Veertig

* * *

Bennett en McCoy ontbeten om negen uur.

Ze spraken het plan nog eens door en bekeken de laatste informatie die gefaxt was door de Nationale Veiligheidsdienst en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het waren vooral aanbevelingen over de bewoordingen en onderhandelingsstrategieën die gebruikt waren in eerdere onderhandelingen tussen Arabische en Israëlische leiders.

De mensen in Washington konden hun oren niet geloven toen ze hoorden dat Bennett en McCoy vredesonderhandelingen wilden voeren zonder de aanwezigheid van een Amerikaanse diplomaat. Daarom stelde Bennett voor dat de president later in de week, na de herdenkingsdienst voor Tucker Paine en de dss-agenten die waren omgekomen, Ken Costello en Marty Benjamin zou sturen. Dat waren de staatssecretaris van de afdeling politieke zaken van Buitenlandse Zaken en de directeur van het beleidsvormingsteam. De president had ermee ingestemd. Hij had de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Dick Cavanaugh, gevraagd onofficiële gesprekken te voeren met andere Arabische leiders om erachter te komen wat hun plannen waren nu Saddam Hussein en Yasser Arafat er niet meer waren.

Bennett, McCoy, Doron en Sa’id kwamen om een uur ’s middags weer bij elkaar in dezelfde eetkamer als de dag ervoor. Doron vertelde dat zijn overheid alles zou doen om de fbi te helpen Bennetts moeder te vinden. Sa’id omhelsde hem en herhaalde het gebed dat hij de hele nacht en ochtend voor zijn moeder had gebeden. Hij vertelde ook dat zijn vrouw en vier tienerzoons veilig uit Ramallah waren gehaald en nu in Amerika waren, waar ze streng werden bewaakt door de geheime dienst. Hij vertelde ook dat hij op Al-Jazeera een interview had gegeven voor oud en nieuw, waarin hij had verteld over Operatie Palestinian Freedom en de andere Arabische leiders had opgeroepen de Palestijnse veiligheidstroepen over te halen hun wapens neer te leggen en het nieuwe jaar in vrede te beginnen.

Na drie kwartier waren ze klaar met eten en liepen ze naar de comfortabelere stoelen. Bennett bedankte de twee leiders voor hun inzet en Doron in het bijzonder omdat hij de vergadering had laten doorgaan op de Joodse sabbat. En hij vertelde dat president MacPherson het bijzonder waardeerde dat ze ermee hadden ingestemd om in het geheim, zonder assistenten, af te spreken in een Amerikaanse bunker in de Rots van Gibraltar. Hij zei dat het niet gemakkelijk was voor hen, maar dat het op dit moment de enige goede oplossing was.

‘Heren, de schrijver Isaiah Berlin heeft ooit geschreven dat de hele wereld is verdeeld in twee groepen. De Vos weet veel, schreef Berlin, en hij jaagt op alles. De Egel kent maar een ding en concentreert zich daarop als een laserstraal.’

McCoy wist niet wat hij hiermee wilde zeggen.

‘In ons geval,’ ging Bennett verder, ‘is de Vos iemand die zich laat afleiden door eeuwenlange haat en wantrouwen en door voorgaande verdragen. Sommige van die verdragen waren niet praktisch, andere waren niet verstandig en geen enkele werd nageleefd. De Vos staart zich blind op zaken die niet als eerste moeten worden behandeld en misschien de komende jaren nog niet worden opgelost. Misschien zit hij zijn eigen staart achterna en draait hij rondjes tot hij en de mensen die naar hem kijken, duizelig en gefrustreerd raken omdat ze niet meer geloven dat er iets bereikt zal worden. Maar de Egel overziet de situatie, laat zich niet afleiden en neemt genoegen met het goede als het perfecte niet haalbaar blijkt te zijn. Ik stel voor dat we het voorbeeld van de Egel volgen. De president heeft gezegd dat een vredige oplossing in het Arabisch-Israëlische conflict de hoogste prioriteit heeft. We zullen jullie helpen grenzen vast te stellen, oplossingen te verzinnen voor de vluchtelingen en de waterrechten en de status van Jeruzalem, maar dat is fase twee van het Olie voor Vredeverdrag. Fase een is een driejarige overgangsfase, waarin beide zijden werken aan een terreurvrije zone, politieke en economische infrastructuur en de opbouw van de olie-industrie, en waarin ze beginnen met de realisatie van een vrije en actieve Palestijnse democratie.’

