15

Buiten bleek het een bitterkoude ochtend onder een helderblauwe hemel. Gedurende de nacht had de wind veel sneeuw doen opwaaien tegen de muren, terwijl de kloosterhof gedeeltelijk was schoongeblazen. Het was een merkwaardig gezicht. Door de poort verlieten we het klooster. Ik zag Bugge de portier naar buiten turen, maar hij trok zijn hoofd terug zodra hij zag dat ik naar hem keek. Ik blies mijn wangen bol.

‘Bij Gods wonden, wat een opluchting om van die spiedende ogen verlost te zijn.’ Ik keek naar de weg, waar als in de kloosterhof sneeuwheuvels waren ontstaan. Het hele landschap, zelfs het moeras, was wit, met als enige uitzondering de zwarte kale bomen, rietpluimen en de grijze zee in de verte. Van broeder Guy had ik een nieuwe stok gekregen en ik omklemde die stevig.

‘Goddank dat we overschoenen hebben,’ merkte Mark op.

‘Ja. Het hele land wordt een modderzee wanneer deze sneeuw wegdooit.’

‘Als dat ooit gebeurt.’

Het was een heel geploeter door het troosteloze landschap en het duurde een uur voordat we de eerste straten van Scarnsea hadden bereikt. We zeiden weinig, want we waren allebei somber gestemd. Er waren nauwelijks mensen buiten en in het felle zonlicht viel me opnieuw op hoe vervallen veel gebouwen waren.

‘We moeten in Westgate Street zijn,’ zei ik toen we weer op het plein stonden. Aan de steiger lag een boot afgemeerd. Een functionaris in een zwarte jas inspecteerde balen stof terwijl een groepje bewoners stond toe te kijken, stampvoetend tegen de kou. Op zee lag, bij de monding van het kanaal door het moeras, een groot schip.

‘De commies,’ zei Mark.

‘Die stof zal wel naar Frankrijk gaan.’

We liepen een straat in met nieuwe, solide gebouwde huizen. De deur van het grootste huis was versierd met houtsnijwerk: het wapen van de stad. Ik klopte aan en de goedgeklede huisknecht die opendeed bevestigde dat dit het huis van rechter Copynger was. We werden naar een mooie salon gebracht, met houten stoelen met kussens en een buffet waarin een luxueus gouden servies stond uitgestald.

‘Hij laat het breed hangen,’ merkte Mark op.

‘Zeg dat wel.’ Ik liep naar een portret van een streng kijkende blonde man met een rechthoekige baard. ‘Heel goed werk. En in deze kamer geschilderd, aan de achtergrond te zien.’

‘Dus hij is rijk…’ Mark zweeg omdat de deur openging en de man die voor het portret had geposeerd binnenkwam, een lange, stevig gebouwde figuur van in de veertig. Hij was gehuld in een bruine toga, afgezet met sabelbont, en hij oogde streng en ernstig. Hij drukte me stevig de hand.

‘Meester Shardlake, dit is een eer. Ik ben Gilbert Copynger, rechter hier ter stede en de trouwste dienaar van Lord Cromwell. Ik heb de arme heer Singleton gekend; ik dank Christus dat u hierheen bent gezonden. Dat klooster is een broeinest van corruptie en ketterij.’

‘In elk geval is niets daar wat het lijkt.’ Ik wees op Mark. ‘Mijn assistent.’

Hij knikte kort. ‘Komt u maar mee naar mijn studeerkamer. Mag ik u iets aanbieden? Volgens mij heeft de duivel zelf dit weer gestuurd. Hebt u het wel warm genoeg in het klooster?’

‘De monniken stoken in alle kamers.’

‘O, daar twijfel ik niet aan, heer gezant. Daar twijfel ik niet aan.’

Hij ging ons voor door de gang naar een knusse kamer met uitzicht op de straat, en ontdeed bankjes bij het vuur van stapels paperassen. ‘Mag ik u beiden een beker wijn aanbieden? Vergeeft u mij de chaos, maar de documenten uit Londen… Het minimumloon, de armenwetten…’ Hij zuchtte. ‘En ik moet rapporteren wat er aan opruiende taal wordt geuit. Gelukkig gebeurt dat niet veel in Scarnsea, maar soms verzinnen mijn verspieders iets en dan moet ik onderzoek doen naar uitspraken die nooit zijn gedaan. In elk geval betekent het dat mensen beseffen dat ze voorzichtig moeten zijn.’

