Dertig

* * *

Bennett nam de leiding.

Er moesten tientallen beslissingen genomen worden. Tijdens de videoconferentie had Bennett een lijst gemaakt van vragen en onderwerpen die ze moesten bespreken. En met MacPhersons toestemming begon hij de lijst af te werken.

‘Meneer de president,’ begon Bennet, ‘bent u het tot nu toe eens met het plan?’

Het was duidelijk een gok. Misschien had Sa’id gelijk. Misschien was er geen andere manier en er was geen tijd meer om een ander plan te bedenken. Maar de risico’s waren enorm. Sa’id vroeg MacPherson en Doron en hun overheden om hun eigen burgers, de Palestijnen en de rest van de wereld te bedriegen. Nou ja, bedriegen was misschien een groot woord, maar zo voelde het wel. Aan de andere kant was het eigenlijk ook niet echt lie-
gen.

Doron wilde echt het gebied binnenvallen. De kans dat er veel Palestijnse slachtoffers zouden vallen door acties van de Israëlische legers werd steeds groter. Het Witte Huis wilde echt niet ingrijpen, vooral niet in Gaza en de Westelijke Jordaanoever, waar ze nog nooit waren geweest. De plc had Ibrahim Sa’id echt aangesteld als minister-president omdat hij banden had met de Amerikaanse regering. En Sa’id was echt onwillig om de post te accepteren en zou dat alleen doen als Amerika ingreep. Hij deed het echt om de Israëlische troepen uit het land te houden. Hij deed het om de islamitische radicalen in Gaza en de Westelijke Jordaanoever te verslaan en om de strijdende veiligheidsdiensten voor eens en altijd uit te schakelen.

Dat was allemaal waar. Maar hoeveel mensen buiten Station Gaza, de plc en het Witte Huis wisten en begrepen dat? Niet veel. Nog niet. Sa’id had wel gelijk. Als hij de Palestijnen wilde leiden, moesten zij de wereld zien zoals hij hem zag en dezelfde conclusies trekken. Misschien was de vertoning die Sa’id had bedacht inderdaad wel de enige manier om dat zo snel voor elkaar te krijgen.

‘Ik denk het wel,’ zei de president. ‘Erin, wat denk jij?’

‘Het lijkt mij een goed plan, meneer de president,’ zei McCoy zonder te aarzelen. ‘En ik denk dat de minister-president gelijk heeft. Het is op dit moment de beste optie.’

‘Wat denkt u, meneer de president?’ vroeg Bennett.

‘Ik moet het eerst met minister-president Doron bespreken, maar ik ben het wel met jullie eens.’

Bennett keek naar Sa’id en zag iets aan zijn gezicht. Het was geen glimlach, want het zou nog lang duren voor ze echt konden glimlachen. Maar er was iets waardoor Bennett zag dat zijn Palestijnse vriend weer wat hoop had gekregen.

* * *

Niemand in Albequerque kende de Viper.

Hij was er nog nooit geweest en hij zou er nooit terugkomen. Hij had alleen een goedkoop motel nodig, waar hij vier of vijf uur kon slapen en daarna douchen en ontbijten. Dan zou hij zijn reis in oostelijke richting hervatten. Op het bord stond dat de stad nog drieënvijftig kilometer weg was. Hij had de afgelopen veertien uur al bijna twaalfhonderd kilometer afgelegd en nu had hij nog maar een half uur te gaan. Binnen een uur zou hij in bed liggen.

De radio speelde continu countrymuziek. Nadir Sarukhi Hashemi zou veel liever naar de muziek uit zijn jeugd luisteren, of naar een cd van de Koran. Maar hij had geleerd dat jihadstrijders nooit de aandacht op zichzelf of hun godsdienst mogen vestigen.

