20

Ik droeg Mark op om de abt te halen; hij moest rennen om zijn bloed te verwarmen. Ik keek hem na terwijl hij door de sneeuw draafde en wendde me weer om naar de vijver. Er stegen nog steeds gasbellen op uit het slib; het wateroppervlak borrelde. Ik vroeg me af of de relikwie nog in het water lag, en misschien de kelken, de buit van de diefstal waarvan het meisje was beschuldigd.

Ik dwong mezelf naar het lijk toe te lopen. Het had een dun zilveren kettinkje om de hals en na een korte aarzeling pakte ik het vast; de schakels braken gemakkelijk. Er zat een klein medaillon aan, met een grove weergave van een man die een last op zijn rug droeg. Ik stak het in mijn zak en greep het zwaard. Het was een duur wapen, het zwaard van een heer. Er stond een merkteken in van de maker: JS.1507, boven de afbeelding van een vierkant gebouw met vier puntige torens.

Ik ging op de hoop stenen bij de muur zitten. Verstijfd door de schok staarde ik naar de bundel in het riet. Daardoor en door de kou werden mijn vingers en tenen snel stijf en ik stond op om me warm te slaan en te stampvoeten.

Ik begon op en neer te lopen door de knerpende sneeuw om na te denken over wat we hadden gevonden. Ik begon een patroon te ontdekken; feiten vonden hun plaats in mijn hoofd. Na een poosje hoorde ik stemmen uit de boomgaard en ik zag Mark gehaast terugkomen, vergezeld door twee figuren in zwarte pij, de abt en de prior. Prior Mortimus droeg een grote deken. Abt Fabian zag asgrauw toen hij stilstond om naar het ding op de oever te kijken. Hij sloeg een kruis en mompelde een gebed. De prior liep naar het lijk toe; zijn gezicht was verwrongen van walging. Zijn blik ging naar het zwaard, dat ik op de oever had neergelegd.

‘Is de vrouw daarmee vermoord?’ vroeg hij ademloos.

‘Ik denk het niet. Het lijk is geconserveerd onder het slib; ik denk dat het daar heel lang heeft gelegen. Maar ik geloof wel dat Singleton met dit zwaard is vermoord. De vijver is meer dan eens gebruikt om wat in te verbergen.’

‘Wiens lijk is dit?’ Er klonk paniek in de stem van de abt.

Ik keek hem recht in de ogen. ‘Ik heb gehoord dat een voormalige assistente van de ziekenbroeder twee jaar geleden is verdwenen. Een meisje dat Wees Stonegarden werd genoemd.’

De prior keek weer naar het lijk. ‘Nee,’ hoorde ik hem mompelen. Er klonk woede in zijn stem, verdriet en ongeloof. ‘Maar… die is weggelopen,’ zei hij. ‘Ze had gestolen…’

We keken op omdat we nog meer mensen hoorden aankomen. Vier bedienden met een draagbaar. De abt knikte naar prior Mortimus en hij liet de deken over het lijk vallen. De abt boog zich naar me toe.

‘Er is grote ontsteltenis in het klooster. Mensen hebben gezien dat de jonge Poer naar mijn huis rende; hij vertelde dat u een lijk had gevonden en ik heb de bedienden gevraagd een baar te brengen om het terug te dragen. Maar… Alstublieft… Mag het bedekt blijven, kunnen we voorlopig zeggen dat iemand in de vijver is verdronken, zonder te zeggen dat het een vrouw is…’

‘Voorlopig wel,’ stemde ik toe. Terwijl de bedienden dichterbij kwamen, verborg ik het zwaard en de pij. Ze bleven staan en sloegen een kruis. ‘Mark, help die mensen,’ zei ik. Ik merkte op dat hij onder zijn mantel een blauw werkmanshemd droeg in plaats van zijn natte kleren. Hij hielp de mannen het met de deken bedekte lijk op de baar te leggen en ze tilden het op; het leek zo licht als een veertje.

‘Breng de baar naar de infirmerie,’ zei ik. In processie liepen we achter de bedienden aan. Ik keek een paar keer opzij naar prior Mortimus; hij wendde zijn blik af. Gekleurd water droop van het lijk af en bevlekte de sneeuw.

Er had zich een menigte verzameld, monniken en bedienden zwermden door elkaar in de boomgaard. De prior riep boos dat ze aan het werk moesten gaan, waarop ze uiteengingen, maar velen wierpen over hun schouder nog een blik op de baar. Broeder Guy kwam naar ons toe.

