5
Ayla kwam de grot uit en liep de stenen richel op, die ervoor
lag. Ze wreef in haar ogen en rekte zich uit. De zon stond nog laag
in het oosten en ze hield haar hand boven haar ogen om te kijken
waar de paarden waren. Hoewel ze er nog maar een paar dagen was,
was het al een gewoonte geworden om als ze 's morgens wakker werd
de paarden te zoeken. De gedachte dat ze de vallei met andere
levende wezens deelde, maakte haar eenzame bestaan wat
draaglijker.
Ze begon zich bewust te worden van hun bewegingspatronen, waar
ze 's morgens naar toe gingen om water te drinken, welke
schaduwrijke bomen ze 's middags het liefst hadden, en er begonnen
haar individuen op te vallen. De eenjarige hengst, bijvoorbeeld,
wiens grijze vacht zo licht was dat hij haast wit leek, behalve
daar waar hij donkerder getint was, langs de karakteristieke streep
op de ruggegraat en de donkergrijze onderbenen en de stijve,
rechtopstaande manen. En dan was er de muiskleurige merrie met haar
hooikleurige veulen, wiens vacht dezelfde kleur had als die van de
hengst. En dan de trotse leider zelf, wiens plaats op een dag zou
worden ingenomen door een van die eenjarige hengsten die hij amper
tolereerde, of misschien door een van het kroost van volgend jaar,
of van het jaar daarop. De lichtgelige hengst met zijn donkerbruine
wildstreep, manen en onderbenen was in de bloei van zijn leven en
dat was heel duidelijk te zien.
'Goedemorgen, paardenstam,' gebaarde Ayla. Ze maakte het
gebaar dat gewoonlijk werd gebruikt voor iedere begroeting, met een
lichte nuance om er een ochtendgroet van te maken, ik heb
vanochtend uitgeslapen. Jullie zijn al wezen drinken vanochtend. Ik
denk dat ik ook ga drinken.'
Ze rende snel omlaag naar de stroom, voldoende vertrouwd met
het steile pad om zich er zeker op te voelen. Ze dronk wat en deed
toen haar omslag af voor haar ochtendbad. Het was dezelfde omslag,
maar ze had hem gewassen en met haar krabbers bewerkt om het leer
weer soepel te maken. Haar eigen aangeboren voorkeur voor netheid
en reinheid was nog versterkt door Iza. Haar grote verzameling
medicinale kruiden vergde immers orde om verkeerd gebruik te
vermijden en ze begreep de gevaren van stof en vuil en infecties.
Op reis was een zekere hoeveelheid vuil dan nog wel aanvaardbaar,
maar niet met een sprankelende stroom in de buurt.
Ze ging met haar handen door dik blond haar dat in golven tot
ver onder haar schouders viel. ik ga vanochtend mijn haar wassen,'
gebaarde ze tegen niemand in het bijzonder. Net voorbij de bocht
had ze zeepwortel zien groeien en ze trok een paar wortels uit de
grond. Terwijl ze terugslenterde, keek ze de rivier langs en haar
oog viel op de grote rots die uit het ondiepe water oprees, vol
gladde, schotelvormige putjes. Ze raapte een ronde steen op en
waadde naar de rots toe. Ze spoelde de wortels af, schepte water in
een putje en stampte de wortels fijn om het vette, schuimige
saponine vrij te maken. Toen ze een sopje had, maakte ze haar haar
nat, wreef het in, waste toen de rest van haar lichaam en dook in
het water om zich af te spoelen.
Een groot gedeelte van de naar voren springende wand was in
het verleden een keer afgebroken. Ayla klauterde op het stuk onder
water en liep over het oppervlak dat net uit het water oprees, naar
een plekje in de zon. Een geul aan de oeverkant, waarin het water
tot haar middel kwam, maakte een eilandje van de rots, gedeeltelijk
overschaduwd door een overhangende wilg waarvan de blootliggende
wortels als knokige vingers de stroom grepen. Ze brak een twijgje
af van een kleine struik die met zijn wortels houvast had gevonden
in een spleet, trok er met haar tanden de bast vanaf en gebruikte
het om klitten uit haar haar te trekken terwijl het in de zon
droogde. Ze zat dromerig in het water te staren, zachtjes neuriënd,
toen de rimpeling van iets dat even bewoog haar oog trof.