Hij kon nog steeds de stemmen horen van de instructeurs en zijn klasgenoten die elke morgen de Code opzeiden. Het eerste was: laat niet aan je uiterlijk zien dat je moslim bent (dus geen baard, tandenstoker, lang shirt of de Koran in je hand). Het tweede was: gebruik geen algemene uitspraken van moslims en gedraag je niet als een moslim (dus geen speciale gebedsrituelen, geen ‘moge Allah je belonen,’ en geen mensen groeten met ‘vrede zij met u’). Het derde was: ga niet naar islamitische plaatsen zoals moskeeën, bibliotheken of islamitische markten. Het vierde was: laat in het openbaar niet aan je gedrag merken dat je moslim of Arabisch bent (spreek of zing niet in het Arabisch, bid geen vijf keer per dag, lees niet in de Koran, lees niets in het Arabisch, lees geen teksten over het Midden-Oosten en luister niet naar islamitische of Arabische muziek). Tenslotte was het vijfde: ga zoveel mogelijk op in de lokale bevolking om de vijand te misleiden en zorg ervoor dat je er uitziet zoals zij (draag moderne Westerse kleding, knip je haar kort, scheer je, bezoek café’s en disco’s, draag een kruis of Davidsster om je nek of hang er thuis een aan de muur en zorg ervoor dat je een Bijbel in je bezit hebt). Dit zijn geen overtredingen van de Koran, het is niet verboden tijdens de jihad.

Na de Code werd de heilige fatwah opgezegd. Dat waren de bevelen die ze hadden gekregen van de leiders van Al-Nakbah: ‘In overeenstemming met Allahs bevelen, geven we hierbij de volgende fatwah door aan alle moslims: het doden van alle Amerikanen en hun bondgenoten – burgers en militairen – is de persoonlijke taak van elke moslim in elk land. Het doel is de bevrijding van de Al-Aksamoskee en de heilige moskee in Mekka en het terugtrekken van de troepen uit alle islamitische landen. Amerika moet worden verslagen zodat hun legers niet meer in staat zijn de moslims te bedreigen. Dit is in overeenstemming met het woord van Allah, die zei: “– en bestrijdt de heidenen tezamen zoals zij u bestrijden,” en: “bestrijdt hen tot er geen oproer en onderdrukking meer is, en gerechtigheid en geloof in Allah overwinnen.” Wij roepen alle moslims die in Allah geloven op de Amerikanen te doden en hun geld buit te maken waar en wanneer ze kunnen.’

Het voelde goed om die woorden weer uit te spreken. Ze klonken troostend en vertrouwd. Maar nu verlangde hij ook terug naar de training en de saamhorigheid van de strijders, de band die hij had opgebouwd met de groepsgenoten die allemaal bereid waren hun leven te geven voor zo’n nobel doel. Hij was negenendertig jaar oud en het grootste deel van zijn leven was hij alleen geweest of op de vlucht. Hij moest constant over zijn schouder kijken en luisteren naar naderende voetstappen.

Nadir was de zoon van Palestijnse vluchtelingen die tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 – Al-Nakbah, ofwel ‘de catastrofe’– van Jericho in de Westelijke Jordaanoever naar Irak waren verhuisd. Hij was opgegroeid in Saddam Stad, een deel van Bagdad waar de Ba’athpartij de scepter zwaaide. Zijn ouders waren niet arm en leefden niet in misère. Zijn ouders waren zelfs behoorlijk rijk. Nadirs vader had als bankier gewerkt, tot de oorlog uitbrak. Toen had hij zevenendertigduizend dollar gestolen voordat hij met zijn gezin naar de Perzische Golf vluchtte.

Maar Nadir, zijn moeder en zijn vier oudere broers wisten niets over dat geld. Daar kwamen ze pas veel later achter. Eerst had Nadirs vader een baan gevonden als bankbediende bij de Nationale Bank van Irak. Daarna had hij zich opgewerkt tot directeur. Nadirs broers waren opgegroeid, hadden in het leger gezeten, diploma’s gehaald en werk gevonden. Nadir had vijftien jaar als explosievenexpert in de Republikeinse Garde gediend en had twee medailles gekregen voor zijn werk als instructeur in het gebruik van explosieven voor terroristische en tactische operaties. Vier jaar geleden was zijn moeder overleden aan een hersenbloeding.