Bennett nam een slok koffie en ging toen verder. ‘We hebben nu uiteraard te maken met andere omstandigheden in het gebied. Mijn overheid heeft nog niet besloten hoelang de Amerikaanse troepen in het land zullen blijven omdat Operatie Palestinian Freedom nog niet ver genoeg gevorderd is. Maar de president staat open voor de suggestie om in het land te blijven als buffer tussen Israël en de Palestijnen en te proberen zelfmoordaanslagen en raketaanvallen te voorkomen.’

Er viel een korte, ongemakkelijke stilte. De stromingen van de geschiedenis sleurden hen mee naar de open zee.

‘Daar sta ik wel voor open,’ zei Sa’id. ‘Maar ik wil zeggen dat het opheffen van de bezetting – Amerikaans en Israëlisch – een van de kernpunten moet zijn in de vredesonderhandelingen. Bovendien moet Israël Palestina erkennen als zelfstandige staat, en dan gaat het over het gebied dat voor 1967 van ons was.’

Bennett zag dat Doron ging verzitten. Dit was het dan. Ze waren begonnen met de besprekingen en ze namen het serieus.

‘En we willen een duidelijk tijdschema hebben,’ vervolgde Sa’id. ‘President Carter beloofde ons op Camp David een eerlijke oplossing. Datzelfde deed president Bush in Madrid. Toen kwam Oslo en daarna Road Map. Er zou in 2005 een Palestijnse staat zijn. En hier zitten we dan. Het is de eerste dag van 2011 en we hebben helemaal niets. We zijn net een van jullie Charlie Browncartoons: Charlie, Lucy en de voetbal. Op het laatste moment trekt iemand altijd de bal weg zodat we op de grond vallen. We hebben nog maar weinig vertrouwen in dit spelletje.’

‘Ik begrijp het, meneer de minister-president,’ zei Bennett. ‘En ik wil niet de hele geschiedenis van de gefaalde vredesonderhandelingen en het niet navolgen van de overeenkomsten oprakelen. Maar de president heeft me gevraagd jullie dit te vertellen en het zo duidelijk mogelijk te zeggen.’

Bennett wachtte even en keek Sa’id recht aan. ‘De Palestijnen hebben geen eigen staat omdat de Palestijnse leiders weigerden genoegen te nemen met minder dan de hele staat Israël. Zij weigerden het gewapende conflict te stoppen voor ze dat doel hadden bereikt. Ze weigerden de terroristische organisaties die onschuldige Israëlische burgers doodden, de kop in te drukken. Bovendien hebben ze alle politieke overeenkomsten die hun werden aangeboden, afgeslagen. De president weet heel goed dat Israël de Palestijnen vaak slecht heeft behandeld en de mensenrechten op verschillende manieren heeft geschonden. Hij keurt dat niet goed en vergoelijkt het niet. Maar hij en de hele overheid zijn ervan overtuigd dat het uiteindelijk de schuld is van de Palestijnse leiders dat ze nog geen eigen staat hebben.’

Sa’id kon zijn oren niet geloven. Doron ook niet.

‘In 1947,’ ging Bennett verder, ‘bedacht de Volkenbond het verdelingsplan waarbij het Heilige Land in tweeën werd verdeeld. Israël zei ja. De Arabische leiders zeiden nee. En vijf Arabische landen vielen het land binnen om de Joden uit te schakelen. In de zomer van 2000 bood minister-president Barak op Camp David aan, Arafat zevenentachtig procent van de Westelijke Jordaanoever en Gaza te geven. Tot dan toe had nog geen Israëlische minister-president meer dan veertig of vijftig procent aangeboden en dat was in de ogen van de Amerikaanse overheid een bijzonder gul aanbod.’
Doron wilde eraan toevoegen dat het een té gul aanbod was, maar hij hield zich in.

