30

Ik trof het met de wind op de terugreis; eenmaal op zee loste de mist op en een lichte zuidooster dreef de boot over het Kanaal. De temperatuur was enkele graden gestegen; na de bijtende koude van de afgelopen week voelde het bijna warm aan. De schipper had een lading laken en ijzeren gereedschap ingenomen en was wat opgewekter gestemd.

Toen we op de avond van de tweede dag het land naderden, zag ik de kustlijn in een lichte nevel gehuld. Mijn hart klopte sneller; we waren er bijna. Ik had veel tijd aan boord besteed aan nadenken; wat ik nu zou doen, hing ervan af of de bode uit Londen al gekomen was. En ik moest nog een gesprek voeren met Jerome. Nu kwam een gedachte bij me op die ik een paar dagen had geprobeerd te verdringen: waren Mark en Alice nog veilig?

Door de mist was er weinig te zien toen we in de vaargeul door het moeras naar Scarnsea voeren. De schipper vroeg langs zijn neus weg of ik een boom ter hand kon nemen om de boot af te duwen als we te dicht onder de oever kwamen en ik was hem ter wille. Een paar keer kwamen we bijna vast te zitten in de plakkerige dikke modder waardoor stroompjes smeltsneeuw afvloeiden. Ik was blij toen we veilig en wel de steiger hadden bereikt. De schipper hielp me op het droge met een bedankje voor mijn hulp en zou misschien achteraf minder kwaad denken over althans één hervormende afvallige.

Ik begaf me direct naar Copyngers huis. Hij wilde net met vrouw en kinderen aan tafel gaan en nodigde me uit, maar ik zei dat ik terug moest. Hij nam me mee naar zijn comfortabele werkkamer.

‘Is er in het klooster nog iets gebeurd?’ vroeg ik zodra de deur dicht was.

‘Nee, heer gezant.’

‘Iedereen leeft nog?’

‘Bij mijn weten wel. Ik heb nieuws over de landtransacties.’ Hij pakte een op perkament opgestelde overdrachtsakte van zijn schrijftafel. Ik bestudeerde de krullerige sierletters en de duidelijke afdruk van het kloosterzegel in rode zegellak onder de tekst. De akte had betrekking op de verkoop van een groot stuk akkerland aan de andere kant van de Downs; voor honderd pond was Sir Edward Wentworth de nieuwe eigenaar geworden.

‘Dat is goedkoop,’ zei Copynger. ‘Het is een hele lap.’

‘Deze verkoop is buiten de officiële boekhouding gehouden die ik heb ingezien.’

‘Dan hebt u de boeven te pakken, heer gezant.’ Hij straalde. ‘Uiteindelijk ben ik zelf naar Sir Edwards huis gegaan, in gezelschap van de schout. Daar schrok hij van, daardoor werd hij eraan herinnerd dat ik hem kon arresteren, al deed hij nog zo uit de hoogte. Na een halfuur stond hij de akte af en begon te klagen dat hij het land in goed vertrouwen had gekocht.’

‘Met wie had hij in het klooster onderhandeld?’

‘Zijn rentmeester had zaken gedaan met de thesaurier, meen ik. U weet dat Edwig daar alle geldzaken regelt.’

‘Maar de abt moet zijn zegel aan de akte hebben gehecht. Of iemand anders.’

‘Ja. En bij de verkoop was bedongen dat die enige tijd geheim zou worden gehouden; de pachters moesten de pacht zoals gebruikelijk aan het klooster afdragen en hij zou de opbrengst dan weer aan Sir Edward geven.’

‘Geheime geldstromen zijn op zichzelf niet verboden. Maar het is wel verboden om inkomsten niet op te geven aan ’s konings fiscus.’ Ik rolde het perkament op en deed het in mijn tas. ‘U hebt het goed gedaan. Ik ben u dankbaar. Zet u uw onderzoek voort en bewaart u voorlopig nog het stilzwijgen.’

‘Ik heb Wentworth gelast mijn bezoek geheim te houden en gezegd dat hij anders problemen met de dienst van Lord Cromwell zou krijgen. Hij houdt zijn mond wel.’

‘Mooi. Ik verwacht binnenkort bericht uit Londen en dan grijp ik in.’

