Zeventien

* * *

Bennett kwam aan in de ‘gevangenis’.

Eigenlijk was het Tariqs privévertrek. Bennett toetste de zevencijferige beveiligingscode in en de deur ging automatisch van het slot. Toen hij naar binnen liep, stond Galishnikov op. Sa’id bleef zitten en zei niets, maar zijn gezicht sprak boekdelen. Hij was even woedend als de storm boven Gaza.

‘Jonathan, hoe gaat het, mijn vriend?’ vroeg Galishnikov terwijl hij zijn hand schudde.

‘Het gaat wel, dank je. Ga toch zitten. Is alles goed met jullie?’

‘Prima,’ loog de Rus.

‘Kijken jullie niet naar het nieuws?’

‘Ibrahim heeft… Nou, eigenlijk hebben we genoeg ellende gezien,’ antwoordde Galishnikov.

‘Luister, het spijt me. Jullie verdienen dit niet.’

‘Njet, njet. Alsjeblieft, Jonathan. Je hoeft het niet uit te leggen. We zijn hier veilig. We hebben gegeten. Nou ja, Ibrahim niet, want die wilde niets hebben, maar we hebben eten aangeboden gekregen. En we hebben ons kunnen wassen.’

Ondanks de grimmige sfeer, lachte Bennett. ‘Dus jullie hebben ook douches?’

‘Ja, die hebben we ook.’

Galishnikov ging naast Sa’id op de bank zitten en Bennett in een van de leunstoelen. Hij had hen zoveel te vertellen en ze hadden zoveel te doen, maar hij moest hun ook de ruimte geven om de traumatische gebeurtenissen te verwerken. De mannen gingen allebei heel anders met hun gevoelens om en er viel even een ongemakkelijke stilte.

Uiteindelijk was het Sa’id die de stilte verbrak. ‘Arafat was als een vader voor ons. Hij was onze Mozes. Hij heeft ons jarenlang door de woestijn geleid. Hij onderhandelde met de farao’s – Bibi, Sharon en Doron – en liet de hele wereld onze wensen kennen. Dat was een hele prestatie. Maar leiderschap betekent meer dan alleen herrie maken. Je moet vooruitgang boeken. Je moet iets bereiken. En wat hebben we bereikt? Arafat gebruikte geweld en heeft dat nu met zijn leven moeten bekopen. Hij heeft tientallen jaren een gevaarlijk spel gespeeld: hij sprak in het Engels over vrede en in het Arabisch over een gewapende revolutie. Dat kon ik niet accepteren dus zocht ik mijn heil in een ander land. Mensen die dit soort spelletjes spelen zullen uiteindelijk altijd verliezen. Hoe slim je ook bent; je kunt niet ongestraft leugens blijven vertellen. Ik wist dat Arafats spel op een dag uit zou zijn en dat is precies wat er nu is gebeurd. En wie worden er gestraft? Hij, Arafat? Nee. Misschien is hij nu in de hemel met zijn zeventig maagden. Dat weet ik niet. Ik ben geen overtuigd moslim en ik betwijfel of Arafat zelf wel in Allah geloofde. Ik weet niet waar hij is, maar ik weet wel waar ik ben en waar zijn mensen zijn.’

Sa’id staarde naar het zwarte televisiescherm. ‘Hij had zich aan het Oslo-akkoord moeten houden. Hij had Baraks aanbod op Camp David moeten aannemen. Hij had zich aan het plan van Bush moeten houden. Hij had vrede moeten stichten, maar dat heeft hij niet gedaan. En nu hebben we nog steeds niets bereikt.’

Bennett zweeg. Hij had Sa’id nog nooit zo horen praten.

‘Net als Mozes,’ ging Sa’id verder, ‘heeft Yasser Arafat zijn kans gehad, maar hij heeft ons nooit naar het Beloofde Land gebracht.’

Galishnikov was niet erg religieus, maar nu lachte hij ironisch.

‘Nou ja, we zijn hier wel in het Beloofde Land,’ gaf Sa’id toe.

‘Het land der beloftes, zou ik zeggen,’ sprak zijn Russische vriend.

