Eenendertig
* * *
Sierra Vista leek in de verste verte niet op Palm Beach.
Het was tien jaar geleden gebouwd door een aannemer uit Philadelphia. Het lag aan de rand van Orlando en was bedoeld voor gepensioneerden, niet voor de rijken. Maar het was veilig en betaalbaar voor mensen met hogere opleidingen die hun aandelenkapitaal verkochten, een pensioen en een uitkering ontvingen en klaar waren om van de zon te genieten, te golfen of zich te vermaken in het zwembad of het recreatiecentrum, waar twee fulltime activiteitenbegeleiders aanwezig waren.
De meeste activiteiten waren om negen uur afgelopen. Het zwembad was om half tien gesloten en om tien uur lagen de meeste bewoners in bed. Dat was niet anders op de avond dat er twee politieauto’s door het hek reden.
De agenten reden naar Sunset Courtyards en stopten voor de laatste bungalow aan de linkerkant. Ze klopten hard op de deur, maar er werd niet opengedaan. Ze belden het telefoonnummer nog eens, maar er werd niet opgenomen. Toen liepen ze om het huis heen. De achterdeur was dicht, maar het hout bij het slot was beschadigd. Had iemand geprobeerd in te breken?
Even later forceerden ze de voordeur. Beide agenten liepen langzaam en voorzichtig naar binnen omdat ze niet wisten wat ze daar zouden aantreffen. Ze riepen, maar niemand antwoordde. De twee agenten hielden een zaklamp in de ene hand en een pistool in de andere. Ze doorzochten de kamers op de begane grond, maar vonden niemand. Toen gingen ze naar de kelder. Niets. Ze keken op de eerste verdieping en op zolder en begonnen zich toen echt zorgen te maken. Ruth Bennett was nergens te bekennen, maar wat nog erger was, was dat het erop leek dat ze al dagen weg was.
* * *
Een halfuur later werd er gebeld door iemand van de afdeling operaties.
Scott Harris, directeur van de fbi, luisterde aandachtig en stelde een paar vragen. Hij kreeg het gevoel dat er iets ergs was gebeurd.
Op het eerste gezicht waren er in Ruth Bennetts huis geen sporen gevonden van inbraak of een worsteling. Het leek er niet op dat er een televisie, video of geluidsinstallatie gestolen was. Alles leek op de juiste plaats te staan. Het was mogelijk dat er geld of sieraden waren gestolen, want ook Jon Bennett was er al jaren niet meer geweest en kon niet vertellen wat ze precies had. Er waren een paar sieradenkistjes gevonden, maar daar leek niets uit te zijn verdwenen. Op de eerste verdieping was een kluis gevonden. Hij was nog dicht en op slot en er waren geen aanwijzingen dat ermee geknoeid was. Er stonden twee auto’s, die geregistreerd stonden op de namen Solomon en Ruth Bennett, op de oprit. Maar dit waren niet de feiten waar Harris zich zoveel zorgen over maakte.
Er was geen alarmsysteem en de elektriciteit en de telefoons waren nog aangesloten. De afgelopen tweeënzeventig uur was er niet gebeld en de week ervoor waren er maar een paar telefoontjes geweest; een paar naar de buren, een paar naar een afhaalrestaurant en twee naar iemand net buiten Buffalo.
Dat laatste nummer was van Dave en Dorothy Richards, die zojuist wakker waren gebeld door een agent. Dorothy Richards bleek Ruth Bennetts zus te zijn. Ja, ze hadden elkaar twee keer gesproken. Een keer op kerstavond en op eerste kerstdag bijna twee uur. Ze zouden elkaar rond oud en nieuw weer spreken. Had mevrouw Richards gehoord over de ontwikkelingen in het Midden-Oosten? Nee, zij en haar man waren gepensioneerd en woonden nu op een oude boerderij op ongeveer vijfenveertig kilometer ten zuiden van Buffalo. Door de storm hadden ze geen elektriciteit meer en hun satellietschotel was bevroren. Ze hadden wel een stroomgenerator maar ze luisterden nooit naar de radio. Ze wisten dat er nog meer sneeuw aankwam. Dit was tenslotte Buffalo. Ze genoten nu alleen van het haardvuur, veel wollen dekens en een stapel detectiveromans die ze elkaar voor kerst hadden gegeven.
‘Hoe reageerde mevrouw Richards toen jullie haar over Jon Bennett vertelden?’ vroeg Harris.