Plotseling waakzaam, keek ze in het water naar het zilverkleurige
silhouet van een grote forel die onder de wortels stilstond. Ik heb
sinds ik de Stamgrot heb verlaten, geen vis meer gehad, dacht ze en
ze herinnerde zich dat ze ook nog niet had ontbeten. Ze liet zich
stilletjes aan de andere zijde van de rots in het water glijden,
zwom een stukje met de stroom mee en waadde toen naar de ondiepe
plek. Ze stak haar hand in het water, waarbij ze haar vingers slap
liet hangen, en liep langzaam, met eindeloos geduld tegen de stroom
in terug. Toen ze de boom naderde, zag ze de forel met zijn kop
tegen de stroom in. Zijn lichaam golfde een beetje om te zorgen dat
hij op dezelfde plaats onder de wortel bleef staan.Ayla's ogen
glansden van opwinding, maar ze deed zelfs nog behoedzamer en zette
elke voet zeker neer terwijl ze de vis naderde. Ze schoof haar hand
van achteraf omhoog tot hij zich vlak onder de forel bevond, raakte
hem toen heel licht aan, en voelde naar de open kieuwdeksels.
Plotseling greep ze de vis beet, trok hem met één zekere beweging
uit het water en gooide hem op de oever. De forel sprong en
spartelde nog enkele ogenblikken en bleef toen stil liggen.
Ze glimlachte, tevreden over zichzelf. Ze had het als kind
moeilijk gevonden om te leren hoe je een vis met je handen uit het
water moest halen en ze was nog altijd even trots als de eerste
keer dat het haar was gelukt. Ze zou het plekje in de gaten houden,
wetend dat het door een opeenvolgende reeks bewoners zou worden
gebruikt. Hier heb ik genoeg aan voor meer dan het ontbijt, dacht
ze toen ze haar vangst ophaalde. Ze proefde de smaak van op hete
stenen gebakken forel al. Terwijl haar ontbijt gaar werd, hield
Ayla zich bezig met het vlechten van een mand van yucca, die ze de
dag tevoren had geplukt. Het was een eenvoudige mand, maar met
kleine variaties in het vlechtwerk die ze voor haar plezier
aanbracht, gaf ze hem een subtiel ontwerp. Ze werkte vlug, maar zo
knap dat de mand waterdicht zou zijn. Door er hete stenen in te
doen kon hij als kookpot worden gebruikt, maar dat was niet het
doel dat ze ervoor in gedachten had. Ze maakte een voorraadmand,
gedachtig aan alles wat ze moest doen om zich veilig te stellen
voor het koude seizoen dat voor haar lag.
De bessen die ik gisteren heb geplukt zullen over een paar
dagen droog zijn, schatte ze, toen ze de ronde rode bessen bekeek
die voor haar grot op een bed van gras uitgespreid lagen. Tegen die
tijd zullen er meer rijp zijn. Er komen veel bosbessen, maar ik
krijg niet veel van dat kleine appelboompje. De kerseboom zit vol,
maar ze zijn al bijna te rijp. Als ik er een paar wil plukken, kan
ik het beter vandaag doen. De pitten van de zonnebloem worden goed
als de vogels ze niet eerder pakken. Ik dacht dat er
hazelnootstruiken bij de appelboom stonden, maar ze zijn zo'n stuk
kleiner dan die bij de kleine grot dat ik er niet zeker van ben. Ik
denk dat die pijnbomen daar grote zaden in de kegels hebben al moet
ik dat later maar eens bekijken. Ik wou dat die vis gaar was!
Ik moest maar eens beginnen met het drogen van planten,
korstmossen, paddestoelen en wortels. Ik hoef niet alle wortels te
drogen. Een aantal blijft achter in de grot een hele tijd goed. Zal
ik nog zaad van de meelganzevoet zoeken? Ze zijn zo klein en
stellen niet veel voor. Maar graankorrels zijn de moeite waard en
er zijn al wat rijpe aren in het veld. Vandaag pluk ik kersen en
graankorrels, maar ik moet meer voorraadmanden hebben. Misschien
kan ik er een paar maken van berkeschors. Ik wou dat ik nog wat
huiden had om zulke grote zakken te maken. Toen ik nog bij de Stam
woonde, schenen er altijd extra ongelooide huiden te zijn. Nu zou
ik blij zijn als ik nog een warme vacht had voor de winter.
Konijnen en hamsters zijn niet groot genoeg om een goede omslag van
bont te maken en ze zijn zo dun. Als ik een mammoet kon doden. Dan
zou ik genoeg vet hebben, ook voor lampen. En niets is zo goed en
zo voedzaam als het vlees van de mammoet. Ik vraag me af of die
forel al gaar is. Ze schoof een verschrompeld blad opzij en prikte
met een stok in de vis. Nog even.
Het zou fijn zijn als ik wat zout had, maar hier is geen zee
in de buurt.
