Drieëntwintig

* * *

Piep, piep, piep, piep. De waarnemer ging overeind zitten.

Hij was niet in slaap gevallen, maar na negen uur patrouilles op een E-3 awacs op tien kilometer hoogte boven de onvruchtbare woestijn van Irak, was hij niet meer helemaal wakker. Zijn oogleden waren zwaar. Hij dronk zijn zoveelste kop smerige koffie en verlangde naar een degelijke maaltijd.

Maar daar was plotseling verandering in gekomen. Ze hadden een onbekend signaal opgevangen, waarschijnlijk van een vijand. De waarnemer schoot overeind, drukte zijn koptelefoon tegen zijn oren en bekeek alle instrumenten. Toen riep hij zijn baas. Er was een voertuig – nee, het waren er twee – nee, het waren er wel drie! – onderweg in de richting west-noordwest.

‘Die zullen niets goeds in de zin hebben.’

‘Waarschijnlijk niet, meneer.’

Het was inderdaad een groep voertuigen die met ongeveer honderddertig kilometer per uur wegvluchtte.

‘Die zijn zeker op weg naar de Syrische grens. Ik denk dat we hen maar beter kunnen tegenhouden.’

Hij drukte een paar knoppen in en opende een beveiligde lijn met een aantal Apachehelikopters die verder naar het noorden op patrouille waren. ‘Mongoose Een Vijf, Mongoose Een Zes, hier Sky Ranch. Hoort u mij? Over.’

‘Sky Ranch, hier Mongoose Een Vijf. Ik hoor u luid en duidelijk. Over.’

‘Hier Mongoose Een Zes. Luid en duidelijk. Zeg alstublieft dat we in actie kunnen komen. Er is hier helemaal niemand, op onze eigen troepen na.’

‘Misschien ben je vandaag de gelukkige.’

‘Als u er bent, ben ik altijd gelukkig, meneer.’

De waarnemer vertelde de piloten van de Apaches alles wat hij wist over de onbekende voertuigen. ‘Niemand mag de Syrische grens over. Begrijpen jullie dat, jongens? Niemand.’

‘Begrepen, meneer. Mongoose Een Vijf gaat erop af.’

‘Mongoose Een Zes, ik zit vlak achter hem.’

De Apaches vlogen in zuidelijke richting. Ze mochten zelf ook de Syrische grens niet over en dat betekende dat ze niet veel tijd meer hadden. Ze hadden misschien drie of vier minuten de tijd om degene die zoveel haast had om het land uit te komen, te onderscheppen. Misschien zou het nog wel leuk worden.

* * *

De grote rood met witte bus reed weg bij het Dizengoffcentrum.

Het was vreselijk weer: het regende en stormde nog steeds. De chauffeur stopte een paar keer en ging toen op weg naar de campus van de universiteit van Tel Aviv. Het was de laatste rit van die dag, en ook de laatste rit van zijn carrière. Hij had precies vijfentwintig jaar en een maand voor de Israëlische vervoersdienst gewerkt en nu ging hij met pensioen zodat hij meer tijd kon besteden met zijn vrouw, vier volwassen kinderen en zes kleinkinderen. Zijn twee dochters woonden nog steeds in Israël. Een van hen was pas getrouwd. Zijn twee zoons woonden in Amerika; de ene in Los Angeles en de andere in Seattle.

De chauffeur en zijn vrouw waren gezegend met goede, verstandige kinderen. Ze hadden zich ernstig zorgen gemaakt over de kosten van de universiteit. Het was niet gemakkelijk om een gezin met vier kinderen te onderhouden met het salaris van een buschauffeur, zelfs nu zijn vrouw een parttimebaan had als mondhygiëniste. Maar ze hadden zich geen zorgen hoeven maken want de kinderen hadden een beurs gekregen van mit, Caltech, Cornell en Princeton. Ze hadden goede Joodse kinderen ontmoet, waren getrouwd en hadden zelf kinderen gekregen. En nu was de tijd aangebroken om daarvan te genieten. Na een vakantie in Eilat, zouden ze op reis gaan om hun kleinkinderen te bezoeken.