‘Wie is het? Ze zeggen dat iemand in de vijver is verdronken.’

Ik richtte me tot de dragers. ‘Breng het lijk naar de infirmerie zodat broeder Guy het kan onderzoeken. Mark, ga met hem mee. En breng dit naar onze kamer.’ Ik gaf hem de doorweekte pij. ‘Voorzichtig met het zwaard,’ zei ik. ‘Het is scherp.’

‘Ik moet iets tegen de broeders kunnen zeggen,’ zei de prior.

‘Alleen dat er in de vijver een lijk is gevonden. Heer abt, ik wil u even spreken.’ Ik knikte naar zijn huis.

Weer keek hij me aan van achter zijn schrijftafel vol papieren en met het abtszegel op de rode lakstaaf. Zijn gezicht leek in enkele dagen tien jaar ouder geworden; zijn blozende wangen zagen nu grauw van angst en vermoeidheid.

Ik legde het zwaard op de tafel. Hij keek er misprijzend naar. Ik legde het zilveren kettinkje ernaast en wees. ‘Herkent u dat, heer abt?’

Hij boog het hoofd om het goed te bekijken. ‘Nee, dat heb ik nooit gezien. Was dat van…’

‘Het lijk. Ja. En het zwaard?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Wij hebben hier geen zwaarden.’

‘Ik zal u niet vragen of u het lijk als Wees Stonegarden hebt herkend, omdat het niet herkenbaar meer is. Ik zal moeten vragen of vrouw Stumpe het medaillon herkent.’

Hij keek me met afgrijzen aan. ‘Vrouw Stumpe van het weeshuis? Moet zij erin gemengd worden? Zij mag ons niet.’

Ik haalde mijn schouders op. ‘En dat zal nog erger worden als blijkt dat haar pupil is vermoord en in uw visvijver gegooid. Ze heeft me verteld dat het meisje het niet prettig vond om hier te werken. Wat kunt u me daarover vertellen?’

Hij begroef zijn gezicht in zijn handen. Ik dacht dat hij zou gaan huilen, maar na een ogenblik richtte hij zijn hoofd weer op.

‘Het is niet goed om jonge meisjes in kloosters te laten werken. Dat ben ik met Lord Cromwell eens. Maar broeder Alexander was toen ziekenbroeder, hij was op jaren en had hulp nodig. Het meisje werd gestuurd en hij wilde haar wel hebben.’

‘Misschien vond hij haar mooi. Ik heb gehoord dat ze bekoorlijk was.’

Hij kuchte. ‘Broeder Alexander niet. Het leek me zelfs veiliger dan een jongen aannemen om hem te helpen. Dat was in de dagen voor de inspectie, toen…’

‘Juist, ja. Toen een jongen moest uitkijken om niet te worden gepakt. Maar broeder Guy was hier ziekenbroeder toen ze verdween?’

‘Ja. Broeder Alexander werd met name genoemd in het rapport. Dat heeft hem gebroken en hij is niet veel later aan een beroerte gestorven. Daarna is broeder Guy gekomen.’

‘Wat was dan het probleem voor het meisje? Ik denk dat iemand zich aan haar heeft opgedrongen.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Heer gezant, het is een bezoeking om een knap meisje in het klooster te hebben. Vrouwen brengen mannen in verleiding, zoals Eva Adam heeft verleid. Monniken zijn ook maar mensen…’

‘Uit wat ik heb gehoord maak ik op dat zij niet degene was die wilde verleiden, maar degene die werd gehinderd en in het nauw gebracht. Ik vraag u nogmaals wat u weet.’

Zijn schouders kregen iets moedeloos. ‘Er waren klachten van broeder Alexander. Een jonge monnik, broeder Luke, die in de wasserij werkt, zou haar hebben… gemolesteerd.’

‘Bedoelt u dat hij haar met geweld heeft genomen?’

‘Nee, nee, nee. Zo ver is het niet gegaan. Ik heb broeder Luke toegesproken en hem verboden nog langer bij haar in buurt te komen. Hij viel haar nogmaals lastig en ik zei dat ik hem, als hij daar niet mee ophield, weg zou sturen.’

‘En anderen? Ambtsdragers, misschien?’

Hij keek me met bange ogen aan. ‘Er zijn klachten tegen broeder Edwig en prior Mortimus ingediend. Ze hadden… scabreuze voorstellen gedaan, broeder Edwig bij herhaling. En weer heb ik… de betrokkenen gewaarschuwd.’