‘Ze kon haar oren niet geloven en nu vreest ze voor het leven van haar zus en haar neef. Ze zei dat de vrienden van haar zus het nieuws over Jon vast hadden gehoord. Misschien hebben zij mevrouw Bennett uitgenodigd zodat ze niet alleen hoefde te zijn. Ze heeft ons een paar namen en telefoonnummers gegeven en die worden op dit moment gebeld. O, wacht even.’
Harris hoorde op de achtergrond hoe verschillende agenten vertelden over hun gesprekken met buren en vrienden. Ze hadden haar nog steeds niet gevonden. Een aantal van hen had, nadat ze hadden gehoord wat er was gebeurd, geprobeerd haar te bellen. Ze maakten zich zorgen om haar, vooral omdat het zo snel na de dood van haar man en de aanslag op Jons leven in Jeruzalem was gebeurd. Er waren al een paar mensen langs geweest. Zij hadden op de deur geklopt en door de ramen gekeken maar niemand wist waar ze kon zijn. Ze hadden allemaal aangenomen dat ze bij iemand anders was. Hun eigen kinderen en kleinkinderen waren bij hen op vakantie, dus hadden ze niet veel tijd om er verder over na te denken. Maar nu maakten ze zich allemaal ernstig zorgen. Wat zou er met haar gebeurd zijn? En waarom?
Harris was geen zwartkijker, maar nu was het toch wel duidelijk dat er iets vreselijks gebeurd moest zijn. De president verwachtte iets te horen, maar Harris besloot eerst naar minister James van Binnenlandse Veiligheid te bellen. Ze zouden samen de pers inlichten. Wat moesten ze zeggen? Moesten ze dit ook vertellen? Wat wisten ze eigenlijk precies?
De fbi zou natuurlijk een opsporingsbevel uitvaardigen met foto’s en een omschrijving van Ruth Bennett. Dat zou de pers natuurlijk meteen oppikken. Over een paar uur zou Amerika tenslotte wakker worden en te horen krijgen dat er een golf zelfmoordaanslagen gepleegd zou worden en dat de daders mogelijk al in het land waren. Iedereen zou vermoeden dat er een verband was en aannemen dat de moeder van de ‘voorman van vrede’ ontvoerd was door islamitische extremisten. Wat was erger: het wel vertellen en de paniek nog groter maken of niets doen en ervan worden beschuldigd geen belang te hechten aan de verdwijning van deze vrouw?
* * *
Dr. Eliezer Mordechai keek op zijn horloge.
Ze waren precies op tijd. Om precies vier uur verscheen de witte Chevy suburban van de Amerikaanse ambassade in Tel Aviv op het smalle pad dat naar het huis in de heuvels leidde. Het huis was letterlijk in een heuvel gebouwd en keek uit op de Oude Stad in Jeruzalem. De auto stopte en de chauffeur drukte drie keer op de claxon. Dat was het teken. Mordechai pakte zijn tas en toetste zijn persoonlijke code in. Daarmee zette hij het alarm aan tot hij terug zou komen. Hij wist niet waneer dat zou zijn. Misschien over een paar dagen. Misschien over een paar weken. Hij zou zich weer op onbekend terrein begeven en dat was hij wel gewend.
Hij werd opgewacht door drie agenten. De ene bleef achter het stuur zitten. Een van de anderen stond met een uzi in zijn hand op wacht en de laatste liep naar de deur om dr. Mordechai te begroeten en op te halen. Hij had ook een uzi bij zich en een paraplu.
De wind werd al minder en het onweer was opgehouden. Het weer was duidelijk beter, maar nog steeds slecht om in te vliegen en dr. Mordechai had een hekel aan vliegen, zelfs als het windstil was.
Ze reden al snel weer op snelweg 1, op weg naar het Ben Goerionvliegveld. Gewoonlijk kostte dat een uur, maar met dit weer en op dit tijdstip kon het wel twee uur duren. Maar dr. Mordechai maakte zich geen zorgen. Hij had vertrouwen in de mannen om hem heen en in de mannen die hij zou ontmoeten.
Nog geen twee uur geleden had hij een zorgwekkend telefoontje gehad van zijn vriend Dmitri Galishnikov. Alles ging heel snel. Galishnikov had niet veel mogen zeggen, alleen dat Jon Bennett en de president van Amerika wilden dat hij onmiddellijk zou komen in verband met een belangrijk internationaal project. Hij zou voor onbepaalde tijd weg zijn en mocht alleen wat kleren en toiletartikelen meenemen. En hij mocht niemand iets vertellen. Hij was het legendarische voormalig hoofd van de Israëlische Mossad dus was dit niets nieuws.
