32

Jwee keer in die lange koude nacht meende ik geschreeuw in de verte te horen; de mensen zouden Mark en mij wel zoeken, en ook Edwig. Ik moet in slaap zijn gevallen, want ik droomde dat Jerome op me neerkeek terwijl ik vastgebonden lag en een krankzinnig lachje liet horen; toen werd ik wakker in de donkere kast en ik voelde mijn boeien knellen.

Ik was al een paar uur wakker toen ik eindelijk voetstappen in de kamer hoorde. Ik gebruikte al mijn energie om tegen de deur te schoppen en een ogenblik later ging hij open. Ik kromp van de pijn en knipperde met mijn ogen tegen het plotselinge licht, terwijl broeder Guy op me neerkeek, met open mond van verbazing. Hoewel het er niets mee te maken had, bedacht ik dat hij er goed aan had gedaan te zorgen dat hij op zijn leeftijd nog een goed gebit had.

Hij maakte mijn boeien los en hielp me overeind; hij zei dat ik me langzaam moest bewegen omdat ik anders mijn rug door een onverhoedse beweging kon beschadigen. Hij hielp me naar mijn kamer, waar ik blij was met het vuur, want ik had het ijskoud. Ik vertelde hem wat er was gebeurd en toen hij vernam dat Alice degene was die Singleton had vermoord, liet hij zich kreunend op het bed zakken.

‘Ik herinner me dat ik haar over die gang heb verteld toen ze hier pas was. Het was zomaar een onderwerp; ze leek zo eenzaam en alleen hier. En te denken dat ik de verzorging van mijn patiënten aan haar heb toevertrouwd.’

‘Ik geloof dat Singleton de enige was die ooit iets van haar te duchten heeft gehad. Broeder Guy, vertel: is Edwig al gevonden?’

‘Nee, die is net zo spoorloos verdwenen als Jerome. Mogelijk is hij ontsnapt. Bugge heeft gisteravond de poort verlaten toen het kabaal uitbrak. Of hij kan aan de achterkant het moeras in zijn gegaan. Maar ik begreep niet waarom u er zo op gebrand was dat hij aangehouden zou worden. U hebt ergere verwensingen gehoord sinds u hier bent.’

‘Hij heeft Gabriel vermoord, en Simon, en ik denk ook het meisje Wees. En hij heeft een fortuin in goud gestolen.’

Broeder Guy was verbijsterd en steunde zijn hoofd in zijn handen. ‘Lieve Jesu, wat is er van dit huis geworden dat het twee moordenaars heeft gekoesterd?’

‘Alice zou geen moord hebben gepleegd als we in andere tijden hadden geleefd. En Edwig had niet kunnen frauderen als de toestand hier stabiel was geweest. U kunt net zo goed vragen wat er van Engeland is geworden. En ik heb daaraan meegewerkt.’

Hij keek op. ‘Abt Fabian is gisteravond ingestort. Nadat u het bevel had gegeven om Edwig aan te houden. Hij lijkt niets meer te kunnen doen en met niemand meer te kunnen praten; hij zit alleen in zijn kamer voor zich uit te staren.’

Ik zuchtte. ‘Hiertegen is hij nooit opgewassen geweest. Broeder Edwig heeft zijn zegel gebruikt voor de verkoopakten van die landerijen. Hij liet de kopers geheimhouding beloven en zij moeten ervan uit zijn gegaan dat de abt op de hoogte was.’ Ik hees mezelf overeind. ‘Broeder Guy, u moet me helpen. Ik moet naar de achterkant van het klooster. Ik moet zien of Alice en Mark ontsnapt kunnen zijn.’

Hij betwijfelde of ik tot de wandeling in staat was, maar ik drong aan en hij gaf me een arm. Ik pakte mijn stok en we gingen naar buiten. Het klooster lag onder een bewolkte hemel; de lucht was zacht en vochtig. De aanblik was volkomen veranderd. Overal in de kloosterhof lagen plassen water en bergen modder waar een dag eerder nog sneeuwbergen waren geweest.

