14

Ik had gehoopt die middag naar Scarnsea te kunnen gaan, maar inmiddels was het te laat geworden. In de laatste gloed van de zonsondergang begaf ik me moeizaam naar het huis van de abt voor een gesprek met Goodhaps. De oude geestelijke zat weer alleen in zijn kamer te drinken. Ik vertelde hem niet dat novice Whelplay was vermoord, alleen dat hij ernstig ziek was geweest. Goodhaps leek amper geïnteresseerd. Ik vroeg hem wat hij wist van de legger die Singleton kort voor zijn dood had bestudeerd. Singleton, zei hij, had hem alleen verteld dat hij de schatkamer een nieuw boek had ontfutseld dat hem, naar hij hoopte, goed van pas zou komen. De oude man mompelde op wrokkige toon dat Robin Singleton veel voor anderen verzweeg en hem alleen had gebruikt om in boeken te graven. Ik liet hem achter bij zijn wijn.

Er was een koude, gierende wind opgestoken, die als een mes door me heen sneed terwijl ik terugging naar de infirmerie. De dreunende klokken luidden voor het avondgebed en ik kon de gedachte niet van me afzetten dat iedereen die over informatie beschikte hier gevaar liep: de oude Goodhaps, of Mark, of ik. De moord op Whelplay was met een koelbloedige en meedogenloze hand ten uitvoer gebracht en had onontdekt kunnen blijven als ik broeder Guy niet op de gedachte van belladonna had gebracht door de aandacht te vestigen op Simons vreemde houding en gebaren. Mogelijk hadden we te maken met een fanaticus, maar niet met iemand die impulsief te werk ging. Stel dat hij vergif in mijn avondmaaltijd wilde druppelen, of een ruimte tussen mijn hoofd en romp doen ontstaan zoals bij Singleton? Ik huiverde en trok mijn mantel strakker om mijn hals.

Op de vloer in onze kamer lagen stapels boeken. Mark zat in het vuur te staren. Hij had de kaarsen nog niet ontstoken, maar het schijnsel van de vlammen wierp een flakkerend licht op zijn bezorgde gezicht. Ik ging tegenover hem zitten; ik was blij met de gelegenheid mijn vermoeide lichaam te laten rusten bij een behaaglijk vuur.

‘Mark,’ zei ik, ‘we hebben er een mysterie bij.’ Ik vertelde hem wat broeder Guy had gezegd. ‘Ik heb mijn leven lang geheimen ontrafeld, maar hier lijken ze zich te vermenigvuldigen en steeds erger te worden.’ Ik streek met mijn hand over mijn voorhoofd. ‘En ik verwijt het mezelf dat die jongen dood is. Had ik gisteravond maar langer aangedrongen! En toen hij in de infirmerie zijn arme lichaam verdraaide en met zijn armen zwaaide, kon ik aan niets anders denken dan dat hij me bespotte.’ Ik staarde ontroostbaar voor me uit, overmand door schuldgevoel.

‘U kon niet weten wat er zou gebeuren,’ zei Mark aarzelend.

‘Ik was moe, ik liet me overhalen hem met rust te laten. Lord Cromwell zei in Londen dat spoed geboden was. Maar nu zitten we hier al vier dagen, zonder verklaringen, en met nog een sterfgeval.’

Mark stond op om de kaarsen aan te steken. Ik was opeens woedend op mezelf; ik zou hem moed moeten inspreken, in plaats van me overgeven aan mijn wanhoop, maar de dood van de novice was me even te veel geworden. Ik hoopte dat zijn ziel rust bij God had gevonden; ik zou daarvoor hebben gebeden als ik het gevoel had gehad dat bidden voor een dode iets uitmaakte.

‘U mag het niet opgeven,’ zei Mark schutterig terwijl hij de kaarsen op tafel zette. ‘We moeten de nieuwe kwestie van de thesaurier onderzoeken. Misschien dat we daardoor verder komen.’

‘Hij was afwezig toen de moord werd gepleegd. Maar…’ Ik dwong mezelf tot een glimlach. ‘Ik zal het niet opgeven. Bovendien mag ik dat niet, omdat het een opdracht van Lord Cromwell is.’