Hij kuchte. ‘Nu u hier toch bent: vrouw Stumpe heeft naar u gevraagd. Ik heb tegen haar gezegd dat u vanmiddag terug zou komen en ze heeft zich na het middagmaal in mijn keuken geïnstalleerd. Ze wil niet weg voordat ze u heeft gesproken.’

‘Goed, ik heb wel een paar minuten voor haar. Over hoeveel mankracht kunt u hier trouwens beschikken?’

‘Mijn schout en zijn rakker en mijn drie informanten. Maar er zijn goede hervormers in de stad die ik in geval van nood kan oproepen.’ Hij keek me schattend aan. ‘Verwacht u moeilijkheden?’

‘Ik hoop van niet. Maar ik verwacht dat ik binnenkort aanhoudingen zal verrichten. Misschien kunt u uw mannen ter beschikking houden. En zorgen dat de stadskerker in gereedheid is.’

Hij knikte glimlachend. ‘Het zal me genoegen doen daar monniken in de cel te zien. Heer gezant…’ Hij keek me veelbetekenend aan. ‘Wanneer de zaak achter de rug is, wilt u me dan aanbevelen bij Lord Cromwell vanwege mijn hulp? Ik heb een zoon die bijna oud genoeg is om naar Londen te gaan.’

Ik lachte zuur. ‘Ik vrees dat een aanbeveling van mijn kant momenteel weinig gewicht in de schaal legt.’

‘O.’ Hij keek teleurgesteld.

‘Zal ik nu maar met die vrouw gaan praten?’

‘Vindt u het niet erg om dat in de keuken te doen? Ik wil niet dat ze met haar vuile schoenen op dit kleed komt.’

Hij bracht me naar de keuken, waar vrouw Stumpe met een kroes bier zat. Copynger stuurde een paar nieuwsgierige dienstboden weg en liet me met haar alleen.

De oude vrouw kwam direct ter zake. ‘Het spijt me dat ik uw tijd in beslag neem, heer, maar ik wil u een gunst vragen. We hebben Wees twee dagen geleden op het kerkhof begraven.’

‘Ik ben blij dat haar arme lichaam rust heeft gekregen.’

‘Ik heb zelf de begrafenis betaald, maar ik heb geen geld voor een steen. Ik heb wel aan u gemerkt dat u het erg vindt wat er met haar is gebeurd en ik vroeg me af… Een goedkope steen kost twintig stuivers, heer.’

‘En een dure?’

‘Het dubbele, heer. Ik kan zorgen dat u een bewijsje krijgt.’

Ik gaf haar veertig stuivers. ‘Deze opdracht kost me handenvol geld,’ spotte ik, ‘maar ze heeft een mooie steen verdiend. Alleen betaal ik niet voor dodenmissen.’

Ze snoof. ‘Wees heeft geen missen nodig. Ik spuug op missen voor de doden. Bij God is ze veilig.’

‘Je spreekt de taal van de hervorming, vrouw.’

‘Jazeker, heer, en daar ben ik trots op.’

‘En hebt u Londen wel eens bezocht?’ vroeg ik quasi-achteloos.

Ze keek me bevreemd aan. ‘Nee, heer. Ik ben één keer in Winchelsea geweest.’

‘Geen familie in Londen?’

‘Mijn hele familie woont hier in de streek.’

Ik knikte. ‘Dat dacht ik al. Geen zorgen, vrouw.’ Ik stuurde haar weg en nam haastig afscheid van Copynger, die heel wat minder hartelijk was nu hij wist dat ik niet meer bij Cromwell in de gunst stond. Ik haalde Chancery op bij de stalhouderij en reed over het mistige pad terug naar het klooster.

Ik voelde dat het warmer werd terwijl ik langzaam door het donker reed; Chancery stapte voorzichtig, want het was glad door de smeltende sneeuw. Overal om me heen hoorde ik het druppen en borrelen van smeltwater dat naar het moeras stroomde. Na een poosje liet ik me op de grond zakken om het paard aan de hand mee te voeren; de gedachte dat Chancery in het donker een misstap zou kunnen doen, liet me niet met rust. Eindelijk doemden de kloostermuur en de lichtjes in Bugges poortgebouw op in de mist. De portier kwam snel met een flambouw naar de poort toen ik had aangeklopt.

‘U bent terug, heer. Rijden in het donker is gevaarlijk.’