Het was lawaaierig en chaotisch in de bus. Hij zat vol met buitenlandse studenten, hoofdzakelijk Amerikanen die met een beurs aan de univertiteit van Tel Aviv studeerden. Ze kwamen nu uit de café’s die net gesloten waren. Ze hadden allemaal vakantie om Kerstmis of Chanukkah te vieren. Hoe konden ze in deze tijd dronken worden? Hadden ze dan geen greintje respect? Waren ze niet religieus? Natuurlijk niet, dacht de chauffeur. Dat was hij tenslotte ook niet. Op oudejaarsavond hoefde hij tenminste niet te rijden en dan zou hij zelf misschien wel dronken worden. Er was nog maar een halte voor die bij de campus. Daar zouden al deze studenten uitstappen en dan was hij eindelijk van ze verlost.

Hij stopte op de hoek en deed de deur open. De chauffeur zag dat er een jonge vrouw instapte, de enige persoon die dom genoeg was om zo laat en met dit weer over straat te gaan. Ze was misschien twintig jaar en droeg legerkleding met een dikke, gevoerde legerjas er overheen. Ze had haar handen vol pakketjes en kon moeilijk het trapje opklimmen. Terwijl ze haar kaartje betaalde, keek ze nerveus om zich heen, waarschijnlijk zocht ze een goede plek om te gaan zitten. De chauffeur zei in het Hebreeuws tegen haar dat er helemaal achterin misschien nog wel een plekje was.

Ze leek in de war te raken en zelfs geïntimideerd te zijn door alle studenten in de bus die niet veel jonger waren dan zijzelf en vrolijk lachten, schreeuwden en lawaai maakten. Ze baande zich een weg tussen hen door naar achteren. De chauffeur deed de deur dicht, keek in zijn spiegels en reed weg. Nog drie kilometer en dan kon hij rustig alleen terugrijden naar de remise.

* * *

‘Hoort u dat, kolonel?’

Eindelijk was Daoud Juma in slaap gevallen. Na twee dagen en honderden kilometers rijden was hij uitgeput, maar iemand riep hem. Iemand stelde hem een vraag. Waarom? Zagen ze dan niet dat hij met rust gelaten wilde worden?

‘Kolonel? Kolonel Juma? Hoort u dat, meneer? Er komt iets aan.’

Daoud hoorde iemand in het Arabisch tegen hem praten maar hij moest moeite doen om de woorden te kunnen verstaan. Hij deed zijn best om wakker te worden, maar hij was bepaald niet blij met deze onderbreking van zijn rust. Hij probeerde zijn ogen open te doen, maar er lag een vlies overheen. De infectie kwam weer terug. Hij wreef boos met zijn zakdoek over zijn ogen en schold tegen de chauffeur die hij nu goed kon horen en zien.

‘Meneer de kolonel, sorry dat ik u wakker moet maken…’

Daar zul je spijt van krijgen, dacht Daoud.

‘…maar ik denk dat ik een helikopter hoor.’

Het was een donkere nacht en het enige licht kwam van hun koplampen en de lichtjes in het dashboard. Hij keek naar buiten, maar zag alleen zijn eigen spiegelbeeld in de ramen gereflecteerd worden. Hij moest die knul maar geloven. Ze reden door een soort ravijn, waarschijnlijk nog steeds langs de Eufraat. De grens kon nu niet ver meer zijn. Of waren ze de grens al over zonder dat hem dat verteld was? Nee, dat was onmogelijk. Ze zouden hem altijd op de hoogte houden, zelfs als hij sliep. En er zouden paspoortcontroles zijn. Er zou smeergeld betaald moeten worden.

Zei hij dat hij een helikopter hoorde? Er was geen land in deze buurt dat helikopters bezat. Irak zeker niet meer. Het moesten Amerikanen zijn. Nu werd Daoud echt wakker.

De mannen in het busje meldden via de radio dat ze de helikopter ook gehoord hadden. Even praatte iedereen door elkaar. Toen vroeg een van de Fedajinleiders wat de kolonel wilde doen.

‘Hebben jullie misschien Stingerraketten?’ blafte hij door de walkietalkie die naast hem lag.

‘Ja, meneer. We hebben er nog één.’

‘Gebruik die dan, in naam van Allah!’ riep hij.

Hij had deze mannen toch goed opgeleid? De auto’s gingen sneller rijden over de zandwegen en door de haarspeldbochten. Op de rechte stukken reden ze met een snelheid van honderddertig kilometer per uur. Het probleem was dat geen van hen de weg goed kende en dat ze nooit wisten wanneer de volgende bocht kwam. Bovendien werd het al beperkte zicht van de tweede en derde auto nog verder beperkt door het zand en stof dat de eerste auto liet opstuiven.

Iemand in de Range Rover vroeg of ze hun lichten moesten doven. Daoud maakte direct een eind aan die nonsens. Als het een Amerikaanse helikopter was, was het een Apache of een Cobra of misschien een Blackhawk. Die drie soorten waren allemaal voorzien van nachtzichtapparatuut en geavanceerde flir-technologie – infraroodsystemen die warmtebeelden maakten en de patronen van hun motor en hun lichamen meteen zouden herkennen. Hij riep woedend naar zijn mannen dat die heidenen niet voor de gek gehouden zouden worden als ze hun lampen uitdeden. Ze zouden zichzelf alleen tegen de wanden van het ravijn te pletter rijden, of in de rivier belanden. Hij beval hun plankgas te geven en de Stinger klaar te maken.

De chauffeur van het busje meldde dat zijn mannen de lichten van de helikopter achter hen zagen. Hij kwam snel dichterbij. Hij vloog ongeveer tien tot vijftien meter boven de grond met een snelheid van honderdtachtig knopen.

Een van de mannen pakte de Stinger en maakte die snel klaar om hem af te vuren. Het was niet eenvoudig om hem in een donkere, rijdende auto in elkaar te zetten, maar hij had niet veel tijd. Het zou niet lang meer duren voor de helikopter bij hen was.

Ja, hij was bijna klaar. Hij moest alleen nog de accu opladen en het doel instellen. Hij had nog maar een paar seconden nodig.

* * *

‘Wat is dit nu? We worden aangevallen!’

‘Mongoose Een Zes, hier Sky Ranch. Wilt u dat herhalen?’

‘Sky Ranch, we worden aangevallen. Waarschijnlijk hebben ze een Stinger.’

‘Een Zes, kunt u de voertuigen zien?’

‘Ja, meneer. We zien de voertuigen. Het zijn drie auto’s. De achterste heeft zojuist een raampje geopend en ze richten een wapen op ons. Hebben we toestemming om te schieten, meneer?’

‘Hoeveel mensen zitten er in die achterste auto, Een Zes?’

‘Ik denk vijf of zes, meneer. Ze zijn op de vlucht.’

‘Begrepen, Mongoose Een Zes. Jullie hebben toestemming om te schieten.’

Het ravijn werd steeds smaller en het was een wonder dat de renault de snelheid van bijna honderdvijftig kilometer per uur kon bijhouden. Maar het ging hen niet om de renault.

‘Ik heb hem ingesteld.’

De Apache kwam steeds dichterbij, maar de piloot zag ook dat het ravijn steeds smaller werd. Hij zou maar één keer kunnen schieten voordat hij hoger moest gaan vliegen en de auto’s aan de andere kant van de bergpas opwachten.

‘Ik heb hem.’

De piloot van de Apache zag dat er iemand uit het raam van het busje leunde. De Stinger was klaar om afgevuurd te worden. Hij haalde een schakelaar over en ontgrendelde daarmee zijn eigen wapens.

‘Fox One, Fox One.’

De Hellfireraket schoot uit de zijkant van de helikopter. Hij suisde door de koude nachtlucht en verslond zijn prooi. De vuurbal vulde het hele ravijn en de piloot van de Apache kon nog net op tijd over de bergpas heen vliegen.

De chauffeur van de renault verloor even de controle over het stuur. De auto vloog van de ene kant van de weg naar de andere en reed toen recht op de rivier af. Hij kon nog net stoppen voordat ze in het koude, kolkende water terecht zouden komen.