Her en der werd met verbazing naar me gekeken terwijl ik langsstrompelde. Prior Mortimus kwam haastig naar me toe. ‘Heer gezant! We waanden u al dood, net als Singleton. Waar is uw assistent?’

Weer vertelde ik het verhaal, nu aan een geschokt gezelschap monniken en leden van het personeel die zich om ons heen verzamelden. Ik vroeg prior Mortimus om Copynger te laten halen; als Edwig was ontsnapt, moesten de schout en zijn mannen worden opgetrommeld om hem te zoeken.

Ik weet niet hoe ik de boomgaard door ben gekomen. Zonder hulp van broeder Guy was het me niet gelukt, want mijn rug deed veel pijn na die nacht in de kast en ik was verzwakt. Maar uiteindelijk bereikten we de achtermuur. Ik deed de deur van het slot en we gingen naar buiten.

Ik staarde naar een uitgestrekt meer. Het hele moeras stond onder water en de rivier was alleen herkenbaar als een snelstromend lint in het midden van een watervlakte die bijna tot aan onze voeten kwam. Het water was niet diep, want overal stak er riet doorheen dat wuifde in de bries, maar de zachte grond eronder moest verzadigd zijn.

‘Kijk!’ Broeder Guy wees naar twee stel voetafdrukken, een groot paar en een wat kleiner paar, in de modder bij de deur. Ze leidden over de oever naar het water.

‘Bij Jesu,’ zei hij. ‘Daar zijn ze erin gegaan.’

‘Ze kunnen niet ver zijn gekomen,’ fluisterde ik. ‘In die mist, in het donker, in al dat water.’

‘Wat is dat? Daar ligt iets.’ Broeder Guy wees naar iets wat een eindje van ons af in het water lag.

‘Een lamp! Zo’n kaarshoudertje uit de infirmerie. Dat moeten ze bij zich hebben gehad. O God.’ Ik zocht steun bij de ziekenbroeder, want ik werd duizelig bij de gedachte dat Mark en Alice waren uitgegleden en nu ergens in het uitgestrekte moeras lagen. Broeder Guy liet me op de oever zakken en ik bleef zitten om diep adem te halen tot het weer een beetje ging. Ik keek weer op en zag dat de ziekenbroeder zachtjes in het Latijn stond te bidden, met verstrengelde handen voor zijn borst en zijn blik strak op de lamp gericht, die zachtjes verder dobberde.

Broeder Guy hielp me terug naar de infirmerie. Daar stond hij erop dat ik zou uitrusten en eten; hij zette me op een stoel in de keuken en bediende me zelf. Eten en drinken schonken mijn lichaam nieuwe kracht, hoewel mijn hart aanvoelde als een steen. Ik had voortdurend beelden van Mark voor ogen: lachend bij het vertellen van een grap onderweg, ruziënd met mij in onze kamer; Alice omhelzend in de keuken. Uiteindelijk rouwde ik het meest om hem.

‘Er waren twee stel voetafdrukken achter de poort,’ zei broeder Guy ten slotte. ‘Het ziet er niet naar uit dat Edwig die kant op is gegaan.’

‘Hij niet,’ zei ik verbitterd. ‘Hij moet door de poort zijn geglipt toen Bugge even afgeleid was.’ Ik balde mijn vuisten. ‘Maar ik zal hem vinden, al kost het me de rest van mijn leven.’

Er werd op de deur geklopt en prior Mortimus kwam met een grimmig gezicht binnen.

‘Hebt u Copynger ontboden?’ vroeg ik.

‘Ja, die zal niet lang op zich laten wachten. Maar heer gezant, we hebben hem gevonden…’

‘Edwig?’

‘Nee. Jerome. Hij is in de kerk. U moet komen kijken.’

‘Daar bent u niet toe in staat,’ zei broeder Guy, maar ik schudde zijn hand af en greep mijn stok. Achter de prior aan liep ik naar de kerk. Er had zich een menigte verzameld, maar broeder Jude hield bij de deur de wacht om de mensen tegen te houden. De prior baande met zijn schouder een weg door de menigte en we gingen naar binnen.