‘Ja, geografisch gezien zijn de Palestijnen er, maar hoe zit het op emotioneel gebied? Hoe zit het op diplomatiek en financieel gebied? Kijk nou eens om je heen. We zijn verloren. We zijn trotse mensen, Jonathan. Trotse mensen met een rijke cultuur en een groot intellectueel kapitaal. We hebben de wereld iets te vertellen. We hebben veel geleden; eerst onder Jordanië en Egypte, die niets hebben gedaan om ons een eigen staat te geven, en nu onder Israël, dat ons behandelt als hondsdolle beesten in een kennel. Dat is niet persoonlijk bedoeld.’

Galishnikov was niet gekwetst.

Toen Sa’id verder praatte, probeerde hij zijn groeiende woede onder controle te houden. ‘Wat hebben we overgehouden aan al die jaren? Wat hebben we overgehouden aan al het lijden, de oorlogen en de intifada’s? Onze mensen leven in armoede. Het woord “Palestijn” wordt over de hele wereld geassocieerd met criminelen en zelfmoordterroristen. En wat heeft Arafat gedaan? Heeft hij iets gedaan om het geweld te stoppen? Ja, de afgelopen tijd heeft hij wel íets gedaan. Maar in de tijd dat de avondklok werd ingesteld, toen de toeristen wegbleven en we geen inkomsten meer hadden, heeft hij toen geprobeerd het geweld aan banden te leggen? Heeft hij misdadigers opgesloten? Heeft hij zijn goede moraal getoond en ons geleid naar een nieuw tijdperk van vrede en welvaart, een tijdperk van vrijheid en democratie?’

Het was even stil.

‘Nee. Arafat zei of deed niets toen Saddam Hussein Palestijnse families geld gaf om hen zelfmoordaanslagen te laten plegen. En heeft dat ons geholpen? De Europese Unie en jullie, Amerikanen, hebben ons miljoenen dollars geschonken om de Palestijnse economie en samenleving op te bouwen. Waar is dat geld gebleven? Wie is er rijk geworden in Palestina? Niemand. Ik heb mijn geld verdiend in de Golf, niet hier. Waarom is dat zo? Waarom kunnen Palestijnen hier niet leven en succes hebben? Komt het doordat het land bezet is door Israël? Natuurlijk, maar dat is niet de enige reden. Het komt door Arafat en zijn corrupte regime. Dat weet iedereen. Ik zal uitleggen wat ik bedoel: Jonathan, sta jij al in de Forbes 400 lijst?’

Bennett schudde zijn hoofd.

‘Nee, nog niet. Maar ik weet zeker dat je daar op een dag wel in zult staan. Ik weet dat je daarvan droomt en dat het je op een dag zal lukken. Maar Yasser Arafat stond al op de lijst. Volgens Forbes bezat hij meer dan 1,3 miljard dollar. Waarschijnlijk stond dat op bankrekeningen in Zwitserland. Waar komt al dat geld dan vandaan? Heeft hij op de beurs gewerkt zoals jij? Heeft hij olie geraffineerd en verkocht zoals ik? Hoe is hij aan al dat geld gekomen? Dat is wat ik bedoel: Yasser Arafat is rijk geworden door zijn mensen te bestelen. Hij stal niet alleen geld; hij nam hun hun dromen af terwijl ze steeds verder wegzonken in armoede en ellende. Dat zal ik nooit in het openbaar zeggen, Jonathan. Zeker niet nu ik weet dat ik dan vermoord zal worden door een van Arafats moordenaars: Rajoub of Dahlan of nog een ander. Maar het is tijd dat iemand het openbaar maakt. Iemand moet een eind maken aan deze waanzin, want dat is het. Kijk nu eens wat er is gebeurd: Arafat is de laatste twintig jaar bezig geweest met vredesoverleg en zelfmoordaanslagen. Nu is het hele land bezig met een grote zelfmoordaanslag.’

‘Zie jij wel mogelijkheden voor vrede, Ibrahim?’ vroeg Bennett. Hij begreep zelf niet goed waarom hij die vraag stelde.

De zakenman leunde achterover en zuchtte diep. ‘Het is misschien vreemd, maar het antwoord is “ja”. De mensen willen dat er een eind komt aan deze situatie. Daar ben ik alleen nog maar zekerder van geworden. Ze willen de vrijheid waar jouw president over spreekt: ze willen vrij zijn van angst en haat. Ze willen democratie. Ze zijn uitgeput. De meesten in elk geval; er zijn natuurlijk nog steeds radicalen, maar sinds de oorlog in Irak is er iets veranderd. De mensen hebben naar Al-Jazeera gekeken en naar de bbc geluisterd. Ze hebben gezien dat de meeste Irakezen blij waren toen Saddam Hussein en zijn regime uitgeschakeld waren. Ze zien dat Irak vrij genoeg is om de Amerikanen die hen nog wel bevrijd hebben, te vervloeken. Die vrijheid willen de Palestijnen ook. Na al die jaren verlangen ze naar vrijheid en beginnen ze te zien dat een half ei beter is dan een lege dop.’

* * *

De effecten waren al merkbaar op de Europese en Aziatische markten.

Investeerders zagen de tekenen en begonnen à la baisse te speculeren. De meeste buitenlandse beurzen waren al vijf of zes procent gedaald. MacPherson verwachtte dat de New York Stock Exchange nog meer zou dalen. De nasdaq zou zeker acht of negen procent zakken. Er gingen miljarden dollars aan bedrijfswaarde in rook op en het zou alleen nog maar erger worden.

De economie moest hersteld worden en niet alleen om het consumentenvertrouwen terug te krijgen, maar ook omdat de president zijn plan voor gelijke belastingen goedgekeurd wilde krijgen door het Congres. Dat had hij het volk tenslotte een paar weken geleden beloofd.

Het vooruitzicht op goedkope olie uit de Golf was goed tegen de angst voor inflatie. Irak was de op één na grootste olieleverancier ter wereld geweest en als de industrie daar weer op gang kwam, betekende dit dat de prijs per vat van de huidige drieënveertig dollar zou kunnen zakken naar vijfentwintig dollar. Met de nieuwste technieken zou de prijs nog eens vijf dollar kunnen dalen. En als Medexco olie en gas uit het gebied bij Israël en Gaza zou gaan winnen… misschien was het nog te vroeg om daarover na te denken en te dromen.

Maar de president kon het niet van zich af zetten. Hij wist dat het moment daar was. Het Midden-Oosten was klaar voor een nieuw tijdperk van vrede en welvaart. Bennetts plan was waterdicht. Saddam Hussein was er niet meer. Het Palestijnse leger was uitgeput na de jarenlange strijd en dat gold ook voor de meeste Israëli’s. Er lag dus een mogelijkheid voor een overeenkomst en hij kon het maar niet uit zijn gedachten zetten.

* * *

Het was even stil.

Bennett had vreselijke pijn maar hij luisterde aandachtig naar Sa’id. Hij had net ongeveer hetzelfde tegen de president gezegd, maar het klonk beter uit de mond van een Palestijn met de intelligentie en de reputatie van Sa’id.

‘Wat moeten we doen, Jonathan?’ vroeg Galishnikov.

‘De president wil dat je onze oude vriend dr. Mordechai opbelt, Dmitri.’

‘Wat heeft Eli hiermee te maken? Het is al lang geleden dat hij voor de Mossad werkte.’

‘De president wil graag weten wat hij denkt over wat er gebeurd is, en daar ben ik ook benieuwd naar. We willen weten wat hij heeft gehoord van zijn vrienden in de Mossad en de leiders van de idf. Je weet wel wat ik bedoel: inside-information. De informatie die ze niet doorgeven aan de cia.’

‘Da. Dat zal ik doen,’ zei Galishnikov. ‘Maar dan moeten ze me wel een buitenlijn geven.’

‘Dat hebben ze al gedaan. De lijnen zijn op dit moment open.’

‘Mooi. Zoeken we specifieke informatie?’

Bennett dacht er even over na. Toen keek hij Galishnikov aan. ‘Zeg maar tegen Eli dat hij het geld moet volgen. Dan weet hij wel wat ik bedoel.’

* * *

‘Ik wil dat de minister van Justitie een regeling treft met Iverson.’

Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn.

‘Weet u dat zeker?’ vroeg Corsetti toen.

‘Ja, ik weet het zeker,’ zei de president. ‘Er staat teveel op het spel. Hij heeft belangrijke informatie voor ons. Bel Neil op en zeg dat ik binnen een uur een overeenkomst wil zien. Ik wil vandaag nog een voortgangsverslag van alles wat hij te zeggen heeft. Begrepen?’

‘Ik begrijp het,’ zei Corsetti, ‘maar ik weet niet zeker of ik het ermee eens ben.’

* * *

‘En ik?’ vroeg Sa’id. ‘Wat kan ik doen?’

Bennett keek hem aan en zag de vastberaden blik in zijn ogen.

‘Dat is vrij ingewikkeld. Israël heeft aangeboden grondtroepen het land in te sturen.’

‘O, nee!’ riep Sa’id. ‘Jonathan, dat kun je niet…’

‘Waarom niet?’ onderbrak Galishnikov. ‘Natuurlijk moet Doron troepen sturen. Jouw broeders en zusters worden vermoord, Ibrahim.’

‘Denk je soms dat ik dat niet weet?’ beet Sa’id hem zo fel toe dat Bennett en Galishnikov ervan schrokken. ‘Maar je kunt Israël niet aan laten vallen. Dan geef je hun precies wat ze willen.’

‘Wie geef je dan precies wat ze willen?’ vroeg Galishnikov.

‘Degene die dit heeft gedaan. Ik weet niet wie het is, maar het was niet Dahlan, Rajoub of een andere volgeling van Arafat.’

‘Hoe weet je dat zo zeker?’ vroeg Bennett.

‘Omdat ik het gewoon weet. Het zijn geen mensen, maar honden. Als Arafat “zit” zei, gingen ze zitten en als hij “af” zei, gingen ze af. Als hij zei dat ze op hun rug moesten gaan liggen, deden ze dat. Ze kunnen niet zelf nadenken en ze waren doodsbang voor Arafat. Zonder hem kunnen ze niets. Hij gaf hun geld en macht. Hij gaf hun bevelen. Het is niet mogelijk dat een van hen zich tegen hem gekeerd heeft. Bovendien was hij oud en ziek. Natuurlijk werd er al gesproken over wie hem op zou volgen, maar ik durf mijn leven eronder te verwedden dat ze hem geen kwaad zouden doen. Absoluut niet.’

‘Ik moet weten wie het wel heeft gedaan, Ibrahim.’

‘Hoe? Hoe kan ik…’

‘Pak de telefoon en probeer er achter te komen of er nog mensen uit de regering in leven zijn. Bel ze thuis. Bel ze op hun mobiele telefoon. Hoor ze uit. We moeten eerst te weten komen wie hier achter zit en dan moeten we uitvinden wat de regering van plan is.’

‘En Doron?’

‘Vertel je mensen dat Dorons leger klaar staat.’

‘Jonathan…’

‘Ik weet het, maar het is belangrijk dat wat er over is van de Palstijnse overheid een stap naar voren doet en niet alleen de president maar ook de rest van de wereld precies vertelt hoe het zit.’

‘Heb je tegen de president gezegd…’

‘Ja, ik heb hetzelfde gezegd als jij, namelijk dat een Israëlische invasie het eind betekent van het vredesoverleg.’

‘En wat zei hij toen?’

‘Hij zei dat hij erover na zou denken. Ik weet niet wat hij gaat doen, maar luister naar me, Ibrahim. Er worden mensen afgeslacht. Jullie hebben het niet gezien, maar op elke zender ter wereld worden beelden uitgezonden van de Palestijnse burgeroorlog en de druk om in te grijpen wordt enorm. Jij wilt niet dat Israël aanvalt. Israël wil niet dat Europa aanvalt. Wij willen niet dat de vn het doet.’

‘En?’

‘Het ziet er niet best uit,’ mompelde Galishnikov. Hij was opgestaan en liep heen en weer terwijl hij een sigaret opstak.

‘Nee, nee. Luister, Ibrahim,’ hield Bennett vol. Hij keek zijn vriend aan. ‘Luister. Bel alle leden van de Palestijnse overheid op. Vraag hun wat zij weten. Let op hun reactie en probeer er achter te komen wat zij van plan zijn. Zoek uit hoe zij het Palestijnse volk willen leiden nu Arafat er niet meer is.’

* * *

McCoy was blij om even alleen te zijn.

Ze deed de deur op slot, sloot zichzelf op in de badkamer en zette de douche aan. Ze bedankte God voor Zijn bescherming en omdat zij, Bennett, Galishnikov en Sa’id allevier nog leefden. Ze vroeg Hem de agenten die nog leefden te sparen en de families van de overledenen te troosten. Ze probeerde niet te denken aan de vrienden die de afgelopen paar uur waren vermoord. Maar ze kon nergens anders aan denken. Ze begon eerst zacht te huilen en toen steeds harder tot ze haar snikken niet meer onder controle had.

* * *

Bennett liep het vertrek van Galishnikov en Sa’id uit en ging terug naar zijn eigen kamer.

Hij wilde een douche nemen en iets eten, maar eerst moest hij zijn moeder bellen.

Ruth Bennett was negenenzestig jaar oud en nu helemaal alleen. Ze was een ochtendmens: meestal stond ze om zes uur op, en als ze uitsliep om half zeven. Ze had haar eigen dagelijkse rituelen, maar televisie, radio en kranten hoorden daar niet bij. Niet meer. Sinds de dood van haar man had ze geen behoefte meer aan de stroom van informatie die ooit haar leven had beheerst.

Bennett herinnerde zich haar stem nog goed toen ze naar zijn ziekenhuiskamer in Duitsland had gebeld en hem had verteld dat hij zijn vaders begrafenis had gemist. Dat was natuurlijk niet zijn schuld geweest, maar hij had duidelijk in haar stem gehoord dat ze hem maar moeilijk kon vergeven.

Toen ze elkaar eindelijk weer zagen, vertelde ze alles over de sobere, besloten ceremonie in Queens, niet ver van de plaats waar Solomon Jonathan Bennett op 6 december 1941 was geboren. De lijkwagen was door de straten gereden waar Sol als kind honkbal gespeeld had en langs de huizen waar hij ooit New York Times had bezorgd. Aan die krant had hij uiteindelijk zijn hele leven gewijd en voor die krant was hij van New York naar Moskou verhuisd en van daar weer naar Washington tot hij tegen zijn zin met pensioen ging en in een dorpje vlakbij Orlando ging wonen. Toen ze op het kerkhof aankwamen, stond daar een klein groepje oude mannen, zijn oud-collega’s, en een engel die ze nooit eerder had gezien.

Erin McCoy was onaangekondigd uit Washington gekomen. Ze had een Amerikaanse vlag bij zich als geschenk van het Witte Huis en een handgeschreven condoleancebrief van de president. Mevrouw Bennett had gezegd dat het een warm en attent gebaar was, onverwacht en in schril contrast met de rest van de dag.

Ze vertelde over de korte, emotieloze toespraak van de dominee die ze nog nooit eerder gezien hadden, uit een kerk die ze nog nooit vanbinnen had gezien, en die sprak over een ‘betere plek’ waar ze nooit in had geloofd. Ze vertelde hoe zij met Erin na de begrafenis geluncht had en thee had gedronken. Toen had Erin, met toestemming van de president, verteld waar Jon was, waar hij mee bezig was en waarom. Zijn moeder kon het hele verhaal niet goed in zich opnemen. Ze stelde af en toe een vraag, maar ze was geen journalist, zoals haar man was geweest. Ze had steun gevonden in Erins glimlach en daardoor had ze nog een klein sprankje hoop dat alles toch nog in orde zou komen.

Ze hadden de hele middag samen doorgebracht en ’s avonds bracht Erin haar naar Manhattan, waar ze een paar dagen in het Waldorfhotel zou verblijven. De kamer werd betaald door het Witte Huis, tot al het papierwerk geregeld was en ze terug kon gaan naar Florida. Mevrouw Bennett had de sleutel van Jons huis in Greenwich Village en hij had erop gestaan dat ze daar kwam wonen. Maar ze zei dat ze hem niet tot last wilde zijn. ‘Last?’ had Jon gevraagd. ‘Mam, ik lig in een ziekenhuis aan de andere kant van de wereld. Hoe zou je me tot last kunnen zijn?’ Maar Ruth Bennett duldde geen tegenspraak. Ze wilde voor zichzelf zorgen.

Bennett wist nog goed hoe netjes McCoy alles had geregeld. Ze had zijn moeder haar telefoonnummer gegeven zodat ze kon bellen als ze iets nodig had. Een auto met chauffeur, bijvoorbeeld, of een schouder om op uit te huilen. Erin zou nog een paar dagen in de stad zijn en al die tijd stond ze tot haar beschikking. Die avond stond er een piccolo voor de deur van mevrouw Bennetts hotelkamer met een bos witte rozen. Op het kaartje stond: ‘Maakt u zich maar geen zorgen, mevrouw Bennett. Jon zal snel weer thuis zijn. Ik bid voor u en voor hem. Gods zegen. Erin.’ Dat was nog zo’n attent gebaar en de twee zouden voor altijd vrienden blijven.

Bennett ging de hoek om en kwam bij Zieglers kamer. Hij toetste de code in, liep naar binnen en deed de deur achter zich dicht. Hij zakte neer op de bank en keek naar de telefoon.

De douche stopte met lopen. ‘Jon, ben jij dat?’ riep McCoy vanuit de badkamer.

‘Ja, ik ga mijn moeder bellen. Op bevel van de president.’

‘Doe haar de groeten van me.’

‘Zal ik doen,’ zei hij moe.

Bennett begon het nummer te draaien en keek op zijn horloge.

Over tien minuten zou de president het volk toespreken. Bennett werd misselijk. Het zweet liep over zijn rug. Hij had slaap nodig. En iets te drinken.

Toen de telefoon overging, wilde hij het liefst ophangen. Zijn moeder had al zoveel mee moeten maken en hij wilde niet dat ze zich nog meer zorgen om hem zou maken. De telefoon ging nog steeds over. Misschien zou McCoy ook wel even met haar willen praten als ze klaar was in de badkamer. Zijn moeder was voor Erin McCoy gevallen en misschien moest hij dat ook maar doen.

Er werd niet opgenomen en Bennett schold op zichzelf. Waarom had hij er niet op aangedrongen dat ze een antwoordapparaat kocht? Waarom had hij er niet gewoon een voor haar gekocht?

* * *

De badkamerdeur ging open.

McCoy wilde Bennetts gesprek liever niet onderbreken, maar ze wilde de toespraak van de president ook niet missen. Ze keek de kamer in en zag dat de televisie aanstond. Tim Russert was net klaar met zijn verhaal uit Washington en nu kwam het Oval Office in beeld.

De president begon te vertellen wat er de afgelopen uren was gebeurd. Hij zei ook dat hij Israël had gevraagd zich buiten het conflict te houden.

Maar McCoy zag Bennett nergens. Zat hij ergens anders naar de toespraak te kijken? Was hij teruggegaan naar de kamer van Sa’id en Galishnikov? Hij wilde dit toch niet missen? De president had zijn advies opgevolgd en niet dat van de Nationale Veiligheidsraad.

McCoy liep in haar joggingbroek en T-shirt, met een handdoek om haar hoofd gewikkeld naar de badkamer, waar ze het licht uitdeed. Daarna liep ze door naar de slaapkamer. Daar, op de bank bij de televisie, lag Bennett te slapen, met de telefoon nog in zijn hand. Hij zag er zo vredig uit dat McCoy hem niet wakker kon maken, zelfs niet voor de toespraak van de president. Ze legde een wollen deken over hem heen en keek naar de rest van de speech. Daarna veegde ze een plukje haar uit Bennetts gezicht, boog zich over hem heen en kuste hem op zijn wang.

‘Welterusten, voorman,’ fluisterde ze. ‘Slaap lekker.’