‘Ik weet dat Lord Cromwell geruster slaapt in het besef dat er mannen zoals u in onze buitengewesten zijn.’ Copynger knikte ernstig bij het compliment. Ik nam een slokje wijn. ‘Uitstekende wijn, dank u. Welaan: we hebben niet veel tijd. Er zijn zaken waarover ik graag inlichtingen wil hebben.’

‘Wat ik maar voor u kan doen. De moord op de heer Singleton was een belediging voor de koning. Die schreeuwt om vergelding.’

Het had een opluchting moeten zijn om in het gezelschap te verkeren van een hervormer zoals ikzelf, maar ik moet bekennen dat ik Copynger niet sympathiek vond. Hoewel de rechters door Londen inderdaad steeds meer werk toegeschoven kregen, leefden ze er goed van. Het is altijd gebruikelijk geweest dat rechters zich door hun functie konden verrijken, en meer plichten betekenden zelfs in een arme stad meer verdiensten, zoals uit Copyngers welvaren bleek. Die pronkzucht kon ik moeilijk rijmen met zijn humorloze vroomheid. Maar dit was het nieuwe slag mensen dat we in Engeland voortbrachten.

‘Vertelt u eens,’ begon ik, ‘hoe wordt er in de stad tegen de monniken aangekeken?’

‘Ze worden verafschuwd omdat het bloedzuigers zijn. Ze doen niets voor Scarnsea, ze komen alleen als het niet anders kan naar de stad en ze zijn zo hooghartig als de duivel. Hun aalmoezen zijn karig en de armen moeten te voet naar het klooster op de dagen van de bedeling voor die paar duiten. Daardoor komt het onderhoud van de onvermogenden voornamelijk op de belastingbetalers neer.’

‘Ze hebben een monopolie op het bier, meen ik.’

‘En daar vragen ze een exorbitante prijs voor. Hun bier is beroerd, hennen nestelen in de brouwerij en laten hun mest in het brouwsel vallen.’

‘Ja, dat heb ik gezien. Het moet wel heel smerig bier zijn.’

‘En niemand anders mag hier bier verkopen.’ Hij spreidde zijn armen. ‘Hun landbezit melken ze ook uit, ze halen eruit wat ze kunnen. Laat niemand zeggen dat monniken zachtmoedige pachtheren zijn. Het is erger geworden sinds broeder Edwig thesaurier is geworden; die zou een vlo villen om het vet aan zijn kont.’

‘Ja, dat wil ik wel geloven. Over de financiën van het klooster gesproken: u hebt Lord Cromwell gerapporteerd dat er land onder de waarde was verkocht.’

Hij keek terneergeslagen. ‘Ik vrees dat ik niet over bijzonderheden kan beschikken. Ik heb geruchten gehoord, maar het is bekend geworden dat ik navraag had gedaan en nu willen de grote landeigenaren niets meer kwijt.’

Ik knikte. ‘En wie zijn dat?’

‘Sir Edward Wentworth is hier de grootste. Hij is dikke maatjes met de abt, al is hij dan familie van de Seymours. Ze jagen samen. Er gingen geruchten onder de pachters dat landerijen van het klooster in het geheim aan hem zijn verkocht en dat de rentmeester van de abt nu de pacht int uit naam van Sir Edward, maar dat kan ik niet nagaan, dat valt buiten mijn gezag.’ Hij fronste geërgerd. ‘En het klooster heeft landbezit tot in de verre omtrek, zelfs buiten het graafschap. Het spijt mij, heer gezant. Als ik meer gezag had…’

Ik dacht even na. ‘Het is misschien een ruime opvatting van mijn volmacht, maar omdat ik opdracht heb voor onderzoek van alle zaken die het klooster betreffen, denk ik dat ik die zou kunnen uitstrekken tot een onderzoek naar hun landverkoop. Zou u op die basis nogmaals navraag kunnen doen? Uit naam van Lord Cromwell?’

