Veertien

* * *

Het kwaad was voelbaar aanwezig in de straten van Gaza.

Bennett keek naar de monitors. De hevige regenval en de dikke rookwolken konden niet verhullen dat er een hevig vuurgevecht aan de gang was. Hij zag auto’s op hun kop in brand staan. Er vlogen lichtspoorkogels door de donkere straatjes en hoewel het midden op de dag was, leek het alsof de nacht al was gevallen. De precieze omvang van de ravage was onmogelijk in te schatten van de beelden uit de onbemande verkenningstoestellen, maar het was duidelijk dat er overal in de stad mannen, vrouwen en kinderen gedood werden. De goten stonden vol met hun bloed.

De hel was losgebarsten. Dat was duidelijk. Er ging een steek door Bennetts buik en McCoy zag hem in elkaar krimpen.

‘Commandocentrum Gaza, hier Prairie Ranch.’

Het was Marsha Kirkpatrick vanuit het commandocentrum in Washington. De videoconferentie was begonnen.

‘U bent nu verbonden met de vergadering van de Nationale Veiligheidsraad. Bevestigen, alstublieft.’

Ziegler en Tariq verbonden Bennett door met het commandocentrum.

‘Jon, met de president. Kun je me horen?’

Bennett ging rechtop zitten en probeerde de vreselijke pijn te negeren. Hij had wat moeite met zijn koptelefoontje, maar nadat McCoy hem daarmee geholpen had, was hij klaar voor de vergadering.

‘Ja, meneer de president. Ik kan u eindelijk horen. Ik kan jullie ook zien. Sorry voor de vertraging.’

‘Is alles goed met jou en Erin?’

‘Ja, meneer. We hebben geluk gehad.’

‘Dat heeft niets met geluk te maken, Jon. Er is iemand die over jullie waakt, en dan heb ik het niet alleen over onze vrienden in Langley. Hoe is het met Dmitri en Ibrahim?’

‘Zij zijn ook in orde, meneer. Ze zijn behoorlijk geschrokken, maar verder zijn ze in orde.’

‘Ik begreep dat er wat verwarring bestaat over hun vrijheden.’

‘Ehm… ja, meneer. Dat klopt.’

‘Laat me het zo duidelijk mogelijk zeggen, Jon, zodat er geen twijfel over bestaat. Ik weet dat je goede bedoelingen hebt. Dmitri en Ibrahim zijn goede mensen. Ze staan aan onze kant en willen alleen maar vrede. Maar het zijn geen Amerikanen en ze hebben geen betrouwbaarheidsverklaring van de geheime dienst. We kunnen hen daar niet vrij rond laten lopen. Jullie zitten daar in een bunker van vijfentwintig miljoen dollar en het zou gevaarlijk zijn als iemand er achter komt waar die is. Begrijp je dat?’

‘Ja, meneer.’

‘Goed. Zorg ervoor dat ze goed worden behandeld en zet ze dan aan het werk. Laat Dmitri dr. Mordechai en zijn vrienden van de Mossad bellen. Laat Ibrahim contact opnemen met zijn vrienden binnen de Palestijnse overheid. Zeg dat ze hun bronnen moeten aanboren om meer te weten te komen. Zeg hen dat het een persoonlijk verzoek van mij is en dat ik hun medewerking niet zal vergeten.’

‘Dat zal ik doen, meneer.’

‘Mooi. Hoe is het trouwens met je moeder? Weet ze al dat je veilig bent?’

‘Nee, meneer. Ik heb haar nog niet gebeld. Het leek me te vroeg, maar…’

‘Nee, nee. Zodra de vergadering is afgelopen, bel je haar op. Ze heeft alleen jou nog, begrijp je dat?’

‘Ja, meneer.’

Bennett realiseerde zich nu dat MacPherson hem altijd als zijn zoon was blijven zien en dat dat nooit zou veranderen. Hij had de kleine wijsneus onder zijn vleugels genomen toen hij nog maar tweeëntwintig was. Hij had hem het vak van strateeg geleerd. Hij had hem op zijn sterke en zwakke kanten gewezen en altijd vriendelijk advies gegeven over alles; van restaurants in New York tot de beste skipistes in de Rocky Mountains. En omdat Bennett al zijn doelen bereikt had, nam hij MacPhersons advies serieus.