Drie weken na de begrafenis zat Nadir met zijn vader in hun appartement, dat uitkeek over Bagdad. Het was augustus en de temperatuur was boven de 50 graden uitgekomen. ’s Avonds daalde de temperatuur tot 37 graden en de luchtvochtigheid was tussen de 85 en 90 procent. Het was nog steeds windstil.

De twee mannen zaten zwijgend in de donkere woonkamer met het licht uit en de plafondventilator aan. Ze droegen alleen hun ondergoed en het zweet droop van hun rug. Van tijd tot tijd maakten ze hun gezicht en rug nat met handdoeken die in ijskoud water waren gedoopt en ze dronken water met veel ijsblokjes. Ze probeerden zo weinig mogelijk te praten. Nadirs vader praatte niet graag. Niemand praatte veel tijdens het bewind van Saddam Hussein. Vooral niet als je voor de overheid werkte en al helemaal niet als het geld van de overheid door je handen ging. Al het geld in Irak was tenslotte van de overheid.

Maar op deze hete, benauwde avond begon Nadirs vader te praten. Voor de eerste keer in Nadirs leven vertelde zijn vader hem over zijn jeugd in Jericho, het leven in de Westelijke Jordaanoever, de zomers waarin hij met zijn vrienden door de heuvels van Judea wandelde, olijven plukte en om brood bedelde bij de eigenaars van de Arabische café’s aan de Jordaan. Hij vertelde hoe hij als ouderloze tiener langs de Jordanese soldaten de Oude Stad in Jeruzalem binnensloop en daar door de islamitische wijken liep. Hij herinnerde zich de geur van het lamsvlees dat op elke hoek aan het spit werd gebraden en de geur van de exotische kruiden waarvan hij de namen niet eens kende. En hij herinnerde zich ook dat hij een beeldschoon tienermeisje had ontmoet met de naam Rania, die zijn vrouw zou worden en hem vijf zonen zou schenken. Hij zou haar meenemen naar een plaats ver weg van de stad waar ze was geboren en waar ze zo van hield.

‘Je moeder kwam uit Jeruzalem,’ had Nadirs vader tegen hem gezegd. ‘Toen het bezet was door de Arabieren, woonden er goede moslims en geen Joden.’

Toen had hij Nadirs hand gepakt en hem laten beloven dat hij wraak zou nemen op de zionistische heidenen die zijn moeders hart hadden gebroken en haar hadden verbannen.

‘Je moeder heeft me op haar sterfbed gevraagd iets beloven,’ fluisterde zijn vader. ‘Ze heeft me laten beloven dat ik je dit na haar dood zou vragen als alles veilig was.’

‘Wat was dat, vader?’ had Nadir gevraagd. Hij was verbaasd door de trilling in zijn vaders stem en de tranen in zijn ogen.

‘Je moet Irak verlaten. Je moet alle militaire vaardigheden die Allah je heeft gegeven gebruiken, maar niet voor Saddams koninkrijk. Je moet ze gebruiken om Palestina en Al-Qoeds – Jeruzalem – de geboortestad van je moeder te heroveren.’

‘Maar hoe, vader? Als u het wilt zal ik het doen, maar hoe zou ik dat kunnen? Ik heb geen paspoort en geen geld. Ik ken geen andere mensen dan die in het leger, maar die kan ik niet vertrouwen.’