Hij glimlachte. ‘Bij een dergelijk verzoek komen ze wel over de brug. Ik zal doen wat ik kan.’

‘Dank u. Het kan belangrijk zijn. Ik meende overigens dat Sir Edward een neef is van broeder Jerome, de oude kartuizer in het klooster?’

‘Ja, Wentworth is een oude papist. Ik hoor dat de kartuizer in het openbaar landverraderlijke uitlatingen doet. Ik zou hem aan de toren van de lakenhal opknopen.’

Ik dacht even na. ‘Als u broeder Jerome aan de toren van de lakenhal opknoopte, hoe zou de bevolking dan reageren?’

‘Die zouden erbij staan te juichen. Zoals ik al zei worden de monniken gehaat. De stad is arm en de monniken zuigen hem nog verder uit. De haven is zo verzand dat er nauwelijks meer doorkomt dan een roeiboot.’

‘Dat heb ik gezien. Ik heb ook gehoord dat sommigen smokkel zijn gaan bedrijven. Volgens de monniken gebruiken ze het moeras achter het klooster om bij de rivier te komen. Abt Fabian zegt dat hij heeft geklaagd, maar dat het stadsbestuur het door de vingers ziet.’

Copynger leek meteen op zijn hoede. ‘De abt mag graag stoken. Het is een kwestie van de middelen die ons ten dienste staan. Er is maar één commies en die kan niet elke nacht de wacht houden in het moeras.’

‘Volgens een van de monniken is er onlangs nog een zekere bedrijvigheid geweest. De abt suggereerde dat het wellicht smokkelaars zijn geweest die zijn binnengedrongen en Singleton hebben vermoord.’

‘Dat is een poging om de aandacht af te leiden. Deze streek heeft een lange historie van smokkelarij; laken werd door het moeras gedragen en met vissersboten naar Frankrijk gebracht. Maar waarom zouden die mensen ’s konings afgezant willen vermoorden? Hij had niet de opdracht een onderzoek naar smokkel te doen. Toch?’ Ik zag opeens bezorgdheid in zijn ogen.

‘Zeker niet. En ik ook niet, tenzij die activiteiten relevant blijken voor de dood van Singleton. Ik heb het gevoel dat de dader uit het klooster zelf afkomstig is.’

Hij keek opgelucht. ‘Als landheren meer land voor schapen mochten afrasteren, zou dat meer winst opleveren voor de stad en dan zouden de mensen niet hun toevlucht hoeven nemen tot smokkel. Er zijn te veel kleine boeren die tegelijk wever zijn.’

‘Is de stad loyaal, afgezien van de smokkel? Geen problemen met extreme sektariërs, bijvoorbeeld, geen hekserij? U weet dat het klooster is ontwijd?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Niets. Ik zou het weten, ik heb vijf verspieders in dienst. Veel mensen hier zien weinig in de vernieuwing, maar daar hoor je ze niet over. De heftigste klachten betreffen het afschaffen van heiligendagen, maar alleen omdat dat vrije dagen waren. En ik heb niets gehoord over het beoefenen van de zwarte kunsten in deze omgeving.’

‘Geen fanatieke evangelisten? Niemand die de bijbel heeft gelezen en een mysterieuze profetie heeft gekregen die alleen hij kan vervullen?’

‘Zoals die Duitse wederdopers die de rijken willen doden en alles in gemeenschappelijk bezit willen? Die horen op de brandstapel. Maar dat komt hier niet voor. Vorig jaar was hier een maanzieke smidsknecht die preekte dat de dag des oordeels was aangebroken, maar die hebben we op het schandblok gezet en daarna weggejaagd. Hij zit inmiddels in de gevangenis, waar hij thuishoort. Preken in het Engels is één ding, maar door toegang tot de bijbel te verlenen aan dienstvolk en boeren zullen overal in Engeland onruststokers opstaan.’

Ik trok een wenkbrauw op. ‘U bent van mening dat alleen het hoofd van de huishouding de bijbel mag lezen?’

‘Daar valt veel voor te zeggen.’

