9
Het duurde even voor hij het café had gevonden. Een klein café in één van de zijstraatjes naar het centrum. De man zat achter in het café, achter een groot glas bier. Een bijzonder glas, een rond glas in een houten staander met daaraan een handvat. De man stond op en stak zijn hand uit.
‘Ik had me nog niet voorgesteld trouwens. Jos Kemenade.’
‘Marcel Sturing,’ zei hij en ging zitten.
Hij bekeek het vreemde glas wat beter. Een glas dat de houten staander nodig had om niet om te vallen. Het glas was een volledig ronde bol aan de onderzijde en daarboven een rechte steel. “Kwakbier”, stond er op de staander. Dat kende hij wel maar het glas had hij nog nooit gezien.
‘Staat u mij toe u vanavond dronken te voeren? Op zijn Belgisch dan, dus vrolijk dronken zonder al te veel nadelige gevolgen.’
‘Dat lijkt me aardig. We gaan het zinloze leven verdrinken.’
Jos lachte. ‘Mijn zinloze leven dan… over het uwe weet ik nog niet al te veel.’
Jos gaf een teken naar de bar. De barman gaf een vragend teken terug en knikte toen. Hij had iets begrepen.
Jos keek hem aan. ‘U bent hier niet echt voor zaken, is het wel? Ik vind u er het type niet voor.’
Hij twijfelde even of hij zou zeggen wat hij hier deed. Hij zag er geen kwaad in. Terwijl hij vertelde, kwam de ober langs met een Kwakbier in hetzelfde vreemde glas. Jos keek hem lichtelijk verbaasd aan. ‘Politie dus, Moordzaken? Klinkt spannend.’
‘Nou, spannender dan het meestal is hoor. De zaak waar ik nu aan werk is niet echt spannend. Voornamelijk dossierwerk.’
Hij vertelde kort over de moord in het dorp, zonder iets weg te geven over de seriemoordenaar.
Jos knikte. ‘Ik heb er vaag iets over gelezen in de lokale krant. Een tijd geleden alweer.’
Hij nam een slok van zijn bier. ‘Maar u bent van de Nederlandse politie. Waarom bent u hier dan bezig?’
‘Ehm, we trekken iets na. Meer kan ik er niet over zeggen.’
‘Ik begrijp het, ik hou er over op. Maar mocht ik iets horen, laat ik het u weten.’
‘Hulp is altijd welkom.’ Hij schreef zijn 06 op een bierviltje en gaf het hem. Jos wees naar het glas. ‘Weet je waarom het Kwakbier heet trouwens?’
Hij dacht even na, dacht aan een eend maar dat leek onlogisch. Hij schudde zijn hoofd.
‘Drink je laatste slok maar es op.’
Hij pakte zijn glas, dronk het laatste restje bier op, en kreeg toen al het bier in zijn gezicht. Jos lachte. ‘Sorry, ik had je moeten waarschuwen. Dat was niet aardig.’ Jos gaf hem een servetje. ‘Het is de lucht in het bolletje. Als je het in één keer leegdrinkt, kwakt hij letterlijk alles uit het glas. Meestal hoor je dan ook nog zo’n geluid: kwak.’
‘Grappig. Die Belgen zijn gek. Zoiets verzin je toch niet?’
‘Je bent niet boos?’
‘Nee hoor, ik vond het echt grappig’
Jos stond op. ‘Laat me mijn excuses aanbieden door nog wat te bestellen.’
Jos kwam terug met twee flesjes die hij nog niet eerder had gezien. ‘Geloof mij, dit is genieten: Ramée. Dubbel trouwens. Het lijkt wat op Rochefort, waar we trouwens mee moeten eindigen vind ik, maar dit is wat zachter.’
Hij nam een slok, en nog één. Gelaagd bier. Ietsje zoet, sterk en toch ook weer heel zacht.
‘Erg lekker...’ Hij keek Jos aan. ‘Waarom is Belgisch bier toch zo goed? Geweldig, al die tripels en dubbels en dan ook nog zo veel verschillende soorten.’
Jos knikte instemmend. ‘Het is vergelijkbaar met de Franse wijncultuur, maar ik hou persoonlijk meer van het bier. Een stuk minder snobistisch ook dan de Fransen. Volgens mij is de biercultuur ook een stuk rijker. Eerlijker misschien, al weet ik niet precies wat ik daar mee bedoel.’
Hij luisterde, knikte en nam nog een slok. Waarschijnlijk zou hij dronken worden maar ach, echt dronken was hij al lang niet geweest.
‘Trouwens, nooit het gist opdrinken hè.’ Jos wees naar het restantje in zijn fles. Daar krijg je wel een kater van.’
Dat wist hij hoewel hij er nooit veel rekening mee hield. Hij keek Jos aan. ‘Je woont al 10
jaar in de Ardennen?’
‘Grotendeels ja.’
‘En, je mist Nederland niet?’
‘Eigenlijk helemaal niet. Ik ben de Belgen erg gaan waarderen sinds ik hier woon. Ze hebben veel meer een eigen cultuur. In ieder geval een stuk meer dan wij Nederlanders. Enerzijds bijzonder vreemd, anderzijds heel eigen. Die taal alleen al, zoveel rijker dan de onze. Wij nemen al die Engelse termen zo gemakkelijk over maar vergeten daarbij onze eigen taal. Hier is dat anders. Bijvoorbeeld dat computerspelletje. Hoe heet dat ook alweer…’
Jos keek even voor zich uit. ‘Ehm, o ja Pac Man! Enige idee hoe dat hier heette?’
Hij dacht na. Pac Man… hij zag beelden van oude arcade kasten op houten vloeren. Iets met een patroon afschieten, recht omhoog. Nee, dat was het niet. Het doolhof, dat was het!
Een rond beestje met een grote mond dat stipjes op eet en wordt nagejaagd door monsters.
‘Geen idee.’
‘Happelaar! Da’s toch geweldig, niet?’
Hij glimlachte. Dat was vrij geweldig ja.
‘Geloof mij…’ Jos nam even een slok bier. ‘Belgen zijn veel meer taalbewust en misschien ook wel meer cultuurbewust dan wij Nederlanders. Wist je trouwens dat de Housemuziek oorspronkelijk uit België kwam?’
Dat wist hij dan weer wel. ‘Misschien zijn ze trotser op hun eigen cultuur, misschien omdat ze meer gevochten hebben.’ Of dat helemaal waar was, wist hij eigenlijk niet.
‘Vlamingen, we praten hier toch over Vlamingen eigenlijk?’
‘Ja, natuurlijk. Dat vergeet ik zelf ook nog wel eens. Dat is het misschien wel. Ze voeren nog steeds een strijd. Met de Walen, misschien met ons Nederlanders of de Fransen. Hoe het ook zij… het resultaat is een stuk beter dan in ons gezapige landje.’ Jos gaf opnieuw een teken aan de barman en schreef iets in de lucht. De barman knikte. ‘Maar laten we niet ondankbaar zijn voor wat Nederland ons gebracht heeft.’
‘Eh…onze waardering voor België?’
Jos lachte. De barman zette twee nieuw flesjes op tafel. ‘Dit is trouwens Rochefort 8, dubbel dus. En we eindigen met 10, een tripel. Leuk hè.’
Hij knikte, hij vond inmiddels alles leuk. Zou het bier wel zijn of… misschien voelde hij zich gewoon wel erg thuis in de Ardennen. Hij begreep Jos eigenlijk wel.