‘Ik ben in de werkplaatsen gaan kijken terwijl u in de kerk was. U hebt gelijk, er is veel bedrijvigheid. De stallen, de smidse, de karnerij zijn allemaal voortdurend in gebruik. Ik heb geen plekken gezien waar iets groots kan zijn verstopt.’

‘Misschien moeten we de zijkapellen in de kerk onderzoeken. En ik heb iets interessants gezien op weg naar het moeras.’ Ik vertelde hem dat ik op de bodem van de vijver iets geels had zien blinken. ‘De vijver lijkt me een geschikte plek om bewijsmateriaal te laten verdwijnen.’

‘Dan moeten we daar op zoek gaan. Ziet u wel dat we aanwijzingen hebben. De waarheid zal zeker aan het licht komen.’

Ik lachte hol. ‘O Mark, als jij je leven had doorgebracht in de rechtszalen van de koning, zou je dat niet zeggen. Maar het is aardig van je om me te bemoedigen.’ Ik trok aan een losse draad aan het stoelkussen. ‘Ik ben ten prooi aan melancholie. Al maanden voel ik een diepe verslagenheid, maar hier is het erger geworden. Mijn humeuren zijn niet in balans; ik heb te veel zwarte gal in mijn organen. Misschien moet ik broeder Guy vragen of hij wat voor me kan doen.’

‘Deze omgeving is niet opwekkend.’

‘Nee. En ik moet bekennen dat ik ook bang ben. Daar moest ik buiten aan denken. Een voetstap achter me, het suizen van een zwaard door de lucht…’ Ik keek op omdat hij over me heen gebogen stond. Zijn jongensachtige gezicht stond zorgelijk en ik was me bewust van de last die de opdracht op zijn schouders legde.

‘Dat weet ik. Dit klooster, de stilte die wordt verbroken door de klokken waarvan je schrikt als een kakkerlak.’

‘Oplettendheid is altijd goed. Ik ben blij dat je je angst erkent. Dat is goed en mannelijk, beter dan jeugdige bluf. En ik zou minder mismoedig moeten zijn. Vanavond moet ik bidden om onverschrokkenheid.’ Ik keek hem opeens nieuwsgierig aan. ‘Waarvoor zul jij bidden?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is niet meer mijn gewoonte elke avond te bidden.’

‘Het zou geen gewoonte moeten zijn, Mark. Maar kijk niet zo bezorgd, je krijgt geen preek van me te horen over gebed.’ Ik hees me overeind. Mijn rug was weer moe en pijnlijk. ‘Kom, we kunnen ons beter in die boeken gaan verdiepen. Na het eten kunnen we dan broeder Edwig aanspreken.’

Ik ontstak nog meer kaarsen en we legden de boeken op tafel. Terwijl ik het eerste opensloeg en de gelinieerde pagina’s zag vol getallen en krabbels keek Mark, die tegenover me was gaan zitten, me ernstig aan.

‘Heer, is het mogelijk dat Alice gevaar loopt door wat ze u heeft verteld? Als Simon Whelplay is vermoord omdat hij een geheim zou kunnen prijsgeven, zou haar hetzelfde kunnen overkomen.’

‘Dat weet ik. Hoe eerder ik de thesaurier aanspreek over de ontbrekende legger, hoe beter. Ik heb Alice beloofd dat ik haar betrokkenheid geheim zal houden.’

‘Ze is een dappere vrouw.’

‘En een interessante vrouw, hè?’

Hij bloosde en ging meteen over op een ander onderwerp. ‘Dus volgens broeder Guy zijn er vier mensen bij de novice op bezoek geweest?’

‘Ja, en dat zijn bovendien de vier ambtsdragers die op de hoogte waren van het doel van de gezant: die vier, en broeder Guy.’

‘Maar het was broeder Guy die u heeft verteld dat Simon is vergiftigd.’

‘Toch moet ik oppassen om hem geheel en al in vertrouwen te nemen.’ Ik stak mijn hand op. ‘De boekhouding. Je bent vertrouwd met dit soort boekhoudingen door je werk bij Augmentaties?’

‘Natuurlijk, ik heb ze vaak moeten controleren.’