Het klein hoefblad smaakt zout en andere kruiden kunnen de
smaak eraan brengen. Iza maakte altijd alles lekker. Misschien ga
ik wel op de steppen kijken of ik een sneeuwhoen vind en dan maak
ik hem klaar zoals Creb het graag had. Ze kreeg een brok in de keel
als ze aan Iza en Creb dacht en ze schudde haar hoofd alsof ze
probeerde die gedachten van zich af te zetten of tenminste de
opkomende tranen te bedwingen. Ik moet ook een rek hebben om
geneeskrachtige kruiden en thee te drogen. Ik kan ziek worden. Ik
kan wel een paar bomen kappen voor de palen, maar ik heb nieuwe
riemen nodig om ze aan elkaar te binden. Als die drogen en krimpen,
blijven ze goed vast zitten. Met al die dode takken en dat
drijfhout hoef ik waarschijnlijk geen brandhout te kappen en er is
ook nog mest van de paarden. Droge mest brandt goed. Vandaag begin
ik hout naar de grot te brengen en ik moet binnenkort ook wat
gereedschap maken. Gelukkig heb ik vuursteen gevonden. Die vis moet
nu gaar zijn.Ayla at de forel zo van het bed van hete stenen waarop
hij was gebakken en ze dacht erover na om in de stapel botten en
drijfhout naar een paar platte stukken hout of bot te zoeken die ze
als borden kon gebruiken; bekkens of schouderbladen waren heel
geschikt. Ze goot haar kleine waterzak leeg in de kookpot en wou
dat ze de waterdichte maag van een groter dier had om voor de grot
een waterzak te maken waar meer in kon. Ze deed er een paar hete
stenen uit het vuur bij om het water in haar kookpot te verwarmen
en strooide een paar gedroogde rozebottels uit haar medicijnbuidel
in het stromende water. Ze gebruikte rozebottels als middel tegen
verkoudheid, maar er kon ook lekkere thee van worden gemaakt.
Ze had geen hekel aan de zware taak om uit de overvloed van de
vallei allerlei dingen te verzamelen, te bewerken en op te slaan.
Ze keek er eerder naar uit. Dan had ze iets te doen en geen tijd om
na te denken over haar eenzaamheid. Ze hoefde alleen voor zichzelf
te zorgen, maar er was niemand om haar te helpen en ze maakte zich
zorgen of er nog wel genoeg was om voldoende voorraad te vormen. Er
zat haar nog iets dwars. Terwijl ze de mand afmaakte, dronk ze
rozebottelthee en liet haar gedachten gaan over de andere dingen
die ze nodig zou hebben om de lange, koude winter te overleven. Ik
moest eigenlijk voor de winter nog een vacht hebben voor mijn bed,
dacht ze. En vlees, natuurlijk. En hoe zit het met vet? Ik zou in
de winter vlees moeten hebben. Als ik nou wat hoeven, botten en
restjes huid had om lijm te koken, zou ik veel sneller berkebasten
bakken kunnen maken dan manden. En hoe kom ik aan een grote
waterzak? En riemen om de palen voor een droogrek in elkaar te
binden? Ik zou pezen kunnen gebruiken, en ingewanden om vet op te
slaan, en …
Haar snel werkende vingers hielden stil. Ze staarde voor zich
uit alsof ze een visioen had. Dat alles zou één groot dier me
leveren! Ik hoef er maar één te doden. Maar hoe? Ze maakte haar
mandje af, legde het in haar verzamelmand en bond die op haar rug.
Ze stak haar gereedschap in de plooien van haar omslag, pakte haar
graafstok en slinger en liep in de richting van de wei. Ze zocht de
wilde kerseboom, plukte de kersen waar ze bij kon en klom toen in
de boom om er nog meer te plukken. Ze at ook een flinke portie op;
zelfs overrijp smaakten ze zoet-zurig.
Toen ze naar beneden klom, besloot ze kersebast mee te nemen
tegen de hoest. Met haar vuistbijl hakte ze een deel van de taaie
buitenbast weg en schraapte toen met een mes de cambiumlaag eronder
los. Het haalde herinneringen naar boven aan de keer toen ze wilde
kersebast ging zoeken voor Iza, toen ze nog een meisje was en de
mannen bespiedde die op het veldje met hun wapens oefenden. Ze wist
dat het verkeerd was, maar ze was bang dat ze haar zouden zien als
ze wegging en toen de oude Zoug de jongen begon te leren hoe je met
een slinger omging, werd ze nieuwsgierig.