‘Ik had haast.’ Ik voerde Chancery mee naar binnen. ‘Heeft er al een ruiter bericht voor me gebracht, Bugge?’

‘Nee, heer, er is niemand gekomen.’

‘Vervloekt. Ik verwacht een man uit Londen. Als die komt, moet je het me onmiddellijk laten weten. Dag en nacht.’

‘Ja heer, dat zal ik doen.’

‘En tot ik het zeg mag niemand, echt niemand, de poort uit. Begrepen? Als iemand naar buiten wil, kom je naar me toe.’

Hij keek me nieuwsgierig aan. ‘Als u het zegt, heer gezant.’

‘Ja.’ Ik haalde diep adem. ‘Wat is er de afgelopen dagen gebeurd, Bugge? Alles goed met iedereen? Met Mark?’

‘Ja, heer. Hij zit in het huis van de abt.’ Hij keek scherp naar me en zijn ogen glommen in het licht van de toorts. ‘Maar anderen hebben niet stilgezeten.’

‘Wat bedoel je? Spreek niet in raadselen, man.’

‘Broeder Jerome. Hij is gisteren uit zijn kamer ontsnapt. Hij is verdwenen.’

‘Bedoel je dat hij is weggelopen?’

Bugge lachte boosaardig. ‘Die kan niet ver lopen en hij is niet door mijn poort gegaan. Nee, hij verstopt zich ergens in het complex. De prior krijgt hem snel genoeg te pakken.’

‘Gods dood, hij zou achter slot en grendel worden gehouden!’ Ik knarsetandde. Nu kon ik hem niet ondervragen over Mark Smeatons bezoeker; alles hing van de bode af.

‘Dat weet ik, heer, maar niets gebeurt meer zoals het zou moeten. De man die hem moest bewaken heeft vergeten de deur op slot te doen. Iedereen is namelijk bang en de moord op broeder Gabriel was de laatste druppel. En er wordt gezegd dat het klooster dichtgaat.’

‘O ja?’

‘Het ligt toch voor de hand? Door die moorden en wat er over de koning wordt gezegd, dat hij de kloosters wil innemen? Wat zegt u, heer?’

‘Gods vlees, Bugge, je denkt toch niet dat ik met jou beleidskwesties ga bespreken?’

Hij keek deemoedig. ‘Het spijt me, heer. Het was niet brutaal bedoeld. Maar…’ Hij zweeg.

‘Nou?’

‘Er wordt gezegd dat de monniken na de sluiting van de kloosters een toelage zullen krijgen, maar het personeel wordt op straat gezet. Alleen loop ik tegen de zestig, heer, ik heb geen familie en geen ander vak dan dit. En in Scarnsea is geen werk.’

‘Ik kan er niets aan doen dat er wordt gekletst, Bugge,’ antwoordde ik wat vriendelijker. ‘Is je assistent er ook?’

‘David? Ja, heer.’

‘Laat hem dan Chancery op stal zetten, wil je? Ik ga naar het huis van de abt.’

Ik keek toe terwijl de jongen Chancery meevoerde over de binnenplaats, voorzichtig zijn weg zoekend in de blubber. Ik dacht aan mijn gesprek met Cromwell. Bugge en alle anderen zouden op straat worden gezet en ten laste van de parochie komen als er geen werk was. Ik herinnerde me mijn bezoek aan het armenhuis, de bedelaars met vergunning die sneeuw hadden geruimd. Al mocht ik Bugge niet erg, het was geen prettige gedachte dat hij zulk werk zou moeten doen en geen enkel gezag meer zou kunnen uitoefenen, hoe gering ook. Dat hield hij geen halfjaar vol.

Ik schrok van een onverwachte beweging en omklemde John Smeatons zwaard. In de mist werd een gedaante zichtbaar die tegen de muur geleund stond.

‘Wie is daar?’ riep ik bits.

Broeder Guy kwam naar voren, met zijn kap naar achteren geschoven zodat zijn donkere gezicht zichtbaar was. ‘Meester Shardlake,’ zei hij met zijn slissende stem. ‘Dus u bent terug?’

‘Waarom staat u daar in het donker, broeder?’

‘Ik wilde even naar buiten. Ik heb de dag bij de oude broeder Paul doorgebracht. Hij is een uur geleden gestorven.’ Hij sloeg een kruis.