‘Mooi. Verdiep je dan in deze en laat het me weten als je iets opvalt. Uitgaven die te hoog lijken, of niet juist zijn geboekt. Maar doe eerst de deur op slot. Bij Gods dood, ik word al net zo zenuwachtig als dr. Goodhaps.’

We gingen aan het werk. Het was saai. Dubbele boekhoudingen, met hun eindeloze saldo’s, zijn lastiger te volgen dan enkele voor iemand die geen cijferaar van zijn vak is, maar voor zover ik kon nagaan waren er geen onregelmatigheden te vinden. Het klooster had aanzienlijke inkomsten uit landerijen en het biermonopolie; de uitgaven aan aalmoezen en lonen waren gering, maar er werd veel geld besteed aan voedsel en kleding, vooral in het huishouden van de abt. Er leek een overschot te zijn van zo’n vijfhonderd pond, een aanzienlijke som maar niet ongebruikelijk, waaraan de opbrengst van een recente verkoop van landerijen nog moest worden toegevoegd.

We werkten door tot het luiden van de klokken in de vrieslucht het avondmaal aankondigde. Ik stond op, liep de kamer op en neer en wreef in mijn ogen. Mark rekte zich kreunend uit.

‘Het ziet er allemaal uit zoals je zou verwachten. Een vermogend huis; hier zit veel meer geld dan in de kleine huizen waarin ik me tot nu toe heb verdiept.’

‘Ja. Er zit veel geld achter deze totalen. Wat kan er hebben gestaan in het boek dat Singleton had? Misschien is alles te goed op orde gebracht; misschien zijn deze bedragen voor de controle, terwijl in het andere boek de werkelijke bedragen staan. Als de thesaurier de fiscus bedriegt, is dat een ernstig misdrijf.’ Ik klapte mijn boek dicht. ‘Nu moesten we ons maar liever bij de vrome broeders voegen.’ Ik keek hem ernstig aan. ‘En zie erop toe dat we alleen van de gemeenschappelijke schaal eten.’

We staken de binnenplaats over naar de refter, waarbij we monniken tegenkwamen die diep voor ons bogen. Daarbij gleed er één uit en kwam ten val, want door de vele voeten die de binnenplaats hadden betreden was de sneeuw hard en glad geworden. Ik zag dat de fontein bevroren was en dat een lange piek uit de spuitmond in de lucht priemde als een stalagmiet.

De avondmaaltijd verliep weinig opgewekt. Broeder Jerome was afwezig; waarschijnlijk was hij op last van de abt ergens opgesloten. Abt Fabian ging aan de lessenaar staan en maakte plechtig bekend dat novice Whelplay aan zijn koortsen was bezweken; aan de tafels klonken kreten van ontzetting en smeekbeden om Gods genade. Ik zag dat er giftige blikken naar de prior gingen, vooral van de drie novicen, die aan het verste uiteinde van de tafel bijeenzaten. Ik hoorde een van de monniken, een dikke kerel met droevige, waterige ogen, een verwensing mompelen tegen mensen zonder erbarmen, terwijl hij naar prior Mortimus staarde, die strak en stijf voor zich uit keek.

De abt zong een lang gebed in het Latijn voor de ziel van de overleden broeder; de antwoorden werden met vuur gezongen. Vanavond bleef hij eten aan de tafel van de ambtsdragers, waar een grote runderbout met erwtenpuree werd aangedragen. Er waren gedempte pogingen tot een gesprek; de abt zei dat hij nog nooit zo veel sneeuw had meegemaakt in november. Broeder Jude (de ontvanger) en broeder Hugh (de kleine gezette kamerheer met de wrat op zijn gezicht die ik in de schatkamer had ontmoet), die altijd met elkaar zaten te kibbelen naar het leek, debatteerden nu zonder veel enthousiasme over de vraag of de statuten de stad verplichtten de sneeuw op de weg naar het klooster te ruimen. Broeder Edwig was de enige die geanimeerd sprak over het risico dat de afvoer van het privaat zou bevriezen en de kosten van reparatie wanneer het weer warmer werd en de buizen zouden scheuren. Binnenkort krijgen jullie van mij iets veel gewichtigers te horen om je zorgen over te maken, dacht ik. De heftigheid van mijn gevoelens verbaasde me en ik berispte mezelf, want het is verkeerd je oordeel over een verdachte door afkeer te laten kleuren.

Iemand anders aan tafel had het nog meer te kwaad met zijn gevoelens. Broeder Gabriel raakte zijn eten nauwelijks aan. Hij leek zwaar getroffen door het bericht dat Simon dood was en ging op in zijn eigen wereld. Het schokte me des te meer toen hij plotseling opkeek en zo vurig verlangend naar Mark staarde, met zo’n brandende emotie, dat ik moest huiveren. Ik was blij dat Mark over zijn bord gebogen zat en er niets van merkte.

Het was een opluchting toen het dankgebed klonk en iedereen de refter verliet. De wind was aangewakkerd en joeg vlagen sneeuw op die in ons gezicht prikten. Ik gebaarde naar Mark dat hij in de deuropening moest blijven staan terwijl de monniken hun kappen opzetten en haastig wegliepen in het donker.

‘Laten we de thesaurier aanspreken. Heb je je zwaard?’

Hij knikte.

‘Mooi. Laat je hand erop rusten terwijl ik met hem praat, als herinnering aan ons gezag. Waar zou hij zijn?’

We bleven nog even wachten, maar broeder Edwig kwam niet naar buiten. We liepen terug naar de refter. Ik hoorde de thesaurier stotteren en we troffen hem aan terwijl hij over de tafel van de monniken geleund stond. Broeder Athelstan was blijven zitten en keek nors. De thesaurier wees met zijn vinger op een papier.

‘Die b-b-balans k-k-klopt niet,’ zei hij. ‘Je hebt de betaling voor hop gewijzigd.’ Hij zwaaide verontwaardigd met een reçu; maar zodra hij ons zag, boog hij en toonde zijn niet-gemeende glimlach.

‘Goedenavond, heer gezant. Ik neem aan dat mijn b-b-boeken in orde zijn?’

‘Voor zover we over de boeken beschikken. Ik wil u graag even spreken.’

‘Natuurlijk. Een ogenblik nog, als het mag.’ Hij richtte zich weer tot zijn assistent. ‘Athelstan, ik zie overduidelijk dat je een bedrag in de linkerkolom hebt gewijzigd om te verhullen dat je totalen niet kloppen.’ Ik merkte op dat hij niet meer leek te stotteren wanneer hij zich kwaad maakte.

‘Het scheelt maar een duit, broeder thesaurier.’

‘Een duit is een duit. Ga alle bedragen na tot je hem hebt gevonden, alle tweehonderd. Ik wil een kloppende balans of geen balans. Wegwezen.’ Hij gebaarde met zijn arm en de jonge monnik maakte dat hij wegkwam.

‘Neemt u me niet kwalijk, heer g-g-gezant, ik moet met k-k-klunzen werken.’

Ik beduidde Mark dat hij de deur moest bewaken en hij bleef daar staan, met zijn hand op zijn zwaard. De thesaurier keek onrustig naar hem.

‘Broeder Edwig,’ zei ik streng. ‘Ik moet u beschuldigen van het verborgen houden van een legger voor ’s konings afgezant, een boek met een blauw omslag dat u voor gezant Singleton hebt geprobeerd te verbergen en dat u, nadat hij was vermoord, u opnieuw hebt toegeëigend en voor mij verborgen. Wat hebt u daarop te zeggen?’

Hij lachte. Maar dat doen veel mensen die met de ware toedracht van hun misdrijf worden geconfronteerd, om degene die hen beschuldigt van de wijs te brengen.

‘Bij Gods dood, broeder,’ riep ik. ‘Drijft u de spot met me?’

Hij stak afwerend zijn handen op. ‘Nee, heer gezant, ik vraag u wel excuus, maar… U vergist u, dit is een m-m-misverstand. Heeft het meisje Fewterer u dit verteld? Natuurlijk, broeder Athelstan heeft me verteld dat dat wicht heeft gezien dat hij een woordenwisseling met gezant Singleton had.’

Ik vloekte bij mezelf. ‘Hoe ik aan mijn kennis kom gaat u niet aan. Ik wil antwoord van u.’

‘N-n-natuurlijk.’

‘En u hoeft niet uw woorden te verhaspelen om tijd te winnen voor het verzinnen van leugens.’

Hij zuchtte en verstrengelde zijn handen. ‘Er was een m-m-misverstand met gezant Singleton, God hebbe zijn ziel. Hij vroeg om onze boe-boe-boe…’

‘Boekhouding, ja.’

‘Net zoals u hebt gedaan, en ik heb hem de boeken gegeven zoals ik u de boeken heb gegeven. M-m-maar zoals ik u al heb verteld kwam hij vaak in zijn eentje bij ons in de schatkamer om te zien wat hij kon v-v-vinden. Dat recht ontzegde ik hem niet, m-m-maar verwarrend was het wel. Op de dag voor zijn dood kwam hij naar Athelstan die aan het afsluiten was en zwaaide met een boek, zoals het meisje u vast en zeker heeft verteld. Hij had het uit mijn privékantoor weggenomen.’ Hij spreidde zijn handen. ‘M-m-maar het maakte geen onderdeel uit van de boekhouding. Er stonden alleen aantekeningen in, s-s-schattingen van toekomstige revenuen die ik enige tijd geleden heb opgesteld, zoals hij zou hebben gezien zodra hij er voldoende aandacht aan zou hebben geschonken. Ik kan het u laten zien, als u wilt.’

‘U hebt het na zijn dood uit het huis van de abt meegenomen, zonder dat tegen iemand te zeggen.’

‘Nee, dat is niet juist. Bedienden van de abt hebben het in zijn kamer aangetroffen toen ze die opruimden. Ze herkenden mijn handschrift en hebben het me t-t-teruggegeven.’

‘Maar toen we elkaar eerder spraken, zei u dat u niet zeker wist welk boek gezant Singleton had meegenomen.’

‘Ik… Het was me ontschoten. Het boek is niet belangrijk. Ik kan het u laten brengen, dan kunt u het zelf zien.’

‘Nee. Wij gaan nu met u mee om het te halen.’

Hij aarzelde.

‘Nu?’

‘Natuurlijk.’

Ik gebaarde naar Mark dat hij opzij moest gaan en we liepen achter hem aan over de binnenplaats; Mark lichtte ons bij met een lamp. Broeder Edwig ontsloot de deur van de schatkamer en we namen de trap naar zijn privékantoor. Hij ontsloot een lade en pakte er een dun blauw boek uit.

‘Dit is het boek. Kijkt u zelf maar.’

Ik keek het in. Er stonden geen keurige kolommen in, alleen haastige notities en rekenkundige schattingen.

‘Dit neem ik maar even mee.’

‘G-g-ga uw gang. M-m-maar mag ik u vragen, omdat dit een privékantoor is, bij mij te komen voordat u nog meer boeken meeneemt? Anders kan er verwarring ontstaan.’

Ik negeerde de vraag. ‘Ik heb in uw andere verantwoording gezien dat het klooster over een aanzienlijk overschot beschikt, dat dit jaar meer bedraagt dan vorig jaar. Door landverkopen is nieuw kapitaal binnengekomen. Vanwaar dan het bezwaar tegen de voorstellen van broeder Gabriel om de kerk te repareren?’

Hij keek me ernstig aan. ‘Broeder Gabriel zou ons hele vermogen aan r-r-reparaties willen besteden. Al het andere mag wat hem betreft instorten. De abt zal hem wel fondsen geven voor reparaties, maar we moeten afdingen op wat hij vraagt, anders houden we niets over. Het is een kwestie van onderhandelen.’

Het klonk zó geloofwaardig. ‘Goed dan,’ zei ik. ‘Dat is voorlopig alles. O nee, nog één ding. U bracht Alice Fewterer ter sprake. Zij staat onder mijn bijzondere bescherming, en als haar iets overkomt, wordt u ogenblikkelijk ingesloten en op transport naar Londen gesteld om te worden verhoord.’ Ik draaide me om en liep met grote stappen naar de deur.

‘Een kwestie van onderhandelen, jawel,’ zei ik terwijl we terugliepen naar de infirmerie. ‘Wat een gladjanus.’

‘Maar hij kan Singleton niet hebben vermoord. Hij was er niet. En zo’n dik varkentje kan niet zijn hoofd hebben afgehakt.’