Ze wist dat vrouwen geen wapens mochten aanraken, maar toen ze
de slinger lieten liggen, kon ze de verleiding niet weerstaan. Zij
wilde het ook proberen. Zou ik vandaag nog in leven zijn als ik die
slinger niet had opgeraapt? Zou Broud zo'n hekel aan me hebben
gehad als ik hem niet had leren gebruiken? Misschien had hij me
niet gedwongen weg te gaan als hij niet zo'n hekel aan me had
gehad. Maar als hij niet zo'n hekel aan me had gehad, had hij het
niet zo leuk gevonden zich met mij te verlichten en dan was Dure
misschien wel niet geboren. Misschien! Misschien! Misschien! dacht
ze boos. Wat heeft het voor zin na te denken over wat er had kunnen
gebeuren? Ik ben nu hier en aan die slinger heb ik niets als ik op
een groot dier wil jagen. Daar heb ik een speer voor nodig. Ze liep
voorzichtig door een espebosje naar de rivier om wat te drinken en
het kleverige kersesap van haar handen te wassen. Iets aan de
lange, rechte jonge bomen deed haar stilstaan. Ze greep de stam van
een van de bomen beet en toen drong het tot haar door. Hiermee zou
het wél gaan! Hier kon je een speer van maken! Heel even sidderde
ze. Brun zou razend zijn, dacht ze. Toen hij mij toestond te jagen,
heeft hij me gezegd dat ik nooit met iets anders mocht jagen dan
met een slinger. Hij zou . .. Wat zou hij doen? Wat kon hij doen?
Wat kan iemand van hen me nog doen, al wisten ze het? Ik ben dood.
Ik ben al dood. Er is hier niemand behalve ikzelf.
Toen knapte er iets in haar, zoals een snaar die onder te
grote spanning komt. Ze liet zich op de knieën vallen. O, wat wou
ik graag dat ik iemand bij me had. Iemand, het doet er niet toe
wie. Ik zou zelfs blij zijn als ik Broud zag. Ik zou nooit meer een
slinger aanraken als hij me terug liet komen, als ik Dure weer
mocht zien. Ze lag geknield aan de voet van de ranke espen en
begroef snikkend haar gezicht in de handen. Haar snikken gingen
verloren in de ruimte om haar heen. De schepseltjes in de wei en de
bomen ontweken de vreemde in hun midden met haar onbegrijpelijke
geluiden. Er was niemand die naar haar luisterde, niemand die haar
begreep. Toen ze telkens verder trok, koesterde ze de hoop dat ze
mensen zou vinden, mensen zoals zij. Nu ze had besloten niet verder
te gaan, moest ze die hoop opgeven, haar eenzaamheid accepteren en
ermee leren leven.
Ze stond wankelend op, maar ze pakte haar vuistbijl en hakte
verbeten in de voet van de jonge esp. Vervolgens ging ze een tweede
jonge boom te lijf. Ik heb vaak genoeg toegekeken als de mannen
speren maakten, zei ze tegen zichzelf terwijl ze de takken er
afstroopte. Het leek niet zo moeilijk. Ze sleepte de palen naar het
veld en liet ze liggen terwijl ze de rest van de middag de aren van
eenkoorn en rogge verzamelde, en sleepte ze toen mee naar de
grot.
Ze bracht het begin van de avond door met schachten schillen
en schuren. Ze stopte alleen even om wat graan voor zichzelf te
koken om bij de rest van haar vis te eten en de kersen te drogen te
leggen. Tegen de tijd dat het donker was, was ze aan de volgende
stap toe. Ze nam de schachten mee de grot in en mat op de ene, zich
herinnerend hoe de mannen het hadden gedaan, een stuk af dat iets
langer was dan zijzelf, en gaf dat een merkteken. Vervolgens hield
ze het gemerkte deel in het vuur, waarbij ze de schacht ronddraaide
om hem aan alle kanten te laten verschroeien. Met een ingekeepte
schraper schuurde ze het zwartgeblakerde gedeelte weg en bleef
schroeien en schrapen tot het bovenste stuk afbrak. Verder schrapen
en schuren maakten er een scherpe, door het vuur geharde punt aan.
Toen begon ze aan de volgende.
Toen ze klaar was, was het laat. Ze was moe en daar was ze
blij om. Daardoor zou ze gemakkelijker in slaap komen. De nachten
waren het ergst. Ayla dekte haar vuur af, liep naar de opening en
staarde naar buiten, naar de met sterren bezaaide lucht en
probeerde een reden te verzinnen om nog niet meteen naar bed te
gaan. Ze had een ondiepe kuil gegraven, die met droog gras gevuld
en daar haar vacht over gelegd. Ze liep er met trage passen naar
toe. Ze liet zich erop zakken en staarde naar de zwakke gloed van
het vuur, luisterend naar de stilte. Er klonk geen geritsel van
mensen die aanstalten maakten om naar bed te gaan, geen geluiden
van geslachtsgemeenschap in naburige vuurplaatsen, geen knorren of
snurken, geen van de vele kleine geluidjes die mensen maken, geen
enkel teken van leven—behalve van haarzelf. Ze strekte haar hand
uit naar de mantel die ze had gebruikt om haar zoon op haar heup te
dragen, verfrommelde hem tot een bal, drukte hem tegen haar borst
en wiegde zachtjes kreunend heen en weer terwijl stille tranen
langs haar gezicht rolden. Eindelijk ging ze liggen, kroop in
elkaar met de lege mantel tegen zich aan en huilde zich in
slaap.