* * *
Yuri Gogolov werd wakker toen er iemand op zijn deur klopte.
Met de ene hand pakte hij de gouden bril van de tafel en met de andere ontgrendelde hij zijn semi-automatische pistool dat op zijn schoot lag.
Gogolov liep gespannen door de donkere woonkamer. Zijn voetstappen maakten geen geluid op het Perzische tapijt omdat hij geen schoenen aanhad. Hij was klaar voor degene die zo dom was om hem te storen. Hij legde zijn hand op de deurknop.
‘Wie is daar?’ fluisterde hij in het Farsi.
‘Ik ben het, meneer Gogolov. Mahmoud,’ riep een stem terug. ‘Dit is dringend.’
Gogolov schold zachtjes. Het was Jibrils chauffeur, de idioot die beter als uitsmijter in een nachtclub had kunnen werken dan als persoonlijke bodyguard van de dodelijkste terrorist ter wereld. Hij deed de deur open, liet de man binnen, deed de deur achter hem dicht en zei hem zijn kop te houden.
‘Hebben de mullahs je dat geleerd?’ siste Gogolov tussen zijn tanden door. ‘Hebben zij je geleerd zo te schreeuwen in een gebouw vol mensen die niet weten dat ik hier ben, maar die die informatie maar al te graag zouden verkopen aan Amerika, Rusland of Israël? Is dat de manier waarop jouw vader de ayatollah heeft beschermd? Denk je dat hij op de deur kwam kloppen zodat de hele buurt wist waar hij was? Idioot. Ik word misselijk van je. Laat me je wapen zien.’
De chauffeur stond verbijsterd in de deuropening. Hij had al een uur geprobeerd te bellen, maar er was niet opgenomen. Blijkbaar had Gogolov de telefoon uitgezet zodat hij een paar uur kon slapen. Maar dit bericht was dringend en Mohammed Jibril had erop gestaan dat hij het persoonlijk zou doorgeven. Wat had hij dan moeten doen?
Mahmoud Hameed haalde het pistool uit de zak van zijn doorweekte jas. Het regende nog steeds in Teheran. Het pistool had een nieuwe geluidsdemper die gemaakt was door een van de ‘vrienden’ van Al-Nakbah in het Iraanse leger. Mahmoud gaf het wapen aan zijn baas. Deze inspecties waren niet ongewoon, maar ook niet plezierig. Meestal gingen ze gepaard met een van Gogolovs driftbuien en een reeks vragen die Mahmoud niet kon beantwoorden.
Gogolov, de voormalig commando en directeur van de spetznatz, pakte het wapen aan. Hij bekeek het nauwkeurig, controleerde of er een kogel in de kamer zat en keek of hij vergrendeld was. Dat was hij. Hij ontgrendelde hem.
Nu was het wapen op Mahmouds gezicht gericht. Mahmouds keek met grote, angstige ogen naar zijn baas. Er klonken twee gedempte knallen. Er waren twee rookwolkjes te zien. Mahmoud kreeg door elk oog een kogel, en toen was het voorbij. Zijn lichaam viel achterover en zijn benen schokten nog even voordat hij stil bleef liggen.
Gogolov had
niets aan zwakke mensen. Hij kon geen wereldwijde terroristische
organisatie opbouwen met dit soort incompetentie. Hij wilde alleen
de beste mannen in zijn team hebben en nu moest hij snel een
boodschap overbrengen aan de mensen die al onder hem en Mohammed
Jibril werkten. Het nieuws over Hameeds dood zou zich door heel
Al-Nakbah verspreiden zoals zijn bloed zich nu over het kleed
verspreidde. Dat zou de officieren, strijders, informanten en
financiers angst aanjagen. Fouten werden niet getolereerd. Zelfs je
eigen wapen kon tegen je gebruikt worden.
Gogolov haalde zijn telefoon uit zijn jaszak en zette hem weer aan.
Toen belde hij Jibril om hem te zeggen dat hij een nieuwe chauffeur
nodig had.