‘Maar voorzitter Arafat wilde meer,’ vervolgde Bennett. ‘Hij onderhandelde tot hij zevenennegentig procent van het land zou krijgen, en de helft van de Oude Stad in Jeruzalem. Barak stemde toe. Maar wat deed voorzitter Arafat? Hij wees het voorstel af. Hij ging terug naar Ramallah en begon de Al-Aksa intifada, een golf van terreur en zelfmoordaanslagen waarin duizenden Israëli’s en Palestijnen gedood of verwond werden.’

De spanning was voelbaar.

‘Mijn overheid wil u niet voorschrijven wat er in het verdrag moet staan. Het maakt ons niet uit wat u met elkaar afspreekt. Het Olie voor Vredeverdrag is niet gericht op hoeveel land iedereen krijgt, maar op hoeveel rijkdommen iedereen krijgt als er een verdrag wordt gesloten en nageleefd. De Israëlische minister-president Abba Eran heeft ooit gezegd: “De Palestijnen missen nooit een kans om een kans te missen.” President MacPherson heeft gezegd dat ze deze kans maar beter niet kunnen missen.’

* * *

Oudejaarsavond was voorbij.

Er waren geen berichten binnengekomen over aanslagen. Het grootste incident van die avond had om drie minuten over twaalf plaatsgevonden. Drie mannen probeerden in een Cessna van Toronto naar Rochester te komen en vlogen op dertig meter hoogte over het Ontariomeer. Nadat ze waren opgemerkt door de kustwacht, hadden die hen gewaarschuwd zich te identificeren en terug te gaan. Toen ze dat niet hadden gedaan, hadden twee F-16E gevechtsvliegtuigen de Cessna onderschept en uit de lucht geschoten. Dat was nog maar een paar minuten voordat ze Rochester bereikt zouden hebben, waar de hoofdkantoren stonden van grote bedrijven als Kodak, Xerox en Bausch&Lomb.

De plek waar het toestel was neergestort, werd nog steeds onderzocht. Het was niet duidelijk of de mannen een zelfmoordaanslag hadden gepland – het vliegtuig zat namelijk vol met explosieven – of op een privé landingsbaan hadden willen landen om de lading daar door te geven aan hun medestrijders of zelf op een andere manier verder hadden willen reizen.

De fbi had de afgelopen week minstens negen terroristische groepen opgepakt die de Amerikaanse grens over probeerden te komen. Er zaten nu veertien mannen en drie vrouwen in voorarrest en zeven mannen waren omgekomen in gevechten met agenten aan de grens of in de lucht.

* * *

‘Jonathan, ik betreur jouw veronderstellingen,’ zei Sa’id op kalme toon.

‘Dat begrijp ik, maar het zijn niet mijn veronderstellingen,’ antwoordde Bennett. ‘Het zijn de veronderstellingen van de president.’

‘Toch is het niet eerlijk. Dit suggereert dat wij moeten toegeven en Israël niet.’

‘De president neemt het jou ook niet kwalijk, Ibrahim. Hij zegt dat het de schuld is van Arafat en zijn regime, het regime dat op dit moment zichzelf en jouw mensen aan het uitroeien is. Het is een eerlijke analyse en het is gewoon waar.’

‘Ik vind het jammer dat je zo denkt, Jonathan.’

‘Het is niet iets wat ik dénk. Het is een feit.’

‘Luister, Jonathan. Ik wil een staat. Voorzitter Arafat wilde een staat. Abu Mazen wilde een staat. Mijn mensen willen een staat. Punt. Niet morgen. Niet volgend jaar of over drie jaar of over duizend jaar. We willen een staat. We willen onze eigen baas zijn en een waardig bestaan hebben. Dat is alles wat we ooit hebben gewild. Een eigen staat zodat onze kinderen in vrede kunnen opgroeien. Je beledigt me ernstig als je zegt dat al het geweld van de afgelopen vijftig jaar onze eigen schuld was.’

‘Ibrahim, het is jouw schuld niet. Het is niet de schuld van de Palestijnen. Maar luister naar me: het is niet waar dat Arafat en zijn regime alleen maar een staat wilden waar ze hun kinderen in vrede konden opvoeden. Dat wil jij. Dat willen de meeste Palestijnen. Maar als Arafat dat had gewild, had hij Baraks aanbod aangenomen.’