De Range Rover bleef rijden. De chauffeur had geen tijd om zich zorgen te maken over de anderen, zelfs niet over kolonel Juma. Ze schoten door de bergpas heen en dachten dat ze de Amerikanen waren kwijtgeraakt. Tot ze de volgende bocht om reden. Toen zagen ze Mongoose Een Vijf; de andere Apache. Hij hing een paar honderd meter voor hen in de lucht, misschien zes meter van de weg af en er werd een Hellfireraket op de auto af geschoten. De mannen keken doodsbang toe. Dat was het laatste wat ze ooit zouden zien.

* * *

De chauffeur keek naar de lawaaischoppers achter hem.

Ze gooiden papieren vliegtuigjes door de bus en zongen ‘een potje met vet’ in het Engels en het Hebreeuws. Zaten zij op de universiteit? Wat triest. Het leek wel een stelletje kleuters. Die Amerikanen zouden na de middelbare school een paar jaar het leger in moeten, dacht de chauffeur. Allemaal. Geef ze een basisopleiding en laat de jongens minstens drie of vier jaar in het leger dienen. De meisjes minimaal twee jaar. Net als in Israël. Leer hun discipline. Leer hun in elk geval manieren. Dat had bij zijn kinderen ook gewerkt – weg met die kinderlijke arrogantie!

Bij hem had het ook gewerkt. Hij hield van het leger en genoot van zijn jaarlijkse reservistendienst. Daaraan had hij zijn goede lichamelijke conditie te danken. Bovendien was het besturen van een Merkava tank veel interessanter dan een bus. Hij wenste dat hij nu ook opgeroepen was. Het leek hem geweldig om Gaza in te nemen. Het moest prachtig zijn om Mohammed Dahlans hoofdkwartier aan puin te schieten. Helaas was hij te oud.

De chauffeur keek naar de jonge vrouw in de legeruitrusting die achter in de bus zat. Ze zei niets en keek niemand aan. Het leek haar niets te kunnen schelen dat ze doorweekt was. Hij richtte zijn blik weer op de weg voor hem en zag een rood stoplicht. Het was vreemd dat ze geen wapens bij zich had, dacht hij. Ze had geen pistool en geen M16. Was het niet gevaarlijk om op een nacht als deze alleen op stap te zijn? Bovendien droeg ze geen legerlaarzen, maar sportschoenen. Ze waren niet eens mooi, maar goedkoop, vies en nat. De chauffeur had vier kinderen en zes kleinkinderen, dus wist hij alles over sportschoenen. Hij kende alle merken en wist wat ze kostten; hij had ze tenslotte al bijna dertig jaar moeten betalen.

Hij keek weer in de achteruitkijkspiegel. De schoenen waren niet in Amerika of Europa gemaakt. Ze waren ook niet in Israël gemaakt, maar waar dan wel? Het stoplicht sprong op groen en hij reed verder. Hebron. De schoenen waren in Hebron gemaakt, en waren in het oosten van Jeruzalem te koop voor maar een paar sjekel. Nadat zijn broer in Bethlehem was doodgeschoten door een Palestijnse sluipschutter, had hij gezworen nooit meer Arabische producten te kopen. En het maakte hem niet uit dat hij maar een buschauffeur was; hij zou geen schoenen voor zijn kinderen kopen die gemaakt waren in Hebron. Hij nam liever een lening…

Hij vloekte en trapte op de rem. Alle passagiers vielen voorover. Hij keek achterom. De vrouw was ook gevallen. Hij graaide zijn pistool onder zijn stoel vandaan. Ze stond op. Iedereen schreeuwde. Ze deed haar jas uit en nu zag hij dat ze een bomgordel om had.

De chauffeur laadde het pistool door en draaide zich om.

‘Allahu Akhbar!’ schreeuwde de vrouw.

‘Nee!’ schreeuwde de chauffeur.

Ze trok een lange rode draad uit haar zak en pakte de schakelaar. Hij schoot een paar kogels af, maar het was te laat.