Jibril wist niet wat hij moest zeggen. Hij had geen tijd om te treuren en al helemaal niet om het lijk op te ruimen. Maar het zat hem dwars. Het was niet nodig. Ze zaten middenin een oorlog en ze konden elkaar nu niet gaan vermoorden. Ze zouden niet altijd moeten blijven verhuizen en een spoor van dood en vernieling achterlaten. Maar Gogolov leek zichzelf niet in de hand te hebben. Het was logisch dat deze man van tijd tot tijd iemand moest doden, maar hij wílde ook mensen doden. Hij genoot ervan. Daarna kon hij zich weer helemaal ontspannen, tot de druk weer toenam en zijn bloeddorstigheid plotseling, zonder waarschuwing, weer boven kwam.
Jibril probeerde daar niet aan te denken en zich te concentreren. Gogolovs pakketje was ingepakt en geadresseerd en het was tijd om hem naar het postkantoor te brengen.
‘Goed dan,’ fluisterde Gogolov. Hij haalde diep adem en glimlachte voor de eerste keer in dagen. ‘Lever het maar af.’
* * *
Bennett en McCoy waren alleen in Zieglers kamer.
Ze dronken hete Turkse koffie terwijl ze aan de telefoon spraken met het Witte Huis en de cia. Ze keken naar de nieuwszenders, Kol Israël Radio, de bbc en verschillende internationale nieuwswebsites, terwijl ze probeerden de ontwikkelingen op vier continenten tegelijk in de gaten te houden. De afgelopen maand hadden ze het zorgvuldig geplande scenario zien ontwikkelen en nu stonden ze in de wacht. Ze konden alleen maar hopen dat alles goed zou komen.
* * *
‘We hebben een probleem, meneer.’
Het was half zes ’s avonds in Gaza. Ziegler had contact opgenomen met Langley, de dia en centcom om de doelen in Gaza en de Westelijke Jordaanoever vast te stellen. Tariq stak zijn hoofd om de deur van de vergaderruimte ernaast en vroeg hem terug te komen naar de controlekamer.
‘Kan het een paar minuten wachten, Tariq?’ vroeg Ziegler.
‘Nee, meneer. Ik heb u nu direct nodig.’
Ziegler zag de paniek in Tariqs ogen. Hij excuseerde zich bij zijn gesprekspartners, beloofde dat hij ze direct zou terugbellen en liep met Tariq mee naar de controlekamer. Hij keek naar de eerste beveiligingsmonitor om te zien waarom Tariq zo bang was. Hij zag zes mannen met kaffiyehs over hun gezicht, die een busje in brand staken.
Ziegler keek van de ene monitor naar de andere en zag minstens honderd mannen met kaffiyehs in de smalle straten rond Hotel Bagdad. Sommigen gooiden stenen naar de ramen en anderen schoten in de lucht met machinegeweren. Een van hen verbrandde een Amerikaanse vlag. Ze zagen er bloeddorstig uit en Ziegler was even van zijn stuk gebracht.
Hoe kon iemand weten dat ze hier waren? Had iemand hen het hotel in zien lopen? Het busje was toch gestolen en niet traceerbaar? Maar daar was nu natuurlijk niets meer aan te doen. De vraag was waartoe deze massa in staat was. Hoe veilig was Station Gaza? Daar zouden ze snel genoeg achter komen.
Piep, piep, piep, piep, piep, piep.
Er gingen verschillende lampjes branden op het beveiligingspaneel en er klonken piepjes en zoemers. De sensoren hadden beweging vastgesteld in de oostelijke hoek van de foyer.
Piep, piep, piep, piep, piep, piep.
Nu waren het de sensoren in de zuidwestelijke hoek. De massa probeerde ook door de achterdeur te breken.
Plotseling klonk er een enorme explosie in de noordoostelijke hoek van het gebouw. Zelfs drie verdiepingen lager voelden Ziegler en Tariq het hele gebouw schudden. De lampen knipperden. Toen kwamen er nog twee enorme explosies.
Zieglers ogen schoten van het ene scherm naar het andere. Het ondenkbare gebeurde. Hotel Bagdad begon te wankelen en het hele gebouw leek elk moment te kunnen instorten. De lampen in de controlekamer knipperden weer.
Ziegler pakte een koptelefoon van het bureau en zette de microfoon aan, waarmee hij een directe verbinding maakte met het wereldwijde operatiecentrum van de cia.
‘Hier Station Gaza. We worden aangevallen. Ik herhaal: we worden aangevallen. Communicatielijnen kunnen uitvallen. We kunnen hier niet blijven. Ik herhaal: er is sprake van een aanval niveau vijf en we hebben hulp nodig.’
Op het moment dat hij dat zei, gingen alle schermen uit. Toen ging het licht uit. Station Gaza schudde. Er was geen elektriciteit meer en het was aardedonker.