Toen Ayla de volgende ochtend naar buiten ging om te plassen,
zat er bloed op haar been. Ze rommelde in haar kleine stapel
bezittingen op zoek naar de absorberende leren banden en haar
speciale gordel. Ondanks het wassen, waren ze stijf en glimmend en
ze had ze de laatste keer dat ze ze had gebruikt, moeten begraven.
Ze wilde dat ze wat moeflonwol had om erin te stoppen. Toen viel
haar oog op de hazevacht. Ik wilde die haas voor de winter bewaren,
maar ik kan wel aan meer hazen komen, dacht ze.
Voor ze naar beneden ging voor haar ochtendbad, knipte ze het
kleine vel aan repen. Ik had moeten weten dat het zou komen, ik had
er rekening mee moeten houden. Nu zal ik niets kunnen doen behalve
.. .
Plotseling lachte ze. De vrouwenvloek doet er hier niet toe.
Er zijn geen mannen die ik moet vermijden aan te kijken, geen
mannen voor wie ik geen eten mag koken of verzamelen. Ik hoef me
alleen over mezelf druk te maken.
Toch had ik het moeten verwachten, maar de dagen zijn zo snel
voorbijgegaan. Ik dacht niet dat het al tijd was. Hoe lang zit ik
al in deze vallei? Ze probeerde het zich te herinneren, maar de
dagen leken met elkaar te versmelten. Ze fronste het voorhoofd. Ik
zou moeten weten hoeveel dagen ik hier al zit, het is misschien al
later in het seizoen dan ik dacht. Heel even raakte ze in paniek.
Zo erg is het niet, dacht ze. De sneeuw valt niet voor de vruchten
rijpen en de bladeren vallen, maar ik hoorde het wel te weten. Ik
zou de dagen moeten bijhouden. Ze herinnerde zich hoe Creb haar,
lang geleden, had laten zien hoe je een stuk hout moest inkerven om
het verstrijken van de tijd aan te geven. Het had hem verbaasd dat
ze het zo vlug door had, hij had het alleen maar uitgelegd om een
einde te maken aan haar voortdurende gevraag. Hij had een meisje de
gewijde kennis, die was gereserveerd voor heilige mannen en hun
leerlingen, niet mogen tonen en hij had haar gewaarschuwd er niet
over te praten. Ze herinnerde zich ook hoe boos hij een andere keer
was geweest toen hij haar erop betrapte dat ze een stok merkte om
de dagen tussen twee volle manen te tellen. 'Creb, als je me vanuit
de wereld van de geesten gadeslaat, wees dan niet boos,' zei ze in
de stille gebarentaal. 'Je weet vast wel waarom ik dit moet
doen.'Ze zocht een lange, gladde stok en maakte er met haar stenen
mes een inkeping in. Toen dacht ze een poosje na en maakte er nog
twee. Ze legde haar eerste drie vingers over de inkepingen en hield
ze op. Ik denk dat het meer dagen is, maar van zoveel ben ik zeker.
Ik zal hem vanavond weer merken en iedere avond. Ze bestudeerde de
stok opnieuw. Ik denk dat ik een extra kerfje boven deze maak, om
de dag aan te geven waarop ik begon te bloeden.
De maan doorliep de helft van haar cyclus nadat ze haar speren
had gemaakt, maar ze wist nog steeds niet hoe ze op het grote dier
moest jagen dat ze nodig had. Ze zat in de opening van haar grot en
keek naar de wand aan de overkant en de nachthemel. De zomer begon
op het toppunt van zijn warmte te komen en ze genoot van de koele
avondbries. Ze had net een nieuwe zomer- dracht af. Haar complete
omslag was vaak te heet om te dragen, en hoewel ze in de omgeving
van de grot naakt rondliep, had ze de buidels en plooien van een
omslag nodig om spullen in te dragen als ze erg ver weg ging. Sinds
ze vrouw was geworden, vond ze het prettig een leren band stevig om
haar borsten te dragen als ze op jacht ging. Dat was gemakkelijker
bij het rennen en springen. En in de vallei had ze geen heimelijke
blikken te verduren van mensen die het maar gek vonden dat ze hem
droeg.