‘Het spijt me.’

‘Het was zijn tijd. Tegen het einde leek hij terug in zijn jeugd. Hij sprak over de burgeroorlogen van de vorige eeuw, York tegen Lancaster. Hij zag de oude koning Henry VI die kwijlend door de straten van Londen werd gevoerd bij zijn Restauratie.’

‘Nu hebben we een sterke koning.’

‘Dat kan niemand in twijfel trekken.’

‘Ik hoor dat Jerome is ontsnapt.’

‘Ja, zijn bewaker had vergeten de deur op slot te doen. Maar ze zullen hem wel vinden, al is het hier nog zo groot. Hij kan zich niet buiten schuilhouden. Die arme man is zwakker dan hij lijkt en een nacht in de open lucht zal hem geen goed doen.’

‘Hij is krankzinnig. Hij kan gevaarlijk zijn.’

‘Het personeel kan de aandacht niet bij het werk houden. De broeders vragen zich ook bezorgd af hoe het verder zal gaan.’

‘Alles goed met Alice?’

‘Zeker, zeker. Zij en ik hebben hard gewerkt. Nu het weer is omgeslagen, heeft iedereen opeens koorts. Het komt door die kwalijke mistdampen uit het moeras.’

‘Vertelt u eens, broeder, bent u ooit in Toledo geweest?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Toen ik klein was, trok mijn familie van stad naar stad. Pas op mijn twaalfde kwamen we behouden in Frankrijk aan. Ja, ik kan me herinneren dat we een tijdje in Toledo zijn geweest. Ik herinner me een groot kasteel, het geluid van ijzer waarop werd gehamerd in wat wel duizend werkplaatsen leken.’

‘Hebt u daar ooit een Engelsman ontmoet?’

‘Een Engelsman? Niet dat ik weet. Al was het niet ongebruikelijk in die tijd, er waren toen veel Engelsen in Spanje. Nu natuurlijk niet één meer.’

‘Nee, Spanje is onze vijand geworden.’ Ik deed een stap dichterbij om hem diep in zijn bruine ogen te kijken, maar die waren onpeilbaar. Ik tilde de zoom van mijn mantel op. ‘Ik moet afscheid van u nemen, broeder.’

‘Wilt u uw kamer in de infirmerie terug?’

‘We zullen zien. Laat er maar stoken. Goedenavond.’

Ik liep door naar het huis van de abt. Nerveus keek ik naar de bijgebouwen die in de schaduw lagen, of ik ergens een lichte kartuizer pij zag. Wat was Jerome van plan?

De oude huisknecht deed open. Hij zei dat abt Fabian thuis was en overlegde met de prior, en dat Mark in zijn kamer was. Hij ging me voor naar boven, naar de kamer waar Goodhaps had gelogeerd, maar die nu was ontdaan van flessen en de geur van oude man. Mark zat aan de tafel te werken; hij had een stapel brieven voor zich liggen. Ik zag dat zijn haar lang was geworden en dat hij in Londen naar de barbier zou moeten, als hij er weer modieus uit wilde zien.

Hij begroette me kort, met koele, waakzame ogen. Ik twijfelde er niet aan dat hij de afgelopen dagen zo veel mogelijk uren met Alice had doorgebracht.

‘Kijk je de correspondentie van de abt na?’

‘Ja heer. Ik kan niets bijzonders vinden.’ Hij liet zijn blik op me rusten. ‘Hoe is het in Londen gegaan? Bent u meer te weten gekomen over het zwaard?’

‘Een paar aanwijzingen. Ik heb navraag gedaan en wacht op een bode uit Londen. In elk geval lijkt Lord Cromwell zich geen zorgen te maken over brieven van Jerome die de Seymours kunnen hebben bereikt. Maar ik hoor dat hij is ontsnapt.’

‘De prior heeft met de jongste monniken overal gezocht. Ik heb gisteren een tijdje geholpen, maar we hebben geen spoor van hem kunnen vinden. De prior is danig ontstemd.’

‘Dat kan ik me voorstellen. En hoe zit het met de geruchten dat de kloosters worden gesloten?’

‘Er schijnt een man uit Lewes in de herberg te hebben verteld dat de grote priorij zich heeft overgegeven.’