Ergens lekte water; het enige andere geluid was een zacht janken en jammeren. Ik liep achter prior Mortimus aan door het grote lege schip met de brandende kaarsen in de nissen; onze voetstappen weerklonken tot we de nis bereikten waar de hand van de Berouwvolle Dief te zien was geweest. De stapel krukken en andere hulpmiddelen die aan de voet ervan hadden gelegen lagen over de vloer verspreid. Ik zag nu dat het voetstuk hol was en dat de ruimte eronder groot genoeg was voor een mens. In die ruimte zat Jerome gehurkt over iets heen gebogen. Zijn witte pij was gescheurd en smerig en er sloeg een stank van hem af terwijl hij hartverscheurend zat te huilen.

‘Ik heb hem een halfuur geleden gevonden,’ zei de prior. ‘Hij was daaronder weggekropen en had de krukken teruggelegd om zich erachter te verstoppen. Ik keek rond in de kerk en herinnerde me deze ruimte.’

‘Wat heeft hij daar? Is dat…’

De prior knikte. ‘De relikwie. De hand van de Berouwvolle Dief.’

Ik knielde voor Jerome neer en voelde de pijn door mijn gewrichten schieten. Ik zag dat hij een grote kist vasthield, die bezet was met edelstenen die glinsterden in het kaarslicht. Vaag was te zien dat er iets donkers in de kist zat.

‘Broeder,’ zei ik vriendelijk, ‘ben jij degene die de relikwie heeft weggenomen?’

Voor het eerst sinds ik hem had ontmoet sprak Jerome met beheerste stem. ‘Ja. Die is ons zo dierbaar, de kerk zo dierbaar. Er hebben zo veel mensen genezing door gevonden.’

‘Dus heb jij hem in de verwarring na de moord op Singleton weggenomen.’

‘Ik moest hem hier verbergen om hem te redden.’ Hij klemde de kist steviger tegen zich aan. ‘Ik weet wat Cromwell zal doen, hij zal dit heilige voorwerp vernietigen dat God ons als blijk van Zijn vergiffenis heeft geschonken. Toen ze me opsloten, besefte ik dat u hem zou kunnen vinden en dat ik hem moest beschermen. Nu is hij voorgoed verloren, voorgoed verloren. Ik kan me niet meer verzetten, ik ben te moe,’ besloot hij op bedroefde, ernstige toon. Hij schudde zijn hoofd en staarde zonder iets te zien voor zich uit.

Prior Mortimus legde zijn hand op zijn schouder. ‘Kom, Jerome, het is voorbij. Kom eruit en ga met mij mee.’ Tot mijn verbazing maakte de kartuizer geen bezwaar. Moeizaam kwam hij uit de nis, hij trok zijn kruk mee en kuste de kist voordat hij hem voorzichtig neerzette.

‘Ik breng hem terug naar zijn cel,’ zei de prior.

Ik knikte. ‘Ja, doet u dat.’

Jerome keek niet meer naar mij of naar de relikwie, maar liet zich moeizaam strompelend door prior Mortimus afvoeren. Ik keek hen na. Als Jerome me op de dag dat ik hem verhoorde had verteld dat hij had gezien dat Alice bij Mark Smeaton op bezoek ging, in plaats van spelletjes met me te spelen, had ik haar onmiddellijk kunnen arresteren en als ik inzicht had gehad in de manier waarop Singleton was vermoord, had ik Edwig eerder kunnen ontmaskeren. Dan was Mark niet om het leven gekomen en Gabriel evenmin. Toch voelde ik geen wrok jegens hem; het leek wel of ik niets meer kon voelen.

Ik knielde neer bij de relikwie op de vloer om hem te bekijken. De kist was van rijkversierd goud en de stenen waren de grootste smaragden die ik ooit had gezien. Door het glas heen zag ik een hand die met een dikke kopspijker aan een oud zwart stuk hout was genageld; de hand lag op een paarsfluwelen kussen. Het was een bruin gemummificeerd ding, maar zichtbaar een hand; ik kon zelfs eelt aan de vingers zien. Kon dit echt de hand zijn van de dief die met Christus was gestorven en Hem aan het kruis had aanvaard? Ik raakte het glas aan en had een krankzinnige seconde de hoop dat ik van de pijnen die ik in elk gewricht voelde zou worden verlost, en dat mijn rug net zo welgevormd en normaal zou worden als die van de arme Mark, die ik zo had benijd. Maar er was niets, alleen het geluid van mijn nagel op het glas.