Ze had geen grote huid om te versnijden, maar verzon
uiteindelijk een manier om konijnevcellen—onthaard—te dragen als
een zomeromslag, dat haar vanaf haar middel bloot hield, en andere
vellen als borstband. Ze was van plan de volgende ochtend een tocht
naar de steppen te maken met haar nieuwe speren, in de hoop dieren
aan te treffen waar ze jacht op kon maken. Ze had haar kerfstok nog
in haar hand.
Ze ging naar de steppen ten oosten van de grot, want de
loodrechte wand met de rivier aan zijn voet maakte de westelijke
vlakten te moeilijk te bereiken. Ze zag verscheidene kudden herten,
bizons, paarden, zelfs een kleine troep saiga-antilopen, maar ze
bracht alleen een stel sneeuwhoenderen en een grote
woestijnspringmuis mee. Ze kon gewoon niet dicht genoeg naderen om
ook maar één dier met haar speren te raken. Met het verstrijken van
de dagen werd de jacht op een groot dier een voortdurende zorg. Ze
had vaak de mannen van de stam over de jacht horen praten—ze
spraken over haast niets anders— maar ze jaagden altijd
gezamenlijk. Hun favoriete techniek was om, net als een roedel
wolven, een dier uit een kudde te isoleren en het om beurten
achterna te zitten tot het zo uitgeput was dat ze dicht genoeg
konden naderen voor de fatale stoot. Maar Ayla was alleen.
Ze hadden er wel eens over gepraat hoe de katachtigen lagen te
wachten om toe te slaan of met een enorme sprong hun prooi met de
hoektanden en klauwen neerlegden. Maar Ayla had die klauwen en
tanden niet en ook niet die snelheid op de korte afstand. Ze was
ook niet zo handig met haar speren; ze waren vrij groot om te
hanteren en lang. Toch moest ze er iets op vinden. De nacht van de
nieuwe maan kwam ze eindelijk op een idee waarvan ze dacht dat het
misschien succes zou hebben. Ze dacht vaak aan de Stambijeenkomst
als de maan de aarde haar rug toekeerde en de verre uithoeken van
het firmament in haar licht baadde. Het feest van de Holebeer werd
altijd gehouden als de maan nieuw was.
Ze dacht aan de jachttaferelen die de verschillende stammen
hadden opgevoerd. Broud had de opwindende jachtdans voor hun stam
geleid en de levendige voorstelling hoe ze een mammoet met vuur een
doodlopende kloof in hadden gejaagd, had hun de overwinning
opgeleverd. Maar de manier waarop de stam die als gastheer optrad,
had uitgebeeld hoe ze een valkuil hadden gegraven op het pad dat
een wolharige neushoorn gewoonlijk naar het water nam en hem toen
hadden omsingeld en erin hadden gejaagd, had hun een goede tweede
plaats opgeleverd in die wedstrijd. Wolharige neushoorns waren
berucht; onvoorspelbaar en gevaarlijk.
De volgende ochtend keek Ayla om te zien of de paarden er
waren, maar ze begroette ze niet. Ze kon alle leden van de kudde
uit elkaar houden. Ze waren gezelschap, bijna vrienden, maar er was
geen andere weg, niet als ze in leven wilde blijven. De volgende
paar dagen bracht ze voor het grootste deel door met het observeren
van de kudde. Ze bestudeerde hun bewegingen, waar ze gewoonlijk
water dronken, waar ze graag graasden, waar ze de nachten
doorbrachten. Onderwijl begon een plan gestalte te krijgen in haar
gedachten. Ze maakte zich druk over details, probeerde iedere
mogelijkheid te voorzien en ging tenslotte aan de slag.
Het kostte haar een hele dag om kleine bomen en kreupelhout om
te hakken en ze de halve wei over te slepen, waar ze ze op een
stapel legde vlak bij een opening in de bomen langs de stroom. Ze
verzamelde harsige bast en takken van spar en den, groef in
vermolmde oude stronken naar harde resten die snel vlamvatten en
trok bosjes droog gras uit de grond, 's Avonds bond ze de klompen
hout en stukken hars met gras aan takken, om fakkels te maken die
snel zouden ontvlammen en veel rook zouden geven bij het
branden.
De ochtend van de dag waarop ze van plan was te beginnen,
haalde ze haar leren tent en de oeroshoren te voorschijn.