‘Oké, luister. Ik heb net minister-president Doron gesproken,’ vervolgde de president. ‘Het zit zo: het ministerie van Buitenlandse Zaken zegt dat alle dss-agenten dood zijn. Met deze storm is het onmogelijk jullie daar weg te krijgen. Doron heeft aangeboden grondtroepen te sturen om jullie te redden, maar dan zouden ze te weten komen waar jullie zijn en dat kan natuurlijk niet. Maar als alles goed gaat, kunnen jullie morgen thuis zijn. We hebben er allemaal over gesproken en de hele Nationale Veiligheidsraad is het erover eens dat we Dorons aanbod moeten aannemen.’

Bennett kreeg het idee dat MacPherson nog niet klaar was, maar misschien lag het aan de vertraging in de satellietverbinding.

‘Wat denk jij ervan, Jon?’ vroeg de president.

Bennett aarzelde. Hij wist hoeveel de president in dit Medexco-contract geïnvesteerd had en Bennett kon zich niet voorstellen dat hij de gevolgen van deze beslissing niet inzag. Het laatste wat Bennett wilde was tegen de gehele Nationale Veiligheidsraad ingaan, want ze zouden samen nog veel andere beslissingen moeten nemen. Maar zijn hart klopte in zijn keel. Het voelde alsof elke molecuul in zijn lichaam trilde. Zijn instinct zei hem dat het geen goed idee was om de idf hierbij te betrekken. Maar kon hij wel tegen de president zeggen dat hij het aanbod van Doron moest afslaan?

* * *

Het Hebreeuwse woord merkava betekent ‘wagen’.

Maar de zesenvijftig ton wegende Merkava Type 4 was meer dan een wagen. Het was de beste gevechtstank van de idf. Het had een 120 mm gladloopskanon en drie 7.62 mm machinegeweren, een interne 60 mm mortiergranatenkanon en een dubbelloopse rookbommenwerper. Het was een moordmachine. Behalve dat, had het ook nog thermografische nachtzichtapparatuur, een dieselmotor van twaalfhonderd pk met luchtkoeling, automatische brandwering en de meest geavanceerde afweer tegen biologische, chemische en kernwapens ter wereld. Dat maakte de Merkava het modernste wapen van het Israëlische leger. De nacht was voor hem even helder als de dag en hij kon met een snelheid van zestig kilometer per uur dwars door de vijandelijke linies heen rijden.

Op het moment dat MacPherson en zijn Nationale Veiligheidsraad de voor- en nadelen van een Israëlische grondaanval zaten te overwegen, waren er 150 Merkava’s op weg naar de Groene Lijn. Ze maakten zich klaar om de Westelijke Jordaanoever – Nablus, Hebron, Ramallah en Jenin – binnen te vallen, samen met nog vijftig gewapende voertuigen, bulldozers en Apache-helikopters met machinegeweren en Hellfire-raketten.

Op hetzelfde moment waren vijfenveertig gevechtstanks – Merkava’s en Amerikaanse Abrams M1 tanks – samen met nog meer gewapende voertuigen onderweg. Zij maakten zich op om via de grensstad Beit Lahiya het noorden van Gaza binnen te vallen, vergezeld door twee eskaders gevechtshelikopters en zes F18’s met lasergestuurde raketten aan boord. Aan de zuidelijke punt van de Gazastrook stonden nog twintig Israëlische gevechtstanks en troepentransportwagens klaar om de weg naar het kleine stoffige Palestijnse vluchtelingenkamp Rafah af te sluiten. Rafah was de laatste controlepost voor de grens met Egypte en de uitgestreken Sinaï.

Er moest een beslissing worden genomen.

‘Meneer de president, met alle respect voor mijn collega’s, maar ik raad u ten zeerste aan de idf uit Gaza en de Westelijke Jordaanoever te houden.’

Iedereen, ook McCoy, was verbaasd over de intensiteit waarmee Bennett sprak.

