3

Hij legde het laatste pak dossiers op de grond, naast de andere dossiers. Vijf grote stapels, bijna een abstract kunstwerk: “Stille Dans Van Vijf Pilaren”, zoiets. Hij zuchtte eens diep. Die kon hij nu dus alleen doorwerken. Suzanne had zich plotseling ziek gemeld en direct vakantiedagen opgenomen. Ze had het hem over de telefoon uitgelegd. Ernstige relatieproblemen. Hij wist dat het al een tijdje niet goed ging tussen haar en haar man. Maar nu was het blijkbaar zo serieus dat er direct actie ondernomen moest worden. Intensieve relatietherapie, twee weken, ergens in de duinen.

Hij had haar gevraagd of hij misschien de oorzaak was, maar dat had ze ontkend. Haar man wist ook niet van hun verhouding, die trouwens de laatste tijd ook weinig voorstelde. Ze waren al lang niet meer met elkaar naar bed geweest. Eigenlijk sinds zij problemen had met haar man. Een vreemd verband. Als het bij haar thuis goed ging, was er seks. Ging het daar minder, hadden zij geen seks.

Hm, hij bemoeide zich er liever ook niet mee. Vanochtend kreeg hij nog een sms. ‘Sorry, ik moet dit doen. Sterkte met onze seriemoordenaar. Liefs.’

Hij keek opnieuw naar de vijf stapels. Letterlijk een berg om tegen op te zien. Vijf bergen. Hij gokte, twee uur? Drie? Hij zuchtte opnieuw en pakte het eerste dossier.

Vier uur later legde hij het laatste dossier bovenop de dossiers die naast hem op de grond lagen. Hij was moe, en verbaasd. Hij zag geen enkel verband tussen de moorden. Geen patroon. Niet in werkwijze, niet in locaties. Helemaal niets. De slachtoffers leken ook willekeurig, vrouw of man. Geen vergelijkbare achtergrond. De daad zelf had ook geen patroon: Doodgeschoten, doodgeslagen, gestoken, gewurgd. Het leek gewoon een stapeltje willekeurige moorden, toevallig bij elkaar gelegd. Hij keek voor zich uit en stak een sigaret op. Peeters had verder weinig losgelaten. Hij zou kunnen bellen, dat was de afspraak. Dan zou hij de vereiste informatie kunnen krijgen. Maar alleen op specifieke vragen die zij zelf aandroegen. En hij had weinig zin om te bellen dat hij geen patroon zag, als dat er blijkbaar toch was. Dat zou hun goede reputatie, die ze blijkbaar hadden, alleen maar aantasten.

Misschien had hij iets gemist. Hij pakte een dossier van de grond, willekeurig uit de stapel getrokken, en bladerde het door. Vrouw, gewurgd. 35 jaar oud in Blaricum. De foto’s waren vrij gruwelijk. Ze was dusdanig gewurgd dat haar hals bijna doormidden leek. Extreme agressie? Was dat het patroon? Maar sommige andere moorden waren bijna klinisch. Gewoon één kogel door het hoofd, dat was alles. Verder geen sporen van extreem geweld. Hij pakte opnieuw enkele dossiers, bladerde een tijdje maar kon niets ontdekken. Hij zuchtte… en pakte de telefoon.

‘Peeters…’

‘Sturing hier. Luister, ik zit met een aantal dingen.’

‘Ja?’ Peeters klonk traag.

‘Ehm, het patroon?’

Peeters begon te lachen. ‘Ha, er is geen patroon hè. Dat dachten wij ook. Wij hebben er in ieder geval geen kunnen ontdekken.’

‘Maar… wat …’

Peeters onderbrak hem. ‘Luister, heb je vanavond tijd? Dan praat ik je bij. Zin in een bruine kroeg?’

‘Eh… Oké... is goed.’

‘Oké, zie ik je rond negen uur in De Morgenstond. Ken je dat?’

‘Ja.’

‘Oké, tot later.’

Hij legde de telefoon neer. Wat was dit? Geen patroon? En waarom was dat grappig? Hij had het gevoel alsof er met hem gesold werd. En daar hield hij niet zo van.