Vervolgens rommelde ze in de hoop aan de voet van de wand, op zoek
naar een stevig, plat bot en schraapte dat aan een kant af tot het
in een scherpe rand taps toeliep. Toen pakte ze, in de hoop dat ze
ze nodig zou hebben, alle koorden en riemen die ze kon vinden, trok
stengels van klimplanten van de bomen en stapelde ze op op het
rotsstrandje. Ze sleepte ook ladingen drijf- en sprokkelhout naar
het strandje, zodat ze genoeg zou hebben voor de vuren. Tegen het
begin van de avond was alles klaar en Ayla ijsbeerde tot aan de
naar voren springende wand op het strandje heen en weer en
controleerde de bewegingen van de kudde. Bezorgd keek ze naar een
paar wolken die zich in het oosten opstapelden, en hoopte dat ze
niet haar kant op zouden trekken en het maanlicht waar ze op
rekende, zouden verduisteren. Ze kookte wat graan voor zichzelf en
plukte een paar bessen, maar ze kon niet veel eten en nam steeds
haar speren op om oefenstoten te maken en legde ze dan weer
neer.
Op het laatste ogenblik groef ze in de stapel drijfhout en
botten tot ze het lange been vond van de voorpoot van een hert, met
zijn knokige uiteinde. Ze sloeg het met kracht tegen een groot stuk
mammoetslagtand en vertrok haar gezicht bij de terugslag door haar
arm. Het lange bot was onbeschadigd, het was een goede, stevige
knots.
De maan kwam op voor de zon onderging. Ayla wenste dat ze meer
afwist van jachtceremonies. Maar vrouwen werden er altijd buiten
gehouden. Ze brachten ongeluk. Ik heb zelf nooit pech gehad, dacht
ze, maar ik heb ook nog nooit op een groot dier gejaagd. Ik wou dat
ik iets wist dat geluk bracht. Haar hand ging naar haar amulet en
ze dacht aan haar totem. Haar Holeleeuw had haar er immers in de
eerste plaats toe gebracht te gaan jagen. Dat zei Creb. Welke
andere reden kon er zijn waarom een vrouw bedrevener zou worden in
het gebruik van het door haar gekozen wapen dan welke man dan ook?
Haar totem was te sterk voor een vrouw, hij gaf haar mannelijke
trekjes, had Brun gedacht. Ayla hoopte dat haar totem haar weer
geluk zou brengen.
De schemering ging langzaam over in duisternis toen Ayla naar
de bocht in de rivier liep en zag dat de paarden zich eindelijk
voor de nacht installeerden. Ze haalde het platte bot en de
tenthuid en rende door het hoge gras tot ze bij de opening in de
bomen kwam, waar de paarden 's morgens kwamen drinken. Het groene
gebladerte zag grijs in het tanende daglicht en de bomen verder weg
staken als zwarte silhouetten af tegen een lucht die in vuur en
vlam stond. Ze legde de tent op de grond, in de hoop dat de maan
genoeg licht zou geven om wat te zien en begon te graven. De
bovenlaag was hard, maar toen ze daar eenmaal doorheen was werd het
graven met de scherpe benen schep gemakkelijker. Toen ze een berg
grond op de huid had liggen, sleepte ze hem naar het bos om hem
daar te storten. Toen het gat dieper werd, legde ze de huid op de
bodem en haalde de grond ermee omhoog. Het was een omslachtige
manier en het kostte haar veel inspanning. Ze had nog nooit alleen
een gat gegraven. De grote met stenen versterkte kookputten, die
werden gebruikt om hele rompen te roosteren, werden altijd door
alle vrouwen gezamenlijk gemaakt en deze put moest dieper en langer
worden. Het gat was ongeveer een meter diep toen ze water voelde en
besefte dat ze niet zo dicht bij de rivier had moeten graven. De
bodem van de put liep snel vol. Ze stond tot haar enkels in de
modder voor ze ophield en eruit klom. Toen ze de huid eruit tilde
brokkelde er weer een zijkant af.
Ik hoop dat het diep genoeg is, dacht ze. Dat moet maar, want
hoe dieper ik graaf hoe meer water er komt. Ze keek naar de maan en
was verbaasd dat het al zo laat was. Ze zou moeten opschieten om
het af te krijgen en ze gunde zich geen tijd om even uit te rusten,
wat ze eerst wel van plan was. Ze liep snel naar de plaats waar ze
de takken en de bomen had opgestapeld en struikelde over een wortel
die ze niet had gezien. Hoe kon ik zo onvoorzichtig zijn, dacht ze
en wreef haar pijnlijke scheenbeen. Haar handen en knieën
schrijnden en ze wist dat de schaafwond aan haar been bloedde al
kon ze het niet goed zien.Ze besefte opeens hoe roekeloos ze was en
raakte even in paniek. Hoe moet het verder als ik mijn been breek?