‘Cromwell zei dat dat op het punt stond te gebeuren. Waarschijnlijk heeft hij mensen het land in gestuurd om het nieuws te verspreiden, met de bedoeling andere kloosters angst aan te jagen. Maar losse geruchten zijn het laatste waar ik nu behoefte aan heb. Ik zal moeten proberen de abt gerust te stellen en hem laten geloven dat er een kans is dat Scarnsea open kan blijven, althans voorlopig.’

Marks blik werd killer; de leugen zinde hem niet. Ik herinnerde me wat Joan had gezegd: dat hij te idealistisch was voor deze wereld.

‘Ik heb ook een brief van thuis gekregen,’ zei ik. ‘De oogst was niet best, helaas. Je vader laat weten dat hij hoopt dat de kloosters gesloten zullen worden, omdat er dan meer werk bij Augmentaties zal zijn.’ Mark zei niets terug, maar keek alleen terneergeslagen.

‘Ik ga naar de abt,’ zei ik. ‘Blijf voorlopig hier.’

Abt Fabian zat tegenover de prior aan zijn schrijftafel. Het leek erop dat ze al enige tijd zo hadden gezeten. Abt Fabians gezicht was doorgroefder dan ooit; dat van prior Mortimus was een rood masker van verontwaardiging. Ze stonden allebei op toen ik binnenkwam.

‘Meester Shardlake. Welkom terug,’ zei de abt. ‘Is uw reis succesvol verlopen?’

‘In die zin dat Lord Cromwell zich geen zorgen maakt over brieven die Jerome naar buiten kan hebben gesmokkeld. Maar ik hoor dat hij is ontsnapt.’

‘Ik heb overal gezocht naar de ellendeling,’ zei prior Mortimus. ‘Ik weet niet in welk gat hij is weggekropen, maar hij kan niet over de muur zijn gegaan of langs Bugge. Hij moet hier nog ergens zijn.’

‘Met welk doel, vraag ik me af.’

De abt schudde zijn hoofd. ‘Dat hebben we besproken, heer. Misschien loert hij op een mogelijkheid om te ontsnappen. Broeder Guy meent dat hij het in zijn toestand niet lang zal uithouden in de kou, zonder eten.’

‘Of misschien wacht hij op een gelegenheid om iemand een loer te draaien. Mij, bijvoorbeeld.’

‘Ik mag toch hopen van niet,’ zei de abt.

‘Ik heb tegen Bugge gezegd dat niemand de eerste dagen het terrein af mag zonder mijn toestemming. Zorgt u ervoor dat de broeders dat te horen krijgen.’

‘Waarom, heer?’

‘Uit voorzorg. Ik hoor dat er geruchten zijn uit Lewes en dat iedereen zegt dat Scarnsea vervolgens aan de beurt is.’

‘Dat hebt u zelf in zoveel woorden tegen me gezegd,’ zei de abt zuchtend.

Ik boog het hoofd. ‘Uit mijn gesprekken met Lord Cromwell maak ik op dat nu niets meer vaststaat. Misschien heb ik voortijdig gesproken.’ Ik voelde me schuldig dat ik tegen hen loog. Maar het was noodzakelijk. Er was iemand die ik niet tot overhaast handelen mocht aanzetten.

Abt Fabians gezicht klaarde op en in de ogen van de prior blonk een sprankje hoop.

‘Dus we worden niet ontbonden?’ vroeg de abt. ‘Er is hoop?’

‘Laten we zeggen dat spreken over sluiting prematuur is en moet worden ontmoedigd.’

De abt boog zich gretig naar voren. ‘Misschien moet ik de monniken aan de avondmaaltijd toespreken. Dat is over een halfuur. Dus ik kan zeggen dat er… dat er geen plannen zijn voor sluiting?’

‘Dat zou een goed idee zijn.’

‘U moest maar liever iets voorbereiden,’ zei de prior.

‘Ja, natuurlijk.’ De abt pakte veer en papier. Mijn blik werd getrokken naar het kloosterzegel dat nog bij zijn elleboog lag.

‘Vertelt u eens, heer abt, is de deur van deze kamer gewoonlijk niet op slot?’

Hij keek verbaasd op. ‘Nee.’

‘Is dat wel verstandig? Kan iemand hier ongezien binnen komen om het kloosterzegel op een document af te drukken?’

Hij keek me neutraal aan. ‘Maar er is altijd personeel aanwezig. Niemand mag hier zomaar naar binnen.’

‘Niemand?’

‘Alleen de ambtsdragers.’

‘Natuurlijk. Goed, dan ga ik maar. Tot straks aan de maaltijd.’

Weer zag ik de monniken in processie de eetkamer binnen komen. Ik herinnerde me mijn eerste avond: Simon Whelplay die met zijn puntmuts op bij het raam stond te huiveren, terwijl buiten de sneeuw neerdaalde. Vanavond zag ik door dat raam water van krimpende ijspegels druppen; er waren zwarte plekken in de sneeuwlaag ontstaan waar stroompjes tot beekjes samenvloeiden.

De monniken leken in zichzelf gekeerd, teruggetrokken in hun pijen terwijl ze hun plaats aan de tafels innamen. Ik kreeg bezorgde, vijandige blikken toegeworpen terwijl ik naast de abt bij de rijkbewerkte lessenaar stond. Toen Mark langs me heen naar zijn plaats wilde lopen, greep ik hem bij de arm.

‘De abt gaat zeggen dat Scarnsea niet door de koning zal worden overgenomen,’ fluisterde ik. ‘Het is belangrijk. Er is hier een vogel die ik niet opgejaagd wil hebben; nog niet.’

‘Ik heb hier genoeg van,’ mompelde hij. Hij trok zich los en ging zitten. Zijn openlijke onbeschaamdheid deed mijn wangen gloeien. Abt Fabian rangschikte zijn aantekeningen en vertelde de broeders toen, met blosjes op zijn rode wangen, dat de geruchten dat alle kloosters zouden worden gesloten onjuist waren. Lord Cromwell zelf had gezegd dat er voorlopig geen plannen waren om Scarnsea tot overgave te dwingen, ondanks de wrede moorden, waarnaar nog steeds onderzoek werd gedaan. Hij voegde eraan toe dat niemand het terrein mocht verlaten.

De monniken reageerden verschillend. Sommigen, vooral de ouderen, zuchtten en glimlachten van opluchting. Anderen keken sceptischer. Ik keek de tafel van de ambtsdragers langs. De jongsten, broeder Jude en broeder Hugh, keken opgelucht en ik zag hoop op het gezicht van prior Mortimus. Broeder Guy schudde even zijn hoofd en broeder Edwig fronste alleen.

Het personeel bracht het avondeten binnen: gebonden groentesoep, gevolgd door lamsstoofpot met kruiden. Ik keek er scherp op toe dat ik alleen van de gemeenschappelijke schaal werd bediend en dat niemand iets op de borden deed die werden doorgegeven. Terwijl we begonnen te eten richtte prior Mortimus, die al twee bekers wijn had gedronken, zich tot de abt.

‘Nu we veilig zijn, heer abt, moeten we tot zaken komen over de benoeming van een nieuwe sacristein.’

‘Foei, Mortimus, broeder Gabriel is nog maar drie dagen geleden gestorven.’

‘Maar we moeten verder. Iemand moet met de thesaurier onderhandelen over de reparaties aan de kerk, nietwaar, broeder Edwig?’ Hij gebaarde met zijn zilveren beker naar de thesaurier, die nog steeds fronste.

‘A-a-als er maar een redelijker iemand dan G-G-Gabriel wordt benoemd, die begrijpt dat we ons geen g-g-grote uitgaven kunnen veroorloven.’

Prior Mortimus richtte zich tot mij. ‘Als het om geld gaat, is onze thesaurier de zuinigste man in Engeland. Al heb ik nooit begrepen waarom er geen steigers worden gebruikt bij de reparaties, Edwig. Je kunt niet fatsoenlijk werken met die touwen en katrollen.’

De thesaurier werd rood omdat hij alle aandacht op zich gevestigd wist.

‘G-g-goed dan. Ik ben bereid s-s-steigers te laten opbouwen voor het herstel.’

De abt lachte. ‘Maar broeder, daar heb je maandenlang met Gabriel over gekibbeld. Zelfs toen hij zei dat het mensenlevens kon kosten, was je niet te vermurwen. Wat bezielt je nu?’