Nadir en zijn vader praatten toen een uur lang op zachte toon, alsof de Mukhabbarat – de geheime politie van Saddam Hussein – elk moment de deur konden intrappen en hen allebei neerschieten. Nadirs vader vertelde hem over mensen die hij via de bank had ontmoet en die ogenschijnlijk voor Saddam werkten, maar in werkelijkheid een geheim leger oprichtten om Palestijna te bevrijden. Hij vertelde Nadir hoe hij het vertrouwen van deze mannen had weten te winnen, hoe de mannen tien jaar geleden een rekening bij hem hadden geopend omdat ze haden gehoord dat hij en zijn vrouw Palestijnen waren, wat de familie liever voor zichzelf hield. Vervolgens vertelde Nadirs vader hem dat de mannen kleine sommen geld op verschillende rekeningen bij verschillende banken hadden staan. Hij werd hun vaste bankbediende en als dank voor zijn medewerking mocht hij een deel van het geld voor zichzelf opzij zetten.

In totaal had Nadirs vader nu, inclusief de zevenendertigduizend dollar die hij had gestolen, honderdvijftigduizend dollar in verschillende valuta. Dat geld gaf hij aan Nadir om te kunnen vluchten en zich aan te sluiten bij Al-Nakbah. Daar kon hij zelfmoordterroristen opleiden en er uiteindelijk zelf een worden.

Dat was de laatste wens van zijn moeder en nu ook van zijn vader. Nadirs vader was inmiddels vijfentachtig jaar. Hij was oud en zonder zijn vijftien jaar jongere vrouw zou hij snel sterven. Hij zou arm en eenzaam sterven, maar wel met de hoop dat zijn zoon al zijn jaren in ballingschap zou wreken op de Joden, en Palestina zou bevrijden uit de handen van de heidenen.

Nadir voelde zijn oogleden zwaar worden. Hij was onderweg naar de oostkust en had niet veel tijd meer, dus had hij niet veel geslapen. Hij wist niet hoeveel anderen over de grens waren gekomen en hoe ze dat hadden gedaan. Niemand wist hoeveel mannen er onderweg waren naar hun doel en zouden toeslaan in het hart van de grote satan. Maar hij was er in elk geval wel. De gebeden die zijn moeder op haar sterfbed had uitgesproken, leidden hem, en hij zou zeker slagen. Zijn vader en moeder zouden trots op hem zijn.

Misschien zou zijn vader de radio aan kunnen zetten in het kleine, benauwde appartement en horen over een heldhaftige aanslag in een stad aan de oostkust. Dan zou hij tevreden kunnen inslapen, wetend dat zijn jongste zoon zijn taak had uitgevoerd. Maar nu moest Nadir ervoor zorgen dat hij een paar uur kon slapen. Hij zou zijn taak niet kunnen uitvoeren als hij achter het stuur in slaap viel en op een vrachtwagen zou botsen.

Terwijl Nadir naar het bord naar Albequerque keek, vroeg hij zich af waarom zijn ouders hem hadden uitgekozen voor deze eervolle taak. Hij was altijd de minst succesvolle zoon geweest. Een van zijn broers was wiskundeleraar. De ander ontwierp en bouwde bruggen in het zuiden van Irak. De derde was politieagent en de vierde was een tankbestuurder. Hij had geen idee waar zij sinds de Amerikaanse aanvallen waren gebleven. Maar hij wist wel dat het vooraanstaande mannen waren. Ze waren getrouwd en hadden zoons gekregen. Ze werden gerespecteerd door hun families en vrienden.

Waarom was hij dan zo anders? Hij was niet getrouwd en had zelfs geen vriendin. Hij had geen goede vrienden, geen huis en geen materiële zaken waardoor hij aan een plaats gebonden was. Daar had hij het jarenlang erg moeilijk mee gehad. Hij had zich eenzaam gevoeld en vond zichzelf een mislukkeling.

Maar misschien had Allah ervoor gezorgd dat hij zich nergens vestigde. Misschien was het zijn wil dat hij rusteloos en vrij was zodat hij zijn moeders laatste wens kon uitvoeren. Van alle vijf zonen was hij de enige die bereid was zijn leven hiervoor te geven. Misschien had zijn moeder dat altijd geweten. Misschien wachtte ze nu in de hemel op hem en zou ze, als hij haar weer zag, tegen hem zeggen: ‘Goed gedaan, mijn zoon. Ik ben trots op je. Je hebt mij en je vader een eer bewezen. Kom nu hier, in de nabijheid van Allah.’ Dat wist hij niet zeker, maar hij wist wel zeker dat hij bereid was een glorieuze dood te sterven. En hij wist dat hij niet lang meer hoefde te wachten. Daar was zijn afslag. Nadir zette zijn richtingaanwijzer aan, keek in zijn spiegels, remde af en reed de afslag op.

* * *

‘Moeten we de vredesbesprekingen op Camp David houden?’ vroeg MacPherson.

Sa’id en de plc wilden zo snel mogelijk met Doron spreken, maar iets vertelde Sa’id dat hij beter niet naar het bekende zomerhuis van de president kon gaan.

‘Dat is een vriendelijk aanbod,’ begon hij.

‘Maar?’

‘Ik denk dat het geen herhaling moet zijn van de vorige vredesbesprekingen, waar de pers bovenop zat, zoals die in Madrid in 1993 en die in 2000 toen Clinton op Camp David wilde onderhandelen tussen Barak en Arafat. Volgens mij lopen die altijd verkeerd af.’

‘Waarom zegt u dat?’ vroeg de president.

‘Omdat de pers er bovenop zit. Die onderhandelingen gaan om het uiterlijk, niet om het resultaat.’

‘Waar denkt u zelf aan?’

‘Om eerlijk te zijn, weet ik dat zelf nog niet zeker.’

‘Jon, wat denk jij?’

‘Ik ben het met de minister-president eens, meneer de president. Ik denk dat het het beste is als Sa’id en Doron elkaar in de regio spreken en niet op Amerikaans grondgebied, zonder de media en zonder tientallen adviseurs die hun tientallen redenen influisteren waarom het toch geen goed idee is om vrede te sluiten. Als ze een verdrag kunnen opstellen is dat geweldig, maar als ze alleen maar een vriendschap kunnen opbouwen en de fundering voor het verdrag kunnen leggen, is dat ook goed. Het moet snel gebeuren, zonder dat iemand het weet.’

‘Maar moeten we het volk niet laten weten dat er vredesonderhandelingen gevoerd worden?’

‘Uiteindelijk wel,’ legde Sa’id uit. ‘Maar op dit moment zijn mijn mensen gericht op de oorlog. Ik wil de mensen niet in verwarring brengen door ze te vertellen over vredesbesprekingen op het moment dat ze in hun eigen land vechten voor hun leven.’

‘Meneer de president,’ voegde Bennett eraan toe, ‘misschien moeten we het beschouwen als een van de grote fusies of overnames die we op Wall Street uitvoerden. We kunnen naar cnbc laten uitlekken dat er vredesonderhandelingen gevoerd worden. Daardoor kunnen we de interesse van het volk wekken en zien hoe ze hierop reageren. Maar dan alleen als de gesprekken ver gevorderd of zelfs achter de rug zijn. We hebben nooit willen onderhandelen terwijl er journalisten over onze schouder meekeken. Alles veranderde als het algemeen bekend was geworden.’

‘Dat is waar,’ zei de president. ‘Bent u het daarmee eens, minister-president?’

Sa’id dacht even na en antwoordde toen: ‘Als u minister-president Doron kunt overhalen in goed vertrouwen naar de vredesonderhandelingen te komen, zie ik niet in waarom niet. Hij moet alleen één ding weten.’

‘En dat is?’ vroeg MacPherson.

‘Ik heb onderhandelingen gevoerd over miljarden dollars met de gladste sjeiks en misdadigers uit het Midden-Oosten. Ik duld geen flauwekul van hem.’