‘De papisten gunnen niemand inzage. Maar om op het klooster terug te komen: ik heb gelezen dat er een geschiedenis van misstanden is. Zondig gedrag van monniken onderling.’

Copynger snoof afkerig. ‘Dat gaat vast nog door. De sacristein, broeder Gabriel, was er één van en hij zit daar nog steeds.’

‘Waren er ook mensen uit de stad bij betrokken?’

‘Nee. Maar er zijn daar zowel hoereerders als sodomieten. Ze hebben hun vuige vingers uitgestoken naar dienstmeiden uit Scarnsea. Geen vrouw onder de dertig wil er werken, sinds een jong meisje spoorloos is verdwenen.’

‘O?’

‘Een weesmeisje uit het armenhuis dat voor de ziekenbroeder was gaan werken. Twee jaar geleden. Ze kwam nog geregeld in de stad op bezoek, maar opeens hield dat op. Toen er navraag werd gedaan, zei prior Mortimus dat ze gouden bekers had gestolen en was weggelopen. Joan Stumpe van het armenhuis was ervan overtuigd dat haar iets was overkomen. Maar zij is een oude bemoeial en er was geen bewijs.’

‘Ze werkte voor de ziekenbroeder?’ Er klonk bezorgdheid in Marks stem.

‘Ja. De zwarte kobold noemen we hem. Je zou denken dat alle Engelsen werk hebben, dat zo’n man die aanstelling krijgt.’

Ik dacht even na. ‘Kan ik gaan praten met vrouw Stumpe?’

‘U zult wat ze zegt met een korreltje zout moeten nemen. Maar ze zou nu in het armenhuis moeten zijn. Morgen worden er bij het klooster aalmoezen uitgereikt, daarvoor zal ze voorbereidingen moeten treffen.’

‘Laten we dan het ijzer smeden nu het heet is,’ zei ik en ik stond op. Copynger riep een knecht om onze mantels te halen.

‘Heer,’ zei Mark tegen de magistraat terwijl we stonden te wachten. ‘Er werkt nu ook een jong meisje voor de ziekenbroeder, ene Alice Fewterer.’

‘O ja, dat is waar ook.’

‘Ik heb begrepen dat ze werk moest zoeken omdat het land van haar familie was teruggevorderd voor schapen. Ik weet dat rechters inzicht hebben in de vorderingswetten; ik vroeg me af of het allemaal volgens de wet is gegaan. Of er nog iets voor haar te doen valt.’

Copynger trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik wéét dat het volgens de wet is gegaan, jongeman, omdat het land van mij is en ik degene ben die het heeft teruggevorderd. De familie had een oude pachtovereenkomst die verviel bij de dood van haar moeder. Ik moest dat land wel terugnemen en schapen op het land zetten, anders had het niets opgebracht.’

Ik keek Mark waarschuwend aan. ‘Ik weet zeker dat alles naar behoren is gegaan,’ suste ik.

‘Waar de mensen in deze stad baat bij zouden hebben,’ zei Copynger en hij keek kil naar Mark, ‘zou het sluiten van het klooster zijn, de uitzetting van het hele stel nietsnutten en het slopen van die gebouwen vol afgodsbeelden. En als de stad een extra last moet dragen in de vorm van zorg voor een stel werkloze abdijbedienden, zal Lord Cromwell vast wel toestemmen in het overdragen van kloosterlanderijen aan prominente burgers.’

‘Over Lord Cromwell gesproken, die heeft benadrukt hoe belangrijk het is voorlopig over de gebeurtenissen te zwijgen.’

‘Ik heb er met niemand over gesproken en geen van de monniken is in de stad geweest.’

‘Mooi. De abt heeft ook te horen gekregen dat hij moet zwijgen. Maar leden van het kloosterpersoneel zullen contacten in Scarnsea hebben.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Heel weinig. Ze bewaren afstand omdat de mensen hier net zo weinig van die abdijlummels moeten hebben als van de monniken.’

‘Maar vroeg of laat zal het uitlekken. Zo gaan die dingen.’