‘Het was een k-k-kwestie van onderhandelen.’ De thesaurier keek fronsend naar zijn bord. De prior nam nog een beker zware wijn en keek me met roodaangelopen gezicht aan.

‘U kent vast nog niet het verhaal van Edwig en de bloedworstjes, heer gezant.’ Hij sprak met luide stem en de monniken aan de lange tafel giechelden. Het gebogen hoofd van de thesaurier werd paars.

‘Kom kom, Mortimus,’ zei de abt op verzoenende toon. ‘Barmhartigheid onder broeders.’

‘Maar dit is een verhaal over barmhartigheid! Twee jaar geleden was het de dag van de bedeling en we hadden geen vlees voor de armen aan de poort. Daarvoor hadden we een varken moeten slachten, en dat wilde broeder Edwig niet. Broeder Guy was hier toen pas. Hij had een paar monniken adergelaten en bewaarde het bloed om er zijn tuin mee te bemesten. Het verhaal gaat dat Edwig toen voorstelde dat we dat bloed met meel zouden vermengen om bloedworst te maken voor de bedeling; de armen zouden toch niet weten dat het geen varkensbloed was. Allemaal om een varken uit te sparen!’ Hij schaterde het uit.

‘Dat verhaal is niet waar,’ zei broeder Guy. ‘Dat heb ik de mensen al vele malen verteld.’

Ik keek naar broeder Edwig. Hij was opgehouden met eten en zat over zijn bord gebogen, met zijn lepel in zijn hand geklemd. Opeens liet hij de lepel kletterend vallen en kwam overeind. Zijn donkere ogen in zijn rode gezicht schoten vuur.

‘Stommelingen!’ schreeuwde hij. ‘Godslasterende stommelingen! Het enige bloed dat jullie belangrijk zouden moeten vinden is het bloed van onze Verlosser, Jezus Christus, dat we drinken bij elke mis wanneer de wijn de transformatie ondergaat! Dat bloed is het enige waaraan de wereld zijn samenhang ontleent!’ Hij balde zijn mollige vuisten, vertrok zijn gezicht in grimassen en leek geen enkele last meer te hebben van stotteren.

‘Stommelingen, er zullen geen missen meer worden opgedragen. Waarom klampen jullie je aan een strohalm vast? Hoe kunnen jullie leugens geloven over het behoud van Scarnsea terwijl jullie hebben gehoord wat er overal in het land gebeurt? Stommelingen! Stommelingen! De koning zal jullie allemaal te gronde richten!’ Hij bonkte met zijn vuisten op tafel, draaide zich om en liep stampvoetend de refter uit. Hij sloeg de deur achter zich dicht. Het bleef doodstil.

Ik haalde diep adem. ‘Prior Mortimus, dat noem ik hoogverraad. Wilt u het personeel opdragen broeder Edwig in afzondering op te sluiten.’

De prior keek ontzet. ‘Maar heer, hij heeft niets tegen de koning als leider van de kerk gezegd.’

Mark boog zich naar me toe. ‘Maar heer, wat hij heeft gezegd is toch geen hoogverraad?’

‘Voert u mijn bevel uit.’ Ik staarde naar abt Fabian.

‘Doe het maar, Mortimus, in vredesnaam.’

De prior keek misnoegd, maar stond op en liep de refter uit. Ik zat een ogenblik met gebogen hoofd na te denken, me bewust van ieders blik, en stond toen op om weg te gaan; ik gebaarde naar Mark dat hij moest blijven zitten. Ik was net op tijd bij de deur van de refter om te zien dat de prior een groep mannen met toortsen uit de keuken meevoerde naar de schatkamer.

Er werd een hand op mijn arm gelegd. Ik draaide me razendsnel om; het was Bugge, die me gespannen aankeek.

‘Heer, de bode is aangekomen.’

‘Wat?’

‘De ruiter uit Londen is er. Ik heb nog nooit zo’n bemodderde man gezien.’

Ik bleef een ogenblik staan kijken hoe prior Mortimus op de deur van de schatkamer bonsde. Ik kon niet besluiten of ik naar hem toe zou gaan of naar de bode. Mijn hoofd tolde en ik zag vlekjes voor mijn ogen. Ik haalde diep adem en keek naar Bugge, die me nieuwsgierig opnam.

‘Kom mee,’ zei ik en ik liep voor hem uit naar het poortgebouw.