McCoy vermoedde dat de zekerheid in Bennetts stem een gevolg was van de succesvolle carrière op Wallstreet, waarin hij had geleerd te vertrouwen op zijn gevoel en zijn ervaring. Hij was recht door zee en dat was geen kwestie van arrogantie. Het was helderheid en overtuiging, hoewel het voor een ander misschien moeilijk zou zijn om het zo te zien.

‘Ga verder,’ zei de president, die duidelijk ook verbaasd was.

‘Erin en ik redden ons wel en dat geldt ook voor Sa’id en Galishnikov. We zijn hier veilig, dus hoeven we niet direct geëvacueerd te worden. We moeten strategisch denken, niet tactisch. Het is belangrijk dat we ons niet laten afleiden. Wat weten we? Arafat, Mazen en de minister zijn dood, maar dat betekent niet per se het einde van de vredesonderhandelingen. Het is een drama, maar niet het einde. Het is juist een mogelijkheid. Niet een waar we op gerekend hadden of waar we op gehoopt hadden, maar laten we eerlijk zijn: dit verandert alles.’

‘Hoe bedoel je?’ vroeg de president.

Bennetts stem klonk nog zelfverzekerder. ‘Een week geleden waren we in het Oval Office en bespraken we of we Arafat er wel bij moesten betrekken. Ik herinner me nog heel goed dat u, Jack en de fbi toen van mening waren dat Arafat een terrorist was die nooit zou veranderen, die de Nobelprijs voor de vrede niet verdiende en die de ontmoeting met een Amerikaanse minister niet waard was. Marsha, jij zei toen dat Abu Mazen een betere partner zou zijn, maar dat hij niet genoeg gezag had, tenzij we Arafat aan de kant zouden schuiven. Minister Paine zei toen dat als er een delegatie naar Gaza gaat maar niet met de vader van de Palestijnse revolutie spreekt, Arafat waarschijnlijk zo beledigd zal zijn dat hij zal doen wat hij kan om de vredesonderhandelingen te dwarsbomen. Hij was van mening dat we wel met Arafat moesten praten omdat we hem anders voor zijn volk en voor de hele wereld zouden vernederen.’

‘En?’ vroeg de president.

‘En nu zijn zij allemaal dood. De leider van de Palestijnse revolutie is vermoord door een Palestijnse extremist. Het is dus niet meer de vraag of Amerika met een van hen moet onderhandelen. Het gaat er niet meer om of Israël echt van plan is Arafat te deporteren en Mazen op zijn plaats te zetten. Ze zijn dood en elke Palestijn, elke Arabier weet dat Amerika en Israël onschuldig zijn. Nu zitten ze voor de televisie en zien hun grootste nachtmerrie werkelijkheid worden: Palestijnen die andere Palestijnen uitmoorden.’

McCoy wist niet zeker waar Bennett op aan stuurde, maar ze luisterde gefascineerd naar hem en vroeg zich af hoe hij aan al deze kennis kwam.

‘Meneer de president, u weet dat onderzoek heeft aangetoond dat verreweg de meeste Palestijnen de gevechten zat zijn,’ ging Bennett verder. Hij sprak snel en gepassioneerd. ‘De meeste Palestijnen zijn van mening dat al het geweld nu een tegengesteld effect heeft. Ze willen dat de intifada stopt en ze zien uit naar het Olie voor Vrede-verdrag. Ze hebben genoeg van al die moorden, de armoede en de ontberingen. En natuurlijk zouden ze het liefst alle Israëli’s zien verdwijnen en het hele land innemen, maar toen we mensen vroegen of ze verwachtten dat dat ooit zou gebeuren, zeiden de meeste Palestijnen nee. Toen we vroegen of ze bereid waren een deel van het land af te staan in ruil voor het Olie voor Vrede-verdrag, zeiden de meesten ja.’

‘Op voorwaarde dat ze een deel van Jeruzalem krijgen,’ voegde Mitchell eraan toe.

‘Dat klopt,’ knikte Bennett. ‘Ze willen dan wel een deel van Jeruzalem.’

‘Wat wil je zeggen, Bennett?’ vroeg Kirkpatrick.