En toen zag ik een kleine gouden flits uit de hoek van mijn oog omlaagkomen. Iets kwam rinkelend neer op de stenen vloer, een eindje van me af. Het tolde nog even en viel om. Ik staarde ernaar. Het was een gouden munt, een nobel; het gezicht van koning Henry staarde me aan.

Ik keek omhoog. Ik stond onder de klokkentoren en boven me hing de ingewikkelde touwconstructie waar Edwig onder het eten om was gehoond. Maar er was iets veranderd. De mand hing er niet meer. Die was in de klokkentoren opgetrokken.

‘Hij is daarboven!’ fluisterde ik. Dus daar had hij het goud verstopt: in de mand. Ik had de vorige keer onder het zeil moeten kijken, die keer dat ik met Mortimus naar boven was gegaan. Het was een vernuftige bergplaats. Dus daarom had hij de restauratiewerkzaamheden stilgelegd.

Ik was angstig geweest toen ik met prior Mortimus de klokkentoren beklom, maar deze keer was ik alleen kwaad en doelbewust terwijl ik me naar boven sleepte en ik negeerde de protesten van mijn ledematen. Mijn gevoelens waren absoluut niet verdwenen, ze hadden alleen gesluimerd. Nu stuwde een wrok zoals ik nog nooit had gevoeld me voort. Ik bereikte de overloop waar de klokkentouwen hingen. Daar lag de mand leeg op zijn kant en op de vloer lagen nog een paar gouden munten. Er was niemand. Ik staarde naar de trap die toegang gaf tot de klokken zelf. Daar waren nog meer gouden munten gevallen. Ik besefte dat iemand hier moest hebben gehoord dat ik eraan kwam; had hij zich teruggetrokken in de klokkenruimte?

Voorzichtig beklom ik de trap, met mijn stok voor me uit. Ik legde mijn hand op de klink en deed snel een stap naar achteren, waarbij ik mijn stok gebruikte om de deur open te gooien. Dat was maar goed ook, want een gedaante schoot tevoorschijn en zwaaide met een gedoofde houten fakkel naar de ruimte waar ik zou hebben gestaan. De geïmproviseerde knuppel sloeg zonder kwaad te doen tegen mijn stok en ik ving een glimp op van het rode, woedende gezicht van de thesaurier, de ogen groot en starend zoals ik ze nog nooit had gezien.

‘U bent erbij, broeder Edwig,’ riep ik. ‘Ik weet van uw boot naar Frankrijk! In naam des konings arresteer ik u wegens verduistering en moord!’

Hij schoot weer naar binnen en ik hoorde zijn voeten over de planken roffelen, begeleid door een metalig rinkelend geluid dat ik niet kon thuisbrengen.

‘Het is voorbij!’ riep ik. ‘Er is geen andere uitgang.’ Ik nam de laatste treden en keek naar binnen om te zien waar hij was, maar vanaf deze plaats kon ik alleen de vloerplanken en de grote klokken achter de reling zien. Hier en daar lagen nog meer munten.

Ik begreep dat we in een impasse zaten: hij kon niet langs me heen, maar ik zat ook klem. Als ik me terugtrok op de wenteltrap, was ik kwetsbaar voor een aanval van boven, en de man die ik ooit had aangezien voor een eenvoudige klerk die zich bekreunde om een duit was kennelijk tot alles in staat. Zwaaiend met mijn stok liep ik de ruimte in.

Hij bevond zich aan de andere kant, achter de klokken. Hij kwam tevoorschijn toen ik binnenkwam en ik zag dat hij twee grote leren zadeltassen met een dik touw om zijn nek had gebonden. Het metaal rinkelde bij elke beweging. Hij ademde zwaar, en stond met de houten fakkel in zijn rechterhand; de knokkels staken wit en hard af.

‘Wat was het plan, broeder?’ riep ik. ‘Met het geld van de verkoop naar Frankrijk vluchten om een nieuw leven te beginnen?’ Ik kwam een stap dichterbij en probeerde hem af te leiden, maar hij was zo waakzaam als een kat en zwaaide dreigend met zijn fakkel.

‘N-n-nee!’ Hij bleef staan en klonk als een ten onrechte beschuldigd kind. ‘Nee! Hiermee betaal ik mijn toegang tot de hemel!’

‘Wat?’

‘Ze wees me af en nog eens en toen vulde de duivel mijn ziel met wrok en toen heb ik haar gedood! Weet u hoe gemakkelijk het is om iemand dood te maken, heer gezant?’ Hij lachte wild. ‘Ik heb als kind te veel mensen dood zien maken, daardoor is de deur opengegaan naar de duivel, die altijd mijn gedachten vult met dromen van b-b-bloed!’

Zijn dikke gezicht was vuurrood en de aderen in zijn hals waren gezwollen terwijl hij tegen me schreeuwde. Hij kon zich niet meer beheersen; als ik hem kon verrassen en dichtbij genoeg kon komen om de klokken te luiden…

‘Het zal lastig worden om de jury daarvan te overtuigen,’ riep ik hem toe.

‘Barst maar met uw jury’s!’ Hij stotterde niet meer als hij schreeuwde. ‘De paus, die Gods plaatsvervanger op aarde is, staat toe dat zonden worden afgekocht! Ik heb toch gezegd dat God onze zielen in de hemel weegt, dat hij credit en debet vergelijkt! En ik zal Hem zo’n groot geschenk aanbieden dat Hij mij aan Zijn rechterhand zal scharen! Ik neem bijna duizend pond voor de kerk in Frankrijk mee, duizend pond uit handen van uw ketterse koning. Dat is een groot werk in Gods ogen!’ Hij keek me woedend aan. ‘U houdt me niet tegen!’

‘Kunt u daarmee ook vergiffenis kopen voor Simon en Gabriel?’

Hij wees naar me met zijn fakkel. ‘Whelplay giste wat ik met het meisje had gedaan en zou het u hebben verteld. Hij moest dood, ik moest mijn werk afmaken! En u had moeten sterven in plaats van Gabriel, lelijke kraai, daarvoor zal God u rekenschap laten afleggen!’

‘U bent krankzinnig!’ riep ik. ‘Ik zal zorgen dat u naar het gekkenhuis gaat om daar tentoon te worden gesteld als voorbeeld van wat godsdienstwaanzin kan aanrichten!’

Toen greep hij zijn fakkel met beide handen vast en hij rende met een onaardse gil op me af. De zware tassen belemmerden hem in zijn bewegingen, anders had hij me te pakken gekregen, maar ik slaagde erin hem te ontwijken. Hij draaide zich snel om en haalde weer uit. Ik hief mijn stok, maar die sloeg hij me met zijn fakkel uit handen. Terwijl hij op de vloer kletterde, besefte ik dat hij tussen mij en de deur was gekomen. Hij kwam langzaam op me af, dreigend met zijn fakkel, en ik drukte me met mijn rug tegen de reling die me scheidde van de klokken en de gapende diepte daaronder. Hij was rustiger geworden; ik zag die gemene zwarte ogen de afstand schatten tussen ons en de hoogte van de reling. ‘Waar is die jongen van je?’ vroeg hij met een boosaardige grijns. ‘Is hij er vandaag niet om je te beschermen?’ Toen haalde hij uit en hij raakte mijn arm, die ik hief om me te verweren. Hij gaf me een harde duw tegen mijn borst en ik viel ruggelings over de lage reling.

Die val zal ik in dromen steeds opnieuw beleven, het gevoel van de draai terwijl ik viel, mijn handen die nergens vat op konden krijgen. Altijd hoor ik broeder Edwigs triomfkreet in mijn oren. Toen sloegen mijn armen tegen de zijkant van een klok en instinctief sloeg ik mijn armen eromheen en graaide naar het metaal, drukte mijn nagels in de krullerige versiering. Dat brak mijn val, maar ik had kletsnatte handen en ik voelde dat ik doorgleed.

Toen stootte mijn voet ergens tegenaan en ik kwam tot stilstand. Ik drukte me plat tegen de klok en slaagde er net in mijn vingers eromheen te verstrengelen. Ik keek omlaag en zag dat mijn voet rustte op de gedenkplaat op de oude Spaanse klok. Wanhopig klampte ik me vast.

Ik voelde de klok bewegen. Door mijn gewicht kwam de klok scheef te hangen. De klok raakte de klok ernaast en een oorverdovend geluid vulde de klokkenkamer terwijl de kracht van de klap me dreigde af te schudden. De klok zwaaide terug terwijl ik me er als een kleefslak aan vastklampte, en heel even zag ik dat Edwig zijn tassen afdeed en zich bukte om de munten op te rapen die hij had gemorst, terwijl hij kwaadaardig naar mij bleef kijken. Hij wist dat ik hoogstens nog enkele ogenblikken kon blijven hangen. Vanuit de diepte stegen zwakke stemmen op; de mensen buiten moesten de kerk zijn binnengegaan zodra ze de klok onverwachts hoorden luiden. Ik durfde niet lang naar beneden te kijken. De klok zwaaide terug en sloeg weer tegen zijn buurman; deze keer begonnen ze allemaal te luiden met een lawaai waarvan mijn oren leken te barsten en terwijl de klok nog natrilde, voelde ik dat mijn vingers weggleden.

Toen deed ik het wanhopigste wat ik ooit in mijn leven heb gedaan. Ik ondernam de poging alleen omdat ik wist dat ik anders een zekere dood tegemoetging. In een vloeiende beweging liet ik de klok los, ik draaide mijn lichaam en gebruikte mijn voet op de gedenkplaat om me af te zetten; in wat waarschijnlijk mijn laatste bewuste gedachte op aarde zou zijn, besefte ik, droeg ik mijn ziel op aan God.

Ik smakte met mijn middenrif tegen de reling, zodat de lucht uit mijn lichaam werd geperst. De reling schudde door de klap terwijl mijn desperate handen de binnenkant probeerden te grijpen. Hoe ik eroverheen ben gekomen, weet ik niet meer. Toen lag ik op de vloer, met ontzettende pijn in mijn rug en armen, terwijl Edwig knielde met een handvol munten in zijn knuist en me in rancuneuze verbazing aanstaarde en het gedreun van de klokken in onze oren schalde en de planken deed trillen.

Razendsnel kwam hij overeind, hij greep zijn tassen en rende naar de deur. Ik stortte me op hem en probeerde zijn ogen te raken. Hij duwde me van zich af, maar verloor zijn evenwicht door het gewicht van de tassen. Hij wankelde en viel tegen de reling, zoals mij een ogenblik eerder was gebeurd. Daarbij liet hij de leren tassen los. Ze vielen in het gat en met een kreet boog hij zich om het touw te pakken waarmee hij ze aan elkaar had gebonden. Hij kreeg het te pakken, maar door zijn beweging viel hij. Een ogenblik hing hij met gespreide armen en benen tegen de reling en als hij het goud had losgelaten, had hij zich misschien kunnen redden, maar hij klampte het vast. Door het gewicht werd hij naar voren getrokken en hij viel voorover, sloeg tegen de klok en verdween uit het zicht met een gil van woede en doodsangst, alsof hij in zijn laatste ogenblik besefte dat hij voor zijn Schepper zou moeten verschijnen voordat hij zijn grote geschenk had aangeboden. Ik haastte me naar de balustrade en zag hem nog steeds vallen; zijn pij bolde om hem heen terwijl hij in een stortvloed van munten uit de tassen omlaagwervelde. De mensen stoven in paniek uiteen toen hij in een explosie van bloed en goud ter aarde stortte.

Hijgend en zwetend stond ik over de reling gebogen en ik keek toe terwijl de mensen naderbij slopen. Sommigen keken naar de dode thesaurier, anderen tuurden naar boven en zagen mij staan. Tot mijn afschuw zag ik monniken en bedienden op handen en knieën naar de munten graaien.