Er is hier niemand om me te helpen als er iets gebeurt. Wat doe ik
hier in de nacht? Zonder vuur? Wat moet ik doen wanneer een dier me
aanvalt? Ze herinnerde zich nog levendig dat ze eens was besprongen
door een lynx en ze tastte naar haar slinger omdat ze in het donker
gloeiende ogen meende te zien.
Ze voelde dat het wapen nog veilig tussen haar riem stak. Dat
gaf haar zekerheid. Trouwens, ik ben toch dood, of zo beschouwen ze
me. Ik zie wel wat er gaat gebeuren, daar kan ik me nu geen zorgen
over maken. Als ik niet voortmaak is het ochtend voor ik klaar
ben.
Ze vond haar stapel takken en begon de boompjes naar de kuil
te slepen. Ze kon in haar eentje de paarden niet omsingelen,
redeneerde ze en er waren geen doodlopende dalen in de vallei, maar
ze had plotseling een idee gekregen. Ze had vaker geniale invallen
en daardoor onderscheidde ze zich veel meer van de Stam dan door
haar uiterlijk. Als zulke dalen er niet waren in de vallei, kon ze
er misschien een maken, dacht ze. Het deed er niet toe dat het al
eerder was bedacht, voor haar was het nieuw. Ze beschouwde het niet
als een grote uitvinding. Ze vond het gewoon een kleine variant op
de manier waarop de mannen van de Stam jaagden; slechts een kleine
aanpassing die misschien, heel misschien, een vrouw alleen in staat
zou stellen om een dier te doden dat geen enkele man van de Stam
ooit alleen gelukt was. Het was een belangrijke uitvinding, uit
nood geboren.
Ayla keek bezorgd naar de hemel terwijl ze takken tot een
hindernis vlocht die aan beide zijden van de kuil een eind uitstak.
Ze sloot de openingen af en verhoogde ze met takkebossen terwijl in
het zuiden de sterren verbleekten.
De eerste vogels begonnen kwetterend aan hun ochtendgroet en
het werd al licht, toen ze achteruit stapte en het werk van haar
handen inspecteerde.
/ i'
De kuil was ongeveer rechthoekig, iets langer dan hij breed
was, en modderig langs de randen, waar de laatste ladingen nat zand
eruit waren gehesen. Losse hoopjes aarde, die van de tenthuid waren
gevallen, lagen over het vertrapte gras uitgestrooid binnen het
driehoekige gebied dat werd afgebakend door de twee wanden van
kreupelhout, die ze met de stengels van klimplanten in elkaar had
gevlochten om een provisorische, smal toelopende kloof te vormen
die bij het modderige gat samenkwam. Door een gat waar de kuil de
twee hekken scheidde, kon ze de rivier de rozige lucht in het
oosten zien weerspiegelen. Aan de overkant van het kabbelende water
doemde de steile zuidwand van de vallei donker op. Alleen bij de
top waren zijn contouren te onderscheiden.
Ayla draaide zich om om de positie van de paarden na te gaan.
De andere kant van de vallei bestond uit een flauwe helling die
naar het westen steiler werd tot hij de uitspringende wand voor
haar grot vormde. Naar het oosten werd hij weer vlakker en ging
over in met gras begroeide heuvels. Daar was het nog donker, maar
ze kon zien dat de paarden in beweging kwamen. Ze greep snel de
huid en de platte benen spade en rende terug naar het strandje. Het
vuur was bijna uit. Ze deed er wat hout bij, schoof er met een stok
een gloeiend stuk hout uit en deed het in de oeroshoren. Ze pakte
de fakkels, de speren en de knots en liep snel terug naar de kuil.
Ze legde aan iedere kant van het gat een speer en de knots ernaast
en liep in een grote boog om de paarden heen om achter ze te komen
voor ze begonnen te lopen.
En toen wachtte ze.
Het wachten was moeilijker dan de lange nacht werken. Ze was
erg gespannen, bezorgd en ze vroeg zich af of haar plan zou slagen.
Ze controleerde het kooltje in haar oeroshoren, inspecteerde de
fakkels en wachtte. Ze bedacht talloze dingen waaraan ze nog niet
eerder had gedacht, die ze had moeten doen, of anders had moeten
doen, en wachtte. Ze vroeg zich af wanneer de paarden hun dolende
gang in de richting van de stroom zouden beginnen, dacht erover om
ze een duwtje in de goede richting te geven, bedacht zich toen en
wachtte.De paarden begonnen rond te lopen. Ayla dacht dat ze
zenuwachtiger leken dan gewoonlijk, maar ze was nog nooit zo dicht
bij ze in de buurt gekomen en ze wist het niet zeker. