Epiloog
* * *
‘Meneer de voorzitter, de president van de Verenigde Staten.’
Beide kamers, beide partijen – ambassadeurs van over de hele wereld – applaudisseerden langer en harder voor de president dan Bennett en McCoy ooit hadden gehoord. Het was een emotioneel moment omdat iedereen wist dat ze getuige waren van iets dramatisch, historisch en wonderbaarlijks.
Bennett kon niet geloven dat hij hier was, bij de State of the Union, de belangrijkste toespraak van de president. Aan de ene kant zat Bennetts moeder. Aan de andere kant zat Erin McCoy, die er nog mooier uitzag dan ooit tevoren. Achter hem zaten Galishnikov en de seals. De First Lady zat achter hem, naast de Israëlische minister-president David Doron en zijn vrouw, en de Palestijnse minister-president Ibrahim Sa’id met zijn vrouw en vier zoons.
Het was precies drie weken na hun landing op de Kennedy en nu zaten ze in het Parlementsgebouw. De hele wereld keek toe. De Amerikaanse operatie in Gaza en de Westelijke Jordaanoever was geslaagd. Die middag was er een verdrag gesloten over de drie jaar durende overgangsfase. Doron en Sa’id waren verwelkomd als helden. De volgende avond zouden ze samen dineren. Yuri Gogolov en Mohammed Jibril waren nu nummers een en twee op de lijst van gezochte personen van de fbi en het Libische ministerie van Defensie smeulde nog na.
De toespraak van de president was geweldig, Shakespeare had zichzelf overtroffen. Eindelijk was de vrede echt dichtbij. En het was surrealistisch. Er was geen ander woord voor, alleen ‘surrealistisch.’
Ze werden allemaal in een autocolonne naar het Witte Huis gebracht. De president en zijn gezin hadden hen uitgenodigd voor een feest en Bennett had Galishnikov gevraagd zijn moeder naar het feest te begeleiden. Hij had dingen te regelen en hij zou wat later komen.
‘Pssst, Erin, kom eens,’ zei Bennett terwijl hij haar hand pakte en haar meetrok.
‘Wat ben je van plan?’ vroeg McCoy. ‘Je gedraagt je de hele avond al zo vreemd.’
Ze liepen naar de Rozentuin, die bedekt was met een laag sneeuw en waar overal lichtjes schitterden. De lucht was koel, maar er stond geen wind. In de verte zag McCoy het Washington Monument. Het stond er nog steeds, onaangetast door het geweld van de afgelopen dagen.
‘Ik ben hier niet zo goed in,’ gaf Bennett toe. ‘Maar daar gaan we dan. Ik weet dat we het erg druk hebben gehad op Camp David en met de State of the Union enzovoort, maar ik vroeg me af…’
Hij aarzelde.
Jon Bennett kon contracten sluiten over miljarden dollars en vredesverdragen in het Midden-Oosten, hij kon achteruit in een kever de Rots van Gibraltar af rijden, maar dit leek veel moeilijker.
‘Wat vroeg je je af?’ vroeg McCoy.
‘Ik weet het niet. Ik dacht… Als je zaterdagavond niets te doen hebt, dat we misschien…’
‘Wat?’
‘Misschien wil je dan met me uit eten gaan. Jij mag zeggen waar je naartoe wilt. Je hoeft niet met me te trouwen of zoiets. Alleen een etentje om je te bedanken voor alles wat je voor me hebt gedaan.’
McCoy moest lachen. ‘Een zelfmoordaanslag, een belegering in Gaza, een oorlog in Gibraltar en met een helikopter uit de hel reizen? Ja, een film en een etentje, dat kan er ook nog wel bij.’
Bennett lachte ook en hij veegde voorzichtig een sneeuwvlok van haar wang. ‘Nou,’ zei hij toen. ‘Het is in elk geval een begin.’