‘Ik weet zeker dat u dit binnenkort zult oplossen,’ zei hij. Hij glimlachte en zijn wangen werden rood. ‘Mag ik zeggen wat een eer het is iemand te ontmoeten die persoonlijk met Lord Cromwell heeft gesproken. Vertelt u eens: hoe is hij om voor te werken? Ze zeggen dat hij gewend is krachtig op te treden, hoewel hij van nederige komaf is.’

‘Hij is een man van krachtige uitspraken en daden. Aha, daar zijn onze mantels.’ Ik kapte het gesprek af; zijn slijmerige praatjes stonden me tegen.

Het armenhuis stond aan de rand van de stad en was een lang, laag gebouw dat in vervallen staat verkeerde. Onderweg kwamen we een groepje mannen tegen die onder toezicht van een werkmeester sneeuwruimden. Ze droegen wijde grijze hemden met het wapen van de stad erop geborduurd, die veel te dun waren voor dit weer. Ze bogen voor Copynger toen we hen voorbijliepen.

‘Bedelaars met vergunning,’ merkte de rechter op. ‘De vroedmeester zorgt dat ze fatsoenlijke arbeid verrichten.’

We gingen het gebouw binnen, dat onverwarmd was en zo vochtig dat hier en daar de pleister van de muren was gevallen. Een groep vrouwen zat in de zaal te naaien of te spinnen aan spinnewielen, terwijl in de hoek een mollige matrone van middelbare leeftijd een grote stapel stinkende vodden sorteerde, geholpen door een groepje schriele kinderen. Copynger ging naar haar toe en sprak haar aan, en ze bracht ons naar een keurig hokje, waar ze zichzelf voorstelde als Joan Stumpe, belast met het toezicht over de kinderen.

‘Hoe kan ik u helpen, heren?’ Haar rimpelige gezicht was vriendelijk, maar haar bruine ogen waren scherp.

‘Meester Shardlake stelt momenteel een onderzoek in naar bepaalde zaken in het klooster,’ zei Copynger tegen haar. ‘Hij wil meer weten over het lot van Wees Stonegarden.’

Ze zuchtte. ‘Arme Wees.’

‘U hebt haar gekend?’ vroeg ik.

‘Ik heb haar grootgebracht. Ze is negentien jaar geleden hier in de tuin te vondeling gelegd. Als pasgeboren kindje. Arme Wees,’ zei ze weer.

‘Hoe heette ze?’

‘Ze werd Wees genoemd. Dat is gebruikelijk bij vondelingen. We zijn nooit te weten gekomen wie haar ouders waren, dus kreeg ze de achternaam Stonegarden van de huisvader.’

‘Juist. En ze is onder uw hoede opgegroeid?’

‘Ik ben verantwoordelijk voor alle kinderen. Velen sterven jong, maar de kleine Wees was sterk en heeft het gehaald. Ze hielp me hier, ze was altijd opgewekt en bereidwillig…’ Opeens wendde ze haar blik af.

‘Ga door, vrouw,’ zei Copynger ongeduldig. ‘Ik heb al eerder gezegd dat je de kinderen niet streng genoeg aanpakt.’

‘Hun verblijf op aarde is vaak maar kort,’ antwoordde ze zelfverzekerd. ‘Waarom zouden ze het niet prettig mogen hebben?’

‘Beter gebroken naar de hemel dan heelhuids naar de hel,’ zei Copynger grof. ‘De meesten die blijven leven worden dief of bedelaar. Ga door.’

‘Toen Wees zestien werd, moest ze van het bestuur uit werken. Het was zonde, de zoon van de molenaar had een oogje op haar en als dat tot ontwikkeling had mogen komen, zou ze zijn getrouwd.’

‘Was ze knap?’

‘Ja, heer. Klein, met blond haar en een lief, zacht gezicht. Een van de mooiste gezichten die ik ooit heb gezien. Maar een broer van de werkmeester werkt voor de monniken; hij zei dat de ziekenbroeder iemand nodig had en dus is ze daarheen gestuurd.’

‘Wanneer was dat, vrouw Stumpe?’

‘Twee jaar geleden. Op haar vrije dagen kwam ze me opzoeken, elke vrijdag, altijd. Ze was net zo dol op mij als ik op haar. Ze vond het niet prettig in het klooster.’