‘Meneer de minister-president,’ vroeg Bennett nu aan Doron, ‘heeft uw voorganger Ariel Sharon niet toegestemd met de tweestatenoplossing? Heeft hij niet gezegd dat de bezetting niet langer kon doorgaan?’

‘Dat heeft hij inderdaad gezegd.’

‘Wat denkt u daarover?’

Doron haalde diep adem. Hij had niet verwacht dat hij zo snel met deze vraag zou worden geconfronteerd. Het idee van een Palestijnse staat maakte hem bang, maar dat was niet uit ideologische of religieuze overwegingen. Doron maakte zich zorgen om de veiligheid.

Een eigen staat betekende dat ze het recht hadden om een leger, luchtmacht en marine op te richten. Het land zou het recht hebben om luchthavens te bouwen, verdragen te sluiten en militaire oefeningen te houden. Sa’id leek een redelijke man, maar wie zou hem later opvolgen? De volgende Palestijnse minister-president – of die na hem – zou wel eens een verdrag kunnen sluiten met Syrië, Saoedi-Arabië of Teheran. Wat kon zijn opvolger dan beginnen als hij nu al zo veel zou weggeven? Maar hij wist dat de onderhandelingen voorbij zouden zijn als hij Sa’id niet persoonlijk beloofde dat de driejarige overgangsfase hem ook iets zou opleveren.

‘Als de grenzen voldoende bewaakt worden en wordt aangenomen dat de terroristen zijn uitgeschakeld en dat andere Arabische landen bereid zijn het handelsembargo tegen Israël op te heffen, ja, dan zal mijn overheid niet tegen een tweestatenoplossing zijn.’

Zo, hij had het gezegd. Het was nu alleen nog de vraag of Sa’id het geloofde.

* * *

‘Het is voor u, meneer Harris.’

Scott Harris, de directeur van de fbi, zat in het commandocentrum in het Witte Huis met minister Lee James van Binnenlandse Veiligheid, Bud Norris, de directeur van de geheime dienst, nationaal beveiligingsadviseur Marsha Kirkpatrick en hun assistenten. De president en de First Lady lagen nog te slapen. De mensen die wel aanwezig waren, waren al de hele nacht bezig met de planning van de grootste antiterreurcampagne in de Amerikaanse geschiedenis. De enige slaap die ze hadden gekregen, was als ze even een dutje deden in hun kantoor.

Maar het telefoontje was dringend.

‘Harris. Wat is er? … Weet je dat zeker? … Oké. Dank je wel.’

Hij hing op en keek naar de anderen. ‘Het rapport van de autopsie is binnen.’

‘En?’ vroeg Kirkpatrick.

‘Het is Ruth Bennett niet.’

‘Weten ze dat zeker?’

‘Ze hebben haar geïdentificeerd aan de hand van het gebit.’

‘Dus…’

‘Precies,’ zuchtte Harris. ‘Ze loopt nog ergens rond.’

* * *

Na een kwartier pauze kwamen ze weer bij elkaar.

McCoy gaf beide mannen een document van vijf bladzijden. Op de voorkant stond ‘Vertrouwelijk’ en ‘Geheim.’ Maar het was zorgvuldig bekeken door de vicepresident en het beleidsvormingsteam, alle leden van de Nationale Veiligheidsraad – met name de cia, het ministerie van Defensie en het beleidsvormingsteam van het ministerie van Buitenlandse Zaken – en drie voormalige ministers van Buitenlandse Zaken.

Bennett stelde voor de mannen een samenvatting te geven en de belangrijke gesprekken uit te stellen tot maandag zodat ze de tijd hadden om het door te lezen en met hun adviseurs te overleggen. Beide mannen stemden daarmee in.

Amerikaans voorstel voor vrede en welvaart

De Verenigde Staten bieden een ‘voorstel voor vrede en welvaart’ tussen Israël en de Palestijnse Overheid aan.

Dat gebeurt op initiatief van de motie 242 van de Amerikaanse Veiligheidsraad, die is ingediend op 22 november 1967. Deze motie vraagt Israël haar troepen terug te trekken uit bezette gebieden.