‘Broeder Edwig?’

‘Ja.’

‘En hadden uw waarschuwingen effect?’

‘Ik ben hier abt, heer,’ zei hij met iets van zijn oude verwatenheid. Hij aarzelde. ‘Kan het niet zijn dat het meisje zichzelf heeft verdronken, in haar… wanhoop?’

‘Het verhaal ging dat ze twee gouden kelken had gestolen en was gevlucht.’

‘Dat dachten we omdat die in dezelfde tijd uit de kerk waren verdwenen. Maar… Kan ze niet berouw hebben gekregen van wat ze had gedaan en zich in de vijver hebben gestort om zich te verdrinken?’

‘Ik wil dat de vijver wordt leeggepompt, maar zelfs als de kelken erin worden aangetroffen, bewijst dat nog niets. Degene die haar heeft vermoord kan de kelken hebben gestolen en in het water hebben gegooid om mensen op een dwaalspoor te brengen. De zaak moet diepgaand worden onderzocht, heer abt. Mogelijk moet het burgerlijke gezag worden ingeschakeld. Rechter Copynger.’

Hij boog het hoofd en bleef enkele ogenblikken zwijgen.

‘Het is allemaal voorbij, nietwaar?’ zei hij toen met gesmoorde stem.

‘Wat bedoelt u?’

‘Ons leven hier. Het kloosterleven in Engeland. Ik heb mezelf misleid, nietwaar? Juridisch vernuft zal ons niet redden. Zelfs als de dader van de moord op gezant Singleton uit de stad blijkt te komen.’

Ik zei niets terug.

Hij pakte een document van zijn tafel met een lichttrillende hand. ‘Eerder vandaag heb ik weer gekeken naar de voorlopige versie van de akte van overgave die ik van gezant Singleton heb gekregen.’ Hij las voor: ‘“Wij beschouwen ten diepste dat de handel en wandel die wij en anderen van onze geveinsde godsdienst vele dagen hebben vertoond en aan de dag gelegd voornamelijk bestaat uit zinloze riten en bepaalde voorschriften van roomse en andere buitenlandse potentaten.” Ik dacht eerst dat het Lord Cromwell om onze landerijen en ons vermogen te doen was, dat de overgang eenvoudig een bonus was voor de hervormers.’ Hij keek me aan. ‘Maar na wat ik van Lewes heb gehoord – het is een standaardformule, niet? Alle huizen moeten worden ontbonden. En hierna is het afgelopen met Scarnsea.’

‘Drie mensen zijn op een afschuwelijke manier gestorven,’ zei ik, ‘maar u lijkt alleen bezorgd om uw eigen overleven.’

Hij keek bevreemd. ‘Drie? Nee, heer gezant, maar twee. Of één, als het meisje de hand aan zichzelf heeft geslagen…’

‘Volgens broeder Guy is Simon Whelplay vermoord.’

Hij fronste. ‘Dan had hij mij dat moeten vertellen. Als abt.’

‘Ik heb hem gevraagd er voorlopig niet over te spreken.’

Hij staarde me aan. Bijna fluisterend ging hij verder.

‘U had dit huis vijf jaar geleden moeten zien, vóór de scheiding van de koning. Alles geordend en veilig. Gebed en devotie, de zomertijdtafel en dan de wintertijdtafel, onveranderlijk sinds eeuwen. De benedictijnen hebben me een leven geschonken dat ik nooit in de wereld kon hebben gehad; van verkoper van scheepsbenodigdheden tot abt.’ Hij glimlachte triest. ‘Ik treur niet alleen om mezelf, heer gezant; het gaat mij om de traditie, om het leven. De afgelopen twee jaar is de orde al ondermijnd. Vroeger hadden we allemaal dezelfde overtuiging, we dachten allemaal eender, maar de hervormingen hebben tweedracht gezaaid en verdeeldheid. En nu moord. Ontbinding,’ fluisterde hij. ‘Ontbinding.’ In zijn ooghoeken zag ik twee grote tranen ontstaan. ‘Ik zal de akte ondertekenen,’ zei hij zacht. ‘Ik heb immers geen keus?’

Ik schudde langzaam mijn hoofd.

‘Krijg ik inderdaad het pensioen dat gezant Singleton heeft beloofd?’

‘Ja, heer abt, u krijgt uw pensioen. Ik vroeg me al af wanneer dat ter sprake zou komen.’

‘Maar eerst moet ik de broeders formeel om hun instemming vragen. Ik heb namelijk alles voor de broeders in bewaring.’

‘Daar kunt u beter nog even mee wachten. Wanneer ik het zeg, kunt u de broeders op de hoogte stellen.’

Hij knikte zwijgend en boog weer zijn hoofd om zijn tranen te verbergen. Ik keek naar hem. De triomf die Singleton had nagestreefd was mij in de schoot gevallen; door de moorden was de abt gebroken. En nu dacht ik te weten wie de moordenaar was, wie hen allemaal had vermoord.

Ik trof broeder Guy in zijn apotheek aan. Mark zat op een kruk naast hem, nog in zijn werkmanskleding. De ziekenbroeder maakte messen schoon in een kom water dat bruingroen was verkleurd. Het lijk lag op de tafel, met de deken eroverheen, waar ik dankbaar voor was. Mark zag wit en zelfs de trekken van de ziekenbroeder hadden een onderliggende bleekheid, alsof hij as onder zijn huid had.

‘Ik heb het lichaam onderzocht,’ zei hij ingetogen. ‘Ik weet het niet zeker, maar aan de lengte en bouw te zien is het het meisje Wees. En het haar was blond. Maar ik kan u vertellen hoe ze is gestorven. Ze had een gebroken nek.’ Hij sloeg de deken terug om het vreselijke hoofd te laten zien. Hij draaide het langzaam; het bewoog los omdat de wervels van elkaar gescheiden waren. Ik moest mijn best doen om mijn braakneigingen te bedwingen.

‘Dus ze is vermoord.’

‘Ze kan haar nek niet hebben gebroken door de vijver in te lopen. Volgens de jonge heer Poer ligt er een dikke laag slib op de bodem.’

Ik knikte. ‘Dank u, broeder. Mark, heb je nog andere kleren bij je? We moeten op bezoek.’

‘Ja, heer.’

‘Ga je dan verkleden. Je kunt je niet als bediende verkleed vertonen.’

Mark verliet ons en ik ging op zijn kruk zitten. De ziekenbroeder boog zijn hoofd.

‘Eerst Simon Whelplay onder mijn ogen vergiftigd en nu ziet het ernaar uit dat dit arme meisje, dat me heeft geholpen, ook is vermoord. En ik heb haar voor een dievegge aangezien.’

‘Hoelang heeft ze voor u gewerkt?’

‘Niet lang, een paar maanden. Op haar vlijt viel weinig aan te merken, maar ik vond haar gereserveerd, een beetje nors. Ik geloof dat ze broeder Alexander wel vertrouwde, maar verder niemand. Ik had al mijn aandacht nodig voor het op peil brengen van de apotheek; die had hij zwaar verwaarloosd. Ik heb minder goed op haar gelet dan ik had moeten doen.’

‘Heeft ze iets gezegd over ongewenste toenadering door de monniken?’

Hij fronste. ‘Nee. Maar op een dag kwam ik aanlopen en ik trof haar aan in een worsteling met een van de broeders, op de gang voor haar deur. Ze had de kamer die Alice nu heeft, aan het einde van de gang. Hij wilde haar omhelzen en maakte obscene opmerkingen.’

‘Wie was het?’

‘Broeder Luke, de helper van de wasbaas. Ik stuurde hem weg en diende een klacht in bij de abt, hoewel Wees geen ophef wilde. Abt Fabian zei dat hij Luke zou toespreken. Hij vertelde me dat het niet de eerste keer was geweest. Daarna leek Wees toeschietelijker, hoewel ze weinig zei. Niet lang daarna verdween ze.’

‘Voor zover u weet heeft niemand anders haar lastiggevallen?’

‘Niet dat ik heb gezien. Maar zoals ik al zei nam ze mij niet in vertrouwen.’ Hij glimlachte melancholiek. ‘Ik geloof dat ze nooit aan mijn vreemde huid heeft kunnen wennen. Niet verrassend, misschien, voor een meisje uit een kleine stad.’

‘En daarna kwam Alice.’

‘Ja, en ik nam me van meet af aan voor haar vertrouwen te winnen. Dat is me tenminste nog gelukt, geloof ik.’

‘U behandelt broeder Jerome. Hoe beoordeelt u zijn geestelijke gesteldheid?’

Hij keek me aandachtig aan. ‘Zo goed als die kan zijn bij een man die, ten goede of ten kwade, zijn leven heeft gewijd aan hoge idealen en een zwaar bestaan, en toen is gemarteld tot hij die idealen verried. Hij leeft onder een zware last, maar hij is niet krankzinnig, als u dat bedoelt.’

‘Mij lijkt het waanzin om een ondermijnd lichaam nog verder te verzwakken door een boetekleed te dragen. Praat hij ooit over zijn ervaringen in de Tower?’

‘Nee. Nooit. Maar hij is zwaar gemarteld op de pijnbank. Dat zweer ik.’

‘Hij heeft me daarover verteld. En meer, maar ik denk dat dat alleen praatjes waren om mij te kwellen.’ Broeder Guy zei niets terug. Ik stond op en voelde een pijnscheut in mijn rug. Ik trok een grimas en greep de tafel vast.

‘Wat is er?’

Ik haalde een paar keer diep adem. ‘Ik heb iets verrekt bij het opstaan. Daar houd ik nog dagen last van.’ Ik lachte bitter. ‘U en ik weten allebei hoe het is als mensen ons aanstaren omdat we afwijkend zijn, nietwaar, broeder? Maar uw verschijning is een natuurlijk fenomeen, het doet u geen pijn. En er is een land waar uw uiterlijk normaal is.’

Mark had zich verkleed in zijn andere hemd en vest en zat op mijn bed. Zijn gezicht stond strak.

‘Gaat het wel?’ vroeg ik stroef.

Hij knikte. ‘Ja, heer. Dat arme kind…’

‘Ja. Het spijt me dat je dat hebt moeten doormaken. Het was een akelige schok. Ik had er geen idee van…’

‘Nee. Niemand had kunnen weten…’

‘Mark, we moeten onze… geschillen laten rusten. Volgens mij hebben we één doel gemeen. De wrede moordenaar in dit klooster vinden.’

Hij staarde me aan. ‘Natuurlijk, heer. Hoe zou u daaraan kunnen twijfelen?’

‘Dat doe ik ook niet. Luister, ik heb iets bedacht. De enige reden dat Gabriels pij in de vijver is gegooid was dat er veel bloed op was gekomen. De moordenaar heeft hem gedragen toen hij Singleton om het leven bracht en heeft hem toen met het zwaard in de vijver gegooid.’

‘Ja. Maar… broeder Gabriel, de dader?’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Waarom niet? Waarom zou hij het niet zijn geweest? Ik dacht dat je hem verachtte omdat hij een pederast is.’

‘Jawel.’ Hij dacht even na. ‘Maar… Ik kan hem niet als moordenaar zien. Hij lijkt een man van… heftige gevoelens, als je het zo kunt zeggen, maar niet iemand die opzettelijk kwaad zou doen. Of stoutmoedig genoeg is voor die houw.’

‘Het ontbreekt hem niet aan stoutmoedigheid. En zijn gevoelens zijn heftig. Heel heftig. En wie heel heftig liefheeft, kan ook heel heftig haten.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik kan het me niet voorstellen. U moet me geloven, heer, ik zeg het niet om dwars te liggen, maar ik kan me niet voorstellen dat broeder Gabriel iemand van het leven zou beroven.’

‘Ik heb medelijden met de man gevoeld, sympathie zelfs. Maar aan emotie hebben we in dit geval niets. Wat wij nodig hebben, is koele logica. Hoe kunnen wij na een paar dagen weten of iemand tot moord in staat is? Zeker hier, waar al onze zintuigen zo sterk worden geprikkeld en misleid door het gevaar?’

‘Toch kan ik het me niet voorstellen, heer. Hij lijkt zo… iemand met een zacht karakter.’

‘We kunnen even goed broeder Edwig beschuldigen omdat hij een abject wezen is, meer een levend telraam dan een man. Hij is vol bedrog en wellust, blijkt nu. Maar dat geeft ons niet het recht te zeggen dat hij een moordenaar is.’

‘Hij was afwezig toen Singleton werd vermoord.’

‘En Gabriel niet. En ik zie een samenhangend motief voor Gabriel. Nee, we moeten ons onthouden van emotie.’

‘Zoals u wilt dat ik doe wat Alice betreft.’

‘Dit is niet het ogenblik om daarover te praten. Ga je met me mee om Gabriel aan de tand te voelen?’

‘Natuurlijk. Ik wil ook dat de dader wordt gevat.’

‘Mooi. Neem dan weer je zwaard mee. Dat andere zwaard kan hier blijven liggen, maar neem de pij mee. Wring hem eerst uit boven het bekken. Laten we de proef op de som nemen.’