmoet, maar we hebben wel gecorrespondeerd en hij is sterk geporteerd voor de hervorming. Niemand anders in de stad mag het weten. Gelukkig had Singleton geen familie, dus we hebben geen last van verwanten.’

Ik haalde diep adem. ‘Wat weten we van dat klooster?’

Hij sloeg een groot boek open. Ik herkende de Comperta, het twee jaar oude verslag van het kloosteronderzoek, waaruit de sappigste passages in het parlement waren voorgelezen.

‘Het is een groot klooster, gesticht in de Normandische tijd, ruim bedeeld met landerijen en mooie gebouwen. Er zijn maar dertig monniken en maar liefst zestig bedienden; ze nemen het er goed van, echte benedictijnen. Volgens de rapporteur is de kerk schandelijk overdadig versierd, vol gipsen heiligen, en ze hebben – of hadden – een vermeend reliek van de Berouwvolle Dief die met de Here Jezus is gekruisigd. Een hand die aan een stuk hout is vastgespijkerd, onderdeel van het kruis, beweren ze. Dat zou mensen van heinde en ver aantrekken; lammen zouden er genezing bij vinden.’ Hij keek onwillekeurig naar mijn misvormde rug, zoals mensen doen als lammen ter sprake komen.

‘Dat zal wel het reliek zijn waar Goodhaps melding van maakt.’

‘Ja. Mijn rapporteurs hebben een broeinest van sodomieten aangetroffen in Scarnsea, zoals vaker voorkomt in zo’n smerige uithoek. De oude prior, de voornaamste zondaar, is verwijderd. Op sodomie staat in de nieuwe wet de doodstraf, dat is een goed middel om druk uit te oefenen. Ik wilde dat Singleton zou nagaan hoe de situatie in dat opzicht was en de landtransacties zou controleren waarover Copynger me heeft geschreven.’

Ik dacht even na. ‘Gecompliceerde zaak. Heel gecompliceerd.’

Lord Cromwell knikte. ‘Ja. Daarom heb ik een scherpzinnige man nodig. Ik heb je opdracht bij je thuis laten bezorgen, met de relevante gedeelten uit de Comperta. Ik wil dat je morgenochtend vroeg vertrekt. Die brief is al drie dagen oud en het zal je misschien drie dagen kosten om de reis te maken. In deze tijd van het jaar kan de Weald een zompig gebied zijn.’

‘Tot vandaag is het een droog najaar geweest. Misschien kan het in twee dagen.’

‘Mooi. Neem geen bedienden mee; licht niemand anders in dan Mark Poer. Hij woont nog bij je in huis?’

‘Ja. Hij heeft in mijn afwezigheid mijn zaken behartigd.’

‘Ik wil dat hij met je meegaat. Ik heb gehoord dat hij een verstandige jongeman is en een paar sterke armen kunnen van pas komen.’

‘Maar, my lord, het zou gevaarlijk kunnen zijn. En eerlijk gezegd is Mark geen religieuze ijveraar; hij zal niet begrijpen wat er allemaal op het spel staat.’

‘Dat hoeft ook niet. Zolang hij maar getrouw doet wat jij hem opdraagt. En misschien doet de jongeheer Poer er na dat schandaal goed aan zich in te spannen om weer emplooi te kunnen vinden bij de gerechtshoven.’

‘Mark heeft zich dom gedragen. Hij had moeten weten dat iemand in zijn positie zich niet kan inlaten met de dochter van een edelman.’ Ik zuchtte. ‘Maar hij is nog jong.’

Lord Cromwell bromde iets. ‘Als de koning had geweten wat hij heeft uitgehaald, had hij hem laten afranselen. En het was ook ondankbaar tegenover jou, die hem werk had bezorgd.’

‘Het was een familiale verplichting, my lord; een belangrijke verplichting.’

‘Als hij zich goed van zijn taak kwijt bij deze opdracht, zal ik Rich wellicht vragen hem zijn baan als klerk terug te geven, de positie die ik op jouw verzoek voor hem had gevonden,’ besloot hij met nadruk.

‘Dank u, my lord.’

‘Nu moet ik naar Hampton Court; ik zal proberen de koning over te halen zich aan de zaken te wijden. Matthew, zorg ervoor dat dit niet uitlekt; censureer de uitgaande post van het klooster.’

Hij stond op, liep om het bureau heen en sloeg zijn arm om mijn schouder terwijl ik opstond. Het was een bekend blijk van waardering.

‘Vind de schuldige snel en bovenal in stilte.’ Met een glimlach overhandigde hij me een gouden kistje. Er zat weer een flesje in, een rond flesje met een druppel dikke, bleke vloeistof erin die tegen het glas klotste. ‘Wat vind je hier trouwens van? Misschien kun jij bedenken hoe het werkt. Mij is het niet gelukt.’

‘Wat is het?’

‘Het heeft vierhonderd jaar in het nonnenklooster bij Bilston gestaan. Het zou melk van de heilige Maria zijn.’

Ik uitte een kreet van afschuw. Cromwell lachte.

‘Wat me verbaast is dat ze hebben gedacht dat iemand melk van de Heilige Maagd zou kunnen afnemen. Maar kijk, het spul moet onlangs zijn vervangen omdat het nog vloeibaar was; ik verwachtte een gaatje aan de achterkant, maar het lijkt helemaal dicht. Wat denk je? Neem deze maar.’ Hij bood me een juweliersloep aan en ik tuurde naar het kistje; ik zocht een gaatje, maar zag niets. Ik voelde of ik een geheim scharnier kon vinden en schudde mijn hoofd.

‘Ik begrijp het niet. Er lijkt geen opening te zijn.’

‘Jammer. Ik wilde het aan de koning laten zien; het zou hem amuseren.’ Hij bracht me naar de deur en hield die open, met zijn arm nog om me heen om de klerken te tonen dat ik bij hem in de gunst stond. Maar toen ik het vertrek verliet, viel mijn blik opnieuw op de twee grijnzende schedels en het kaarslicht dat over de oude oogkassen streek. Hoewel mijn opdrachtgever zijn arm om me heen had geslagen, kon ik een huivering niet onderdrukken.