‘Waarom niet?’

‘Dat wilde ze niet zeggen. Ik leer de kinderen nooit kritiek te uiten op degenen die boven hen zijn gesteld, anders loopt het slecht met ze af. Maar ik merkte dat ze bang was.’

‘Waarvoor?’

‘Dat weet ik niet. Ik heb geprobeerd erachter te komen, maar ze wilde het niet zeggen. Eerst werkte ze voor broeder Alexander, die is gestorven en toen is broeder Guy gekomen. Ze was bang voor hem, omdat hij er zo vreemd uitzag. Het punt was dat ze geen omgang meer mocht hebben met Adam, de zoon van de molenaar. Die bleef haar opzoeken, maar dan zei ze dat ik hem moest wegsturen.’ Ze keek me scherp aan. ‘En als dat gebeurt, betekent het vaak dat een vrouw is misbruikt.’

‘Hebt u ooit verwondingen of blauwe plekken gezien?’

‘Nee, maar ze leek elke keer moedelozer geworden. En op een dag, misschien een halfjaar nadat ze in het klooster was begonnen, kwam ze op een vrijdag niet en de vrijdag daarop ook niet.’

‘U was vast bezorgd.’

‘Ja. Ik besloot erheen te gaan om navraag te doen.’ Ik knikte. Ik zag wel voor me hoe ze daar met volle zeilen heen was gegaan en bij baas Bugge op de deur had gebonsd.

‘Eerst wilden ze me niet binnenlaten, maar ik heb staan schreeuwen en tieren tot die prior Mortimus erbij werd gehaald. Schotse barbaar. Hij beweerde tegen mij dat Wees op een avond twee gouden kelken uit de kerk had gestolen en verdwenen was.’

Copynger hield zijn hoofd scheef. ‘Misschien is het zo gegaan, dat komt vaker voor bij deze kinderen.’

‘Wees niet, heer, zij was een goede christen.’ Vrouw Stumpe richtte zich tot mij. ‘Ik vroeg de prior waarom me dat niet was verteld en hij zei dat hij niet wist dat het meisje iemand in de stad kende. Hij dreigde haar aan te klagen wegens diefstal als ik niet wegging. Ik heb het aan meester Copynger gemeld, maar hij zei dat hij zonder bewijs van een misdrijf niets kon doen.’

De magistraat haalde zijn schouders op. ‘Dat was er niet. En als de monniken een klacht tegen haar hadden ingediend, hadden ze de stad tegen zich in het harnas gejaagd.’

‘Wat is er volgens u met het meisje gebeurd, vrouw Stumpe?’

Ze keek me recht in de ogen. ‘Ik weet het niet, heer, maar ik durf er niet aan te denken.’

Ik knikte langzaam. ‘Maar rechter Copynger heeft gelijk: zonder bewijs kan hij niets doen.’

‘Dat weet ik, maar ik kende Wees goed. Ze had het niet in zich om te stelen en weg te lopen.’

‘Maar als ze ten einde raad was…’

‘Dan zou ze eerder bij mij komen dan de strop riskeren wegens diefstal. Maar er is al achttien maanden niets meer van haar vernomen. Niets.’

‘Juist ja. Dank u voor uw tijd, vrouw Stumpe.’ Ik zuchtte. Overal waar ik kwam bleven verdenkingen niet meer dan verdenkingen; er was niets wat ik concreet in verband kon brengen met de moord op Singleton.

Ze bracht ons terug naar de zaal, waar de kinderen die met bleke, strakke gezichtjes vodden sorteerden, opkeken van hun werk. De misselijkmakende stank van oude kleren hing in de hele zaal.

‘Wat doen ze onder uw hoede?’ vroeg ik.

‘Vodden uitzoeken die mensen hebben geschonken om morgen aan te trekken. Dan worden er bij het klooster aalmoezen uitgedeeld. Het wordt een moeizame wandeling onder deze omstandigheden.’

Ik knikte. ‘Dat wordt het zeker. Dank u, vrouw Stumpe.’ Bij de deur draaide ik me om; ze was al weer bezig de kinderen te helpen met zoeken in de stinkende stapel.