De explosie was zo hevig dat de bus als een speelgoedautootje door de lucht vloog. Het metalen dak werd er vanaf geblazen als het deksel van een blikje tonijn. De ramen werden eruit geblazen en de stoelen in de bus smolten.

Alle passagiers verbrandden in een oogverblindende flits oranje vuur. Toen begon het glas, scherven en lichaamsdelen te regenen. Op de campus sprongen de ramen en de studenten die niet door de kracht van de explosie uit hun bed geworpen waren, werden wakker door het oorverdovende lawaai.

Binnen vier minuten waren de hulpdiensten aanwezig. Van alle kanten kwamen politieauto’s, ambulances en brandweerwagens aangereden. Ook de antiterreurafdeling van Shin Bet, een onderzoeksteam van de fbi en tientallen journalisten haastten zich naar de plaats waar de bomaanslag had plaatsgevonden.

Het leek wel een scene uit een horrorfilm. Tot honderd meter verderop werden in bomen, op auto’s en op balkons brokstukken en lichaamsdelen van de passagiers gevonden. De hulpverleners deden hun best om te voorkomen dat alle omwonenden hun huizen uitkwamen om te kijken wat er gebeurd was en hielpen mensen waar ze konden.

In New York, Atlanta en Fort Lee in New Jersey werden de afschuwelijke beelden al live uitgezonden. De beelden waren eigenlijk te akelig om gewoon op televisie uit te zenden en er was nog niet veel informatie beschikbaar. Het enige wat men wist, was dat het pure chaos was.

Maar het was nog niet voorbij. Het was donker, het regende en er heerste paniek. Daarom merkte niemand de jongeman op die op de stoep bij de slaapkamers van de studenten liep. Hij zag er net zo uit als alle andere Israëlische studenten die eruit probeerden te zien alsof ze uit het Westen kwamen, in plaats van uit het Midden-Oosten.

Als de politieagenten hem zijn papieren hadden gevraagd, waren ze erachter gekomen dat de zesentwintigjarige Mohammed Saleh niet uit Israël kwam, maar uit Jericho. Als iemand zijn rugzak open had gemaakt, had hij gezien dat er geen boeken of kleren inzaten, maar twee kilo spijkers en glasscherven en acht kilo tnt die hij uit Egyptische mijnen in de Sinaïwoestijn had gestolen. Als iemand zijn walkman beter had bekeken, had hij gezien dat er geen casettebandje of cd in zat, maar een geavanceerd ontstekingssysteem dat in Iran gemaakt was en een half jaar geleden via Saoedi-Arabië en Jordanië naar de Westelijke Jordaanoever gesmokkeld was. Maar niemand keek naar de jongeman. Er was te veel te doen en te veel verdriet.

Daarom kon Mohammed Saleh ongezien door de mensenmassa heenlopen. Hij zocht de beste plek om de chaos te bekijken, tegenover de hongerige mediawolven en voor de ogen van alle cameraploegen. Hij liep naar het midden van de menigte die nu uit vijftig of zestig man bestond. Hij sloot zijn ogen, boog zijn hoofd en bad stil tot Allah. Toen drukte hij op ‘play.’

De tweede explosie was niet zo hevig als de eerste, maar veel wreder. Door de kracht van de explosie smolten de rompen van de mensen die er dichtbij stonden en werden hun hoofden van hun lichamen gerukt. De spijkers en glasscherven vlogen met lichtsnelheid door de lucht en rukten voor de ogen van de media de lichamen van toeschouwers aan stukken. En niemand wist dat er nog veel meer zou gebeuren.

* * *

Yuri Gogolov keek emotieloos toe.

Hij rouwde niet om de slachtoffers en hun families. Maar hij dacht wel aan hun reactie, en de reactie van de leider van Israël. De woede was zelfs hier in Teheran te voelen, evenals hun wraaklust.

Hierdoor zou Doron gedwongen worden om aan te vallen. Ze zouden erop staan dat hij de idf op de Palestijnen af zou sturen en hij kon niet weigeren. Zo zou het spel gespeeld worden.