‘Ik wil zeggen dat alle enquêtes van voor het drama zijn. Ik weet zeker dat als we diezelfde enquêtes morgen nog eens zouden houden, we zouden zien dat alle Palestijnen geschokt zijn door wat er gebeurd is en dat ze zich schamen voor wat ze zichzelf aandoen en hoe ze overkomen op de rest van de wereld. Ik denk dat de grote meerderheid niets liever wil dan een eind maken aan het geweld.’

‘En…’ drong Kirkpatrick aan.

‘En dat gevoel moeten we gebruiken voordat het verandert. Meneer de president, als u het volk straks toespreekt, kunt u het beste de Palestijnen direct aanspreken. Condoleer hen met het verlies van hun leider en vraag hen welke toekomst zij zouden willen voor hun kinderen en kleinkinderen. Zeg hun dat “wie leeft met zelfmoordterroristen zal sterven door zelfmoordterroristen”, maar dan mooier geformuleerd. Spreek hun beste kant aan. Zijn ze boos op Israël? Ja, en daar hebben ze ook reden toe. Willen ze vrij zijn? Natuurlijk. Erken dat, maar zeg tegen hen wat u ook tegen ons heeft gezegd: “Er is een tijd om te doden en een tijd om te helen. Er is een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen. Een tijd voor oorlog en een tijd voor vrede.”’

‘Prediker drie,’ zei MacPherson met een klein glimlachje.

‘Juist. Zeg tegen de Palestijnen dat de tijd om te doden en af te breken afgelopen is. Genoeg is genoeg. Zeg dat morgen de nieuwe tijd aanbreekt; een tijd om te genezen, op te bouwen en vrede te stichten. Moedig hen aan een nieuwe leider te zoeken die ze op een andere weg zal leiden en hun de staat zal geven waar ze altijd op gehoopt hebben. Maar wat u ook doet, zeg niet dat Israël klaar staat om de Westelijke Jordaanoever en Gaza binnen te vallen. Vertel hen niet dat de idf tanks en vliegdekschepen klaar heeft gemaakt om de Palestijnen uit te moorden om Jon Bennett en Erin McCoy te redden.’

De president leunde achterover en keek zijn adviseurs om beurten aan. Hij was nog niet helemaal overgehaald.

‘Jon, hier Jack Mitchell van de cia. Kun je me horen?’

‘Ja, meneer.’

‘Luister, ik begrijp wat je zegt, maar je zit daar midden in een grote tijdbom. Je zit midden in een burgeroorlog. Drie verschillende Palestijnse beveiligingsdiensten proberen elkaar uit te roeien en aan de macht te komen. Er moet iemand ingrijpen en de orde herstellen. En snel!’

‘Dat begrijp ik,’ onderbrak Bennett hem. ‘Echt waar. U heeft gelijk: we kunnen niet lijdzaam toekijken en doen alsof er niets gebeurd is. De hele wereld kan niet doen alsof er niets gebeurd is. Iemand moet er heen gaan en de klus klaren, maar niet Israël. Als zij het gebied binnenvallen, zou dat een eind maken aan alles wat de president probeert te bereiken.’

‘Wie moet het dan doen? De vn?’ snauwde Mitchell. ‘Word eens wakker, Jon. Er worden daar mensen afgeslacht en die enquêtes van jou betekenen helemaal niets. Neem die meerderheid die je net noemde bijvoorbeeld, al die Palestijnen die vrede zouden willen. Ten eerste weet ik niet of ik dat wel geloof. Ten tweede zal geen van die Palestijnen ook maar een vinger uitsteken om iets te doen tegen de beveiligingstroepen. Er gaan dus een heleboel mensen dood en wie krijgt de schuld? Niet Arafat, want die is dood. Niet Mazen, want hij is ook dood. Niet Europa, want die zitten niet in dat gebied. Wij krijgen de schuld. Wij! En waarom? Omdat we een minister naar het land hebben gestuurd en daarmee de vijanden tegen ons in het harnas hebben gejaagd. En als Israël niet aanvalt en laat zien wie er de baas is, en wij kijken lijdzaam toe hoe duizenden Palestijnen vermoord worden, dan zie ik niet in hoe dat kan helpen bij het vredesoverleg. Jij wel?’

Het was even stil. Mitchell had gelijk en het was duidelijk dat de meeste leden van de raad het met hem eens waren.