‘Hij kan wel Simon Whelplay hebben vermoord. Misschien is er sprake van samenwerking.’

In onze kamer bestudeerden we het blauwe boek. Zoals de thesaurier had gezegd, leek er niet meer in te staan dan schattingen en aantekeningen, allemaal in zijn keurige ronde handschrift; aan de verkleurde inkt in het voorste gedeelte te zien, was hij al jaren terug met zijn notities begonnen. Ik schoof het weg en wreef in mijn vermoeide ogen.

‘Misschien dacht gezant Singleton dat hij iets had gevonden, terwijl dat niet zo was?’ vroeg Mark.

‘Nee, dat denk ik niet. Uit wat Alice heeft gezegd maak ik op dat zijn beschuldiging gericht was; hij zei dat het boek een nieuw licht wierp op de boekhouding over het afgelopen jaar.’ Ik uitte een kreet en sloeg met mijn vuist tegen mijn handpalm. ‘Waarom denk ik niet na? Stel dat hij meer dan één boek heeft met een blauw omslag? Misschien is dit een ander boek!’

‘We kunnen teruggaan en de schatkamer van onder tot boven doorzoeken.’

‘Nee. Ik ben te moe. Laten we nu maar naar bed gaan, morgen krijgen we het druk. Eerst de teraardebestelling van Singleton en dan naar Scarnsea om rechter Copynger te spreken. Ik wil ook met Jerome praten. En we moeten de kweekvijver nader onderzoeken.’

Mark kreunde. ‘De vertegenwoordigers van Lord Cromwell wordt geen rust vergund. Maar misschien krijgen we het te druk om bang te zijn.’

‘Als we het treffen. En nu ga ik naar bed. Bid maar dat we morgen vorderingen maken.’

We werden de volgende ochtend bij het eerste licht wakker. Ik stond op en krabde bloemen weg aan de binnenkant van het raam. De opkomende zon legde vingers van roze licht over de sneeuw. Mooi, maar steriel.

‘Nog geen dooi, zo te zien.’ Ik draaide me om en zag Mark zonder hemd bij het vuur staan, met een schoen in zijn hand. Hij keek met een bevreemd gezicht de kamer rond. Hij stak zijn hand op.

‘Wat was dat? Ik hoorde net wat.’

‘Ik heb niets gehoord.’

‘Het leek me een voetstap. Ik heb echt iets gehoord.’ Fronsend duwde Mark de deur open. Er was niemand.

Ik ging weer op het bed zitten; mijn rug voelde die ochtend stijf en pijnlijk. ‘Je verbeeldt het je. De omgeving speelt je parten. En blijf daar niet halfnaakt staan. De wereld wil je buik niet zien, al is die nog zo plat.’

‘Maar heer, ik heb echt iets gehoord. Ik dacht dat het op de gang was.’ Hij dacht even na en liep naar de kast, die dienstdeed als bergruimte. Hij rukte de deur open, maar zag alleen stof en muizenkeutels. Ik keek naar hem en benijdde hem om zijn soepele, gladde, symmetrische rugspieren.

‘Muizen, meer niet,’ zei ik. ‘Schiet op.’

Aan het ontbijt kregen we bezoek van de abt; hij had rode wangen en was in bont gewikkeld tegen de kou. Hij werd begeleid door dr. Goodhaps, die met nerveuze, waterige ogen rondkeek in de infirmerie; aan zijn neuspuntje hing een dauwdroppel.

‘Ik heb treurig nieuws,’ zei abt Fabian gewichtig. ‘Wij moeten de begrafenis van wijlen de gezant uitstellen.’

‘Hoe dat zo?’

‘Het is de bedienden niet gelukt diep genoeg te graven. De grond is steenhard en ze moeten nu ook een graf voor die arme Simon graven op het monnikenkerkhof. Ze zullen vandaag de hele dag nodig hebben om het werk af te ronden. Morgen kunnen dan beide plechtigheden worden gehouden.’

‘Niets aan te doen. Worden de plechtigheden gecombineerd?’

Hij aarzelde. ‘Omdat Simon geestelijke was, moet er een afzonderlijke plechtigheid plaatsvinden. De verordeningen staan dat toe…’

‘Ik heb geen bezwaar.’

‘Ik vroeg me af hoe u vordert met uw onderzoek, heer gezant. De thesaurier heeft echt zo spoedig mogelijk zijn boeken weer nodig, vrees ik…’

‘Hij zal moeten wachten, ik ben nog niet klaar. En vanmorgen ga ik naar de stad om de rechter te spreken.’

Hij knikte nadrukkelijk. ‘Heel goed. Ik weet zeker, heer gezant, dat de moordenaar van gezant Singleton in de stad te vinden is, onder de smokkelaars en andere boosdoeners daar.’

‘Na mijn terugkomst wil ik broeder Jerome graag ondervragen. Waar is hij? Ik heb zijn vriendelijke gezicht niet meer gezien.’

‘In afzondering, als straf voor zijn gedrag. Ik moet u waarschuwen, heer gezant: als u met hem wilt praten, wachten u alleen nog meer beledigingen. Hij laat zich niet intomen.’

‘Ik laat ruimte aan waanzin. Na mijn terugkeer uit Scarnsea wil ik hem spreken.’

‘Het zal u niet meevallen te paard de stad te bereiken. In de afgelopen nacht zijn er door de wind grote sneeuwheuvels opgewaaid. Een van onze karren moest omkeren; de paarden kwamen er niet doorheen.’

‘Dan gaan we te voet.’

‘Ook dat kan lastig zijn. Ik heb geprobeerd dr. Goodhaps duidelijk te maken…’

De oude man liet zich horen. ‘Heer, ik kom u vragen: mag ik morgen naar huis, na de begrafenissen? Ik ben hier toch niet meer van nut? Als ik naar de stad kan reizen, kan ik proberen met een postkoets mee te gaan, of in een herberg logeren tot de sneeuw is gesmolten.’

Ik knikte. ‘Zoals u wilt, dr. Goodhaps. Maar ik vrees dat u in Scarnsea zult moeten blijven tot het weer is omgeslagen.’

‘Dat vind ik niet erg. Dank u!’ De oude man straalde en knikte zo heftig dat de dauwdruppel op zijn kin viel.

‘Ga terug naar Cambridge. Maar zeg niets over wat hier is gebeurd.’

‘Ik wil niets liever dan alles vergeten.’

‘En nu moeten we eropuit, Mark. Heer abt, terwijl wij naar de stad zijn, wil ik graag dat u nog wat papieren voor me opzoekt. Alle documenten met betrekking tot landverkoop in de afgelopen vijf jaar.’

‘Allemaal? Maar dat kost…’

‘Ja, allemaal. Ik wil dat u kunt zweren dat u me de akten van elke verkoop van land…’

‘Als u dat wilt, draag ik er natuurlijk zorg voor.’

‘Mooi.’ Ik kwam overeind. ‘Dan moeten we nu weg.’

De abt boog en vertrok, met de oude Goodhaps achter zich aan.

‘Dat was raak,’ zei ik tegen Mark.

‘Landverkoop?’

‘Ja. Als er is gefraudeerd, lijkt het me het waarschijnlijkst dat er inkomsten uit de verkoop van land zijn weggemoffeld. Het is de enige manier waarop ze grote bedragen binnen kunnen halen. Ik ben benieuwd waar hij mee komt.’

We liepen de keuken uit. Bij de apotheek van broeder Guy keken we naar binnen en Mark greep mijn arm.

‘Wat is er met hem gebeurd?’

Broeder Guy lag voorover onder het grote crucifix, met zijn armen gestrekt naast zijn hoofd. Zonlicht bescheen zijn bruine tonsuur. Even schrok ik; toen hoorde ik gemompel in het Latijn, zacht maar vurig. Terwijl we doorliepen, bedacht ik opnieuw dat ik de Spaanse Moor niet te lichtvaardig mijn vertrouwen mocht schenken. Hij had mij in vertrouwen genomen, en was de sympathiekste man die ik hier had leren kennen. Maar de aanblik van de man die gestrekt vooroverliggend smeekbeden opdroeg aan een stuk hout herinnerde me eraan dat hij net zo erg als de anderen was afgedwaald in het oude ketterse bijgeloof, de vijand van alles wat ikzelf vertegenwoordigde.