Motie 242 vraagt ook om het beëindigen van alle aanspraken en het intrekken van alle oorlogsverklaringen, en respect voor en erkenning van de zelfstandigheid, territoriale integriteit en politieke zelfstandigheid van elke staat in het gebied en hun recht in vrede te leven binnen veilige, erkende grenzen zonder de dreiging van geweld.

Bennett vertelde eerst dat motie 242 (en de daarbij horende motie 338) de basis vormde voor alle Arabisch-Israëlische onderhandelingen en dat dat zo moest blijven. Hij bevestigde nog eens dat de president met andere landen uit de regio in gesprek zou gaan en hun zou vragen ook vredesonderhandelingen te voeren met Israël en dat Marokko en Pakistan al bijzonder geïnteresseerd waren.

Toen zei hij het. Hij merkte op dat de motie Israël aanspoorde zich terug te trekken ‘uit bezette gebieden,’ en niet ‘uit alle bezette gebieden.’ Dat was belangrijk. Het ging hier om ‘land voor vrede,’ maar niet om ‘ál het land voor vrede.’

‘Mijn overheid begrijpt dat er meningsverschillen zullen zijn over dit onderdeel,’ zei Bennett. ‘En ik wil hier op dit moment niet te lang bij stilstaan. Dit hoort thuis in de laatste stadia van de onderhandelingen en niet in de overgangsperiode. We willen alleen duidelijk maken dat we weten dat dit meningsverschil bestaat en dat we begrip hebben voor beide standpunten.’

Sa’id was er niet blij mee dat Bennett dit onderwerp aanroerde, maar hij zei niets.

Bennett was blij dat de landmijn waar hij zojuist op was gestapt niet afging en ging verder.

Op dit moment is het voorstel van de Verenigde Staten als volgt:

Fase I: een overgangsfase van drie jaar.

Fase II: laatste onderhandelingen.

Fase III: ondertekening en uitvoering van het uiteindelijke vredesverdrag.

Bennett begon met het voorstel voor de overgangsfase.

A. Coördinerende Raad

De Palestijnse minister-president en de Palestijnse overheid zullen worden bijgestaan door een Coördinerende Raad, voorgezeten door de Verenigde Staten – in overleg met de Arabische Staten die de Staat Israël en de navo erkennen – bij het plannen en oprichten van een nieuwe, democratische overheidsstructuur. De nieuwe overheid zal de Palestijnse Bestuursautoriteit (pb) genoemd worden zodat deze niet verward kan worden met zijn voorganger. Amerika en de pb zullen alles doen om te voorkomen dat er mensen in de overheid komen die banden hebben met het terrorisme.

De Amerikaanse troepen en vredesmachten zullen het gebied in kwestie niet verlaten tot de president van de Verenigde Staten heeft besloten dat de pb bereid en in staat is effectief te functioneren en terroristische aanslagen vanuit Israël of andere landen te voorkomen.

Niemand zei iets en Bennett ging verder met het volgende onderdeel.

B. Palestijnse Bestuursautoriteit

Er zal een Palestijnse bestuursautoriteit worden opgericht in de gebieden die onder Palestijns bestuur vallen. De pb zal verantwoordelijk zijn voor het bestuur van het dagelijks leven van de Palestijnen, bijvoorbeeld de economie, politie en ordehandhaving, educatie, huisvesting, religie, cultuur, communicatie en andere sectoren.

De leden van de pb zullen Palestijnen zijn die niet – direct of indirect – betrokken zijn bij terroristische activiteiten.

De pb zal tijdens de overgangsfase minstens drie jaar aan de macht zijn. Gedurende deze periode zal Ibrahim Sa’id minister-president zijn en de huidige leden van de Palestijnse Overheid zullen hun functie behouden.

Tijdens deze periode zullen de nodige democratische structuren worden opgebouwd en er zal aan de voorwaarden worden voldaan om aan het eind van deze periode te kunnen beginnen met de uiteindelijke vredesonderhandelingen.

Aan het eind van deze periode zullen er vrije, open verkiezingen worden gehouden. De verkiezingen zullen worden waargenomen door de Coördinerende Raad zodat zij gehouden zullen worden volgens de democratische richtlijnen. De uiteindelijke onderhandelingen over de status van het gebied zullen plaatsvinden na deze verkiezingen.

Doron en Sa’id zwegen. Geen van beiden maakte bezwaren of stelde vragen.

Sa’ids aanstelling als minister-president was maar voor anderhalf jaar, maar hij had erop gestaan dat er verkiezingen zouden worden gehouden en de Palestijnse Overheid had toegestemd. Dat zou dus geen problemen opleveren.

Tot nu toe ging het prima, maar het volgende deel zou waarschijnlijk minder gemakkelijk zijn.

* * *

Alle ogen waren gericht op het kantoor van de fbi in Buffalo.

Agent George Polanski nam de telefoon op toen Dorothy Richards, Ruth Bennetts zus, belde van haar boerderij in Lackawanna, net ten zuiden van Buffalo. Ze verontschuldigde zich omdat ze zo vroeg belde, maar ze maakte zich zorgen. Mevrouw Richards vertelde dat ze op oudejaarsavond met haar man naar een feest bij haar buren was geweest. Dat was de eerste keer dat ze uit huis waren sinds Ruths verdwijning en ze hoopten dat ze even stoom zouden kunnen afblazen. Ze waren net thuis gekomen en hadden twee berichten op hun antwoordapparaat staan. Die berichten waren van hun volwassen kinderen; een uit San Diego en een uit Austin in Texas. Maar toen ze keken door wie ze nog meer waren gebeld, vonden ze twee gemiste oproepen van een nummer met het netnummer 212, dat was in New York. Ze waren allebei van dezelfde telefoon, maar ze herkenden het nummer niet. Het identificatiesysteem was door de beller geblokkeerd.

Was het Ruth? Of waren het haar ontvoerders? Hadden zij haar willen bellen om door te geven hoeveel losgeld ze wilden hebben? Ze hadden geen idee. Ze waren boos op zichzelf omdat ze niet thuis waren geweest. De fbi had hen verteld wat ze moesten doen als er iets zou gebeuren dat mogelijk verband hield met de verdwijning van Ruth Bennett, dus hadden ze het nummer opgeschreven en de fbi gebeld.

Polanski stuurde snel agenten naar de boerderij om hun verklaring op te nemen en hun telefoons af te luisteren. Een collega ging direct aan het werk om het nummer te traceren. Op hetzelfde moment belde Polanski het operatiecentrum van de fbi in Washington om hen in te lichten. Negen minuten later ging zijn telefoon.

‘Polanski.’

‘Agent George Polanski?’

‘Ja, met wie spreek ik?’

‘Met het Witte Huis. De president wil u spreken.’

Polanski kon zijn oren niet geloven. Hij klemde de telefoon tussen zijn hoofd en zijn schouder en zocht door de rommel op zijn bureau. Hij vond een doosje maagzuurremmers en maakte het open, maar het was leeg.

Plotseling hoorde hij de stem van de president. ‘Agent Polanski?’

‘Ja, meneer.’

‘Met Jim MacPherson. Hoe gaat het met je?’

‘Ik heb het erg druk, meneer. Hoe gaat het met u?’

‘Ik geloof graag dat je het druk hebt. Je kunt je vast wel voorstellen dat ik geïnteresseerd ben in deze zaak. Wat kun je me vertellen over dat telefoontje naar de boerderij van de Richards?’

‘Niet veel, meneer…’

Polanski’s collega liet hem een notitieboekje zien, maar hij kon het handschrift bijna niet lezen.

‘Een momentje alstublieft, meneer de president… Ik heb hier misschien iets…’

‘Neem de tijd, knul.’

‘Ja, meneer. Ik…’

‘Wat is er?’ vroeg MacPherson.

‘Weet je zeker dat dit klopt?’ vroeg Polanski aan zijn collega.

‘Wat is er, Polanski?’ vroeg de president nog eens.

‘We hebben het telefoonnummer nagetrokken, meneer…’

‘En van wie was het?’

‘Meneer de president, het is…’

‘Wát is het?’

‘Meneer… het… Het is Jon Bennetts mobiele telefoon.’