McCoy wist ook niet wat ze moest zeggen. Ze had honderden vergaderingen met Bennett meegemaakt. Ze had gezien hoe recht door zee hij kon zijn en hoe hard hij kon onderhandelen als dat nodig was. Maar nu zag ze een heel andere kant van hem. Zijn argumenten waren altijd praktisch en hij ging uit van financiële of economische overwegingen. Ze was niet gewend hem te horen spreken over goed en kwaad. Bennett stond er niet bepaald om bekend dat hij erg filosofisch was aangelegd. Dat was hij ook niet geweest tijdens de vergaderingen van de Nationale Veiligheidsraad. En omdat hij nog maar een nieuwkomer was, kon dat gevaarlijk zijn. Hij bevond zich op glad ijs en hij zou er doorheen kunnen zakken.

Bennett wist dat hij verloren had. De directeur van de cia was tenslotte een van de beste vrienden van de president en het was duidelijk dat de rest van de Nationale Veiligheidsraad aan zijn kant stond. Hier was Bennett niet aan gewend en hij wist niet goed wat hij moest doen. Uiteindelijk keek hij eerst naar Kirkpatrick en toen naar de president in de hoop dat zij hem wel zouden steunen. Maar Kirkpatrick keek naar haar aantekeningen en de president keek de kamer rond om te zien wat de rest ervan vond.

Bennett wist dat hij iets moest zeggen. De eerste regel van de crisisdiplomatiek, onderhandelen en politiek was tenslotte: laat nooit een aanval onbeantwoord. Maar wat moest hij zeggen? Hij kon de president toch niet adviseren zelf troepen naar Gaza te sturen? Was hij gek geworden? Dat was hetzelfde als Russisch roulette spelen met in elke kamer een kogel.

Er viel een ongemakkelijke stilte. Hij moest íets zeggen. Als hij nu niets zei, zou de Nationale Veiligheidsraad Mitchell gelijk geven. Het vredesproces zou tientallen jaren opgeschort worden en al deze doden zouden voor niets zijn. Bennett schraapte zijn keel en ging rechtop zitten. Maar de vicepresident was hem voor.

‘Meneer de president, ik zou graag iets zeggen.’

Dat was het. Hij had te lang gewacht.

‘Ga je gang, Bill,’ zei de president opgelucht.

‘Dank u wel, meneer de president. Ik zal het kort houden.’

McCoy schoof een vel papier over de tafel naar Bennett toe. Hij vouwde het papier open, las het briefje en maakte er toen een prop van. Toen keek hij weer op naar de vicepresident.

‘Ik heb geïnteresseerd naar het gesprek geluisterd.’

Bennett zette zich schrap.

‘Met alle respect voor mijn vriend Jack Mitchell, maar ik ben bang dat ik het met Jon Bennett eens ben.’

Bennett en McCoy keken elkaar verbaasd aan.

‘We weten allemaal wat Edmund Burke heeft gezegd: “Het enige wat het kwaad nodig heeft om te overwinnen zijn goede mensen die niets doen”,’ ging de vicepresident verder. ‘We moeten iets doen, maar nu ik de situatie wat beter heb bekeken, denk ik dat het inderdaad niet goed is als Israël aanvalt. Niet omdat ik hen niet vertrouw, maar ik ben het met Jon eens.’

Mitchell keek nog verbaasder dan alle anderen.

‘Als Israël het land binnenvalt,’ ging de vicepresident verder, ‘zelfs al is het maar voor een reddingsoperatie, zal deze crisis alleen nog maar erger worden. Dan zijn vredesonderhandelingen helemaal onmogelijk. Jordanië en Egypte staan aan onze kant, maar niet als Israël Gaza binnenvalt. Rusland heeft aangeboden inlichtingen te delen, maar als Israël aanvalt zullen ze dat aanbod zeker intrekken. Bovendien zou de kans dan groot zijn dat andere landen de oorlog verklaren. Ik zeg niet dat ik de perfecte oplossing heb. Ik zeg niet dat ik überhaupt een oplossing heb. Maar ik weet wel wat we níet moeten doen.’

McCoy kneep in Bennetts trillende hand. Hij had een medestander gevonden, maar zou dat genoeg zijn?