Rechter Copynger bood ons een maaltijd aan bij hem thuis, maar ik zei dat we terug moesten naar het klooster. Op de terugweg knerpte de sneeuw onder onze schoenen.

‘We komen te laat voor het avondeten,’ zei Mark na een poosje.

‘Ja. Laten we maar een herberg opzoeken.’

We vonden een redelijk uitziende herberg met koetshuis achter het plein. De herbergier bracht ons naar een tafeltje met uitzicht op de steiger en ik keek naar de boot die we eerder hadden gezien, nu beladen met balen, die voorzichtig door de vaargeul werd geroeid, in de richting van het grote schip.

‘Gods wonden,’ zei Mark. ‘Wat heb ik een honger.’

‘Ik ook. Maar van het bier kunnen we beter afblijven. Wist je dat de monniken in de oorspronkelijke leefregel van de heilige Benedictus maar één maaltijd per dag mochten krijgen: het avondeten? Zijn leefregel hing samen met het Italiaanse klimaat, maar in het begin werd hij ook in Engeland in acht genomen. Stel je voor: urenlang staande bidden in de winter, op maar één maaltijd per dag! Maar met de jaren, toen de kloosters welvarender werden, werd het twee maaltijden per dag en daarna drie, met vlees, met wijn…’

‘Ik denk dat ze nog wel steeds bidden.’

‘Ja. En geloven dat hun gebeden bij God een voorspraak zijn voor de doden.’

‘Ik moet zeggen dat het me duizelt van al die theologie, heer.’

‘Dat zou niet zo moeten zijn, Mark. God heeft je verstand gegeven. Gebruik dat dan ook.’

‘Hoe gaat het vandaag met uw rug?’ vroeg hij, een ander onderwerp kiezend. Ik bedacht dat hij daar slag van had.

‘Het gaat. Beter dan vanmorgen vroeg.’

De herbergier bracht konijnenpastei en een poosje aten we in stilte.

‘Wat is er met dat meisje gebeurd, denkt u?’ vroeg Mark ten slotte.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Jesu mag het weten. Er zijn zo veel aanknopingspunten voor onderzoek en het worden er steeds meer. Ik had gehoopt dat Copynger meer zou opleveren. Maar we weten nu dat vrouwen in het klooster zijn lastiggevallen. Door wie? Prior Mortimus, die Alice heeft lastiggevallen? Anderen? Wat dat meisje Wees betrof had Copynger gelijk. Er is geen bewijs dat ze is weggelopen en de sympathie van de oude vrouw voor het meisje kan haar oordeel kleuren. Er is niets tastbaars.’ Ik balde mijn vuist in de lucht.

‘Wat vond u van rechter Copynger?’

‘Een hervormer. Hij zal ons helpen waar hij kan.’

‘Hij praat over de ware godsdienst en over hoe de monniken de armen onderdrukken, maar hij leidt een rijk leven en verdrijft mensen van zijn land.’

‘Ik vind hem ook niet sympathiek. Maar je had hem niet naar de pachtovereenkomst mogen vragen. Dat past je niet. Hij is onze enige betrouwbare bron van inlichtingen en ik wil niet dat hij zich tegen ons keert. We hebben al zo weinig hulp. Ik had gehoopt op meer inlichtingen over de landverkopen, om die met de boekhouding van de thesaurier te vergelijken.’

‘Het leek me dat de rechter meer wist van de smokkelaars dan hij wilde toegeven.’

‘Natuurlijk. Hij pakt smeergeld aan. Maar daarvoor zijn we hier niet. Ik ben het op één punt met hem eens: de moordenaar is uit het klooster zelf afkomstig, niet uit Scarnsea. De vijf ambtsdragers.’ Ik telde ze op mijn vingers af. ‘Abt Fabian, prior Mortimus, Edwig, Gabriel en Guy. Ze zijn allemaal lang en sterk genoeg om Singleton vermoord te kunnen hebben, afgezien van broeder Edwig, die die nacht niet in het klooster was. En ze kunnen ook allemaal de novice hebben vermoord. Gesteld natuurlijk dat het waar is wat broeder Guy ons over nachtschade heeft verteld.’

‘Waarom zou hij liegen?’

Weer zag ik voor mijn geestesoog het gezicht van de dode Simon Whelplay toen we hem uit het bad tilden. De gedachte dat hij was vergiftigd omdat ik een gesprek met hem wilde voeren kwam telkens terug en knaagde aan mijn ingewanden.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik, ‘maar ik vertrouw niemand. Ze hebben allemaal veel te verliezen als het klooster wordt ontbonden. Waar moet broeder Guy in de wereld emplooi vinden als genezer, met zijn vreemde uiterlijk? Wat de abt betreft, die is verknocht aan zijn status. En ik denk dat de overige drie misschien wel allemaal iets te verbergen hebben. Financieel gesjoemel van de kant van broeder Edwig? Hij kan geld hebben weggesluisd voor het geval het klooster wordt gesloten, hoewel hij het zegel van de abt nodig zou hebben om landverkopen rechtsgeldig te maken.’

‘En prior Mortimus?’

‘Die acht ik tot vrijwel alles in staat. Wat broeder Gabriel betreft, die wordt nog steeds door de slang van de verleiding bezocht, daar ben ik van overtuigd. Hij heeft sinds je komst zijn ogen niet van je afgehouden. Ik kan me indenken dat hij banden heeft gehad met de monniken, of zelfs met de arme Whelplay, en dan kom jij met je mooie kuiten, in een mooi vest en een mooie pofbroek, en hij begint te dromen.’

Fronsend schoof Mark zijn bord weg. ‘Kunt u het niet in het vage houden?’

‘Juristen moeten zich juist in concrete bijzonderheden verdiepen, hoe onsmakelijk ook. Gabriel lijkt zachtmoedig, maar hij is een gekwelde man, en gekwelde mannen doen wilde, onredelijke dingen. Als kan worden aangetoond dat hij recent sodomie heeft bedreven, kan hij de strop krijgen. En dan is er Jerome. Ik wil horen wat hij te zeggen heeft. Ik vind het intrigerend dat hij Singleton een meinedige en leugenaar heeft genoemd.’

Mark antwoordde niet. Hij zat nog te fronsen. ‘Word eens wakker,’ zei ik geërgerd. ‘Maakt het uit of de sacristein je achterste begeert? Hij zal het niet krijgen.’

Er vlamde woede in zijn ogen. ‘Ik dacht niet aan mezelf, heer, maar aan Alice. Het meisje dat is verdwenen was ook de assistente van broeder Guy.’

‘Dat heb ik ook heus wel bedacht.’

Hij boog zich naar voren. ‘Zou het niet beter zijn, en veiliger voor iedereen, om de ambtsdragers en Jerome allemaal aan te houden? Ze meenemen naar Londen en kijken wat ze weten?’

‘Waar zijn je bewijzen? En hoe wil je ze ondervragen, door middel van de pijnbank? Ik dacht dat je zulke methoden afkeurde.’

‘Natuurlijk. Maar… stevig verhoren?’

‘En als ik ernaast zit, als het niet een van die mensen is geweest? En hoe kunnen we zo’n massale arrestatie geheimhouden?’

‘Maar… De tijd dringt en het gevaar is groot.’

‘Denk je soms dat ik dat niet weet?’ viel ik uit. ‘Maar door druk uit te oefenen komen we de waarheid niet te weten. Dat heeft Singleton geprobeerd, en je weet hoe het met hem is afgelopen. Een ingewikkelde knoop moet je voorzichtig ontrafelen, niet door rukken en trekken, en neem van mij aan dat we hier een knoop hebben zoals ik nog nooit heb gezien. Maar ik zal hem ontrafelen. Dat is zeker.’

‘Het spijt me, heer. Het was niet mijn bedoeling uw woorden in twijfel te trekken…’

‘Twijfel gerust, Mark,’ zei ik kribbig. ‘Maar wel met verstand.’ Mijn woede had me nieuwe kracht geschonken en ik stond op en gooide wat munten op tafel.

‘Ga mee. We verdoen de middag, terwijl er een krankzinnige kartuizer op me wacht.’