5
Hij had het pand snel gevonden. Een achterafstraatje. Chantal, de dochter van de hoteleigenaar, had hem er naar verwezen. Ze wist ook wie de man op de foto was: Sietze van den Boer, en de manier waarop ze er bij keek deed hem vermoeden dat er tussen die twee iets speelde. Dat was dus de reden dat ze in het dorp was gebleven. Een nieuw kunstcentrum: gevuld met ateliers voor beginnende kunstenaars, een grote expositieruimte en ook nog een eigen klein theater. Zoiets moest het in ieder geval worden. En Sietze van den Boer was de eigenaar. Hij had niet verder doorgevraagd, dat zou alleen maar leiden tot achterdocht.
Het was nog vroeg in de ochtend. Het pand was dicht. Hij liep om het gebouw heen en keek door de ramen naar binnen maar kon weinig zien. De ruiten waren bijzonder smerig en sommige ramen waren dichtgetimmerd met hout. Waar hij naar binnen kon kijken, zag hij voornamelijk lege ruimtes: grauwe kamers vol stof en rommel en geen mens te bekennen. Hij liep naar de achterkant, vond een deur maar die zat op slot. Hij liep verder en kwam uit op een grote binnentuin. De tuin was nogal verwilderd: een paar oude versleten tuinstoelen, een houten beeld waaraan nog gewerkt werd maar dat was lang geleden gezien de toestand van het beeld. In een hoek van de tuin een zelfgemaakte barbecue, ook lang geleden voor het laatst gebruikt. Hier was ooit geleefd, misschien vorige zomer voor het laatst. Wat er in de tussentijd was gebeurd, was niet duidelijk.
Hij twijfelde wat te doen, hij zou graag een kijkje nemen in het gebouw. Inbreken was een optie maar niet nu, niet overdag. Als hij betrapt werd had hij te veel uit te leggen. Misschien later, als Suzanne niet in de buurt was. Daar was ze te formeel voor.
Suzanne zat in een hoek van het café. Ze keek niet blij, moe waarschijnlijk. Er liepen nog twee andere zaken, afrondjes voornamelijk. Dat mocht zij mooi doen terwijl hij hier het veldwerk deed. Ze keek hem aan, roerde in haar koffie en trommelde wat met haar lange vingers op de tafel. ‘En, bevalt het hier? Tussen de lokalen?’
‘Het is rustig, dat bevalt. En, een stuk beter dan de hele dag op het bureau.’
Hij vertelde wat hij tot zover uitgevonden had.
‘Die fotograaf dus.’ Ze roerde nog steeds in haar koffie. ‘En dat zou eventueel de moordenaar zijn en als we hem vinden is de zaak rond? Klinkt gemakkelijk.’
‘Als we hem vinden… want ik heb geen idee waar hij is en of het ook echt wel dezelfde auto is.’
‘Het is in ieder geval iets. Genoeg om op door te gaan. Oh… .’ Ze nam een slok koffie en trok vervolgens een vies gezicht. ‘Ik blijf vannacht hier, er zijn nog kamers vrij. Het is bijna weekend en op het hoofdkantoor ben ik voor deze week wel klaar. Kijken of we samen wat veldwerk kunnen doen. Ik wil sowieso nog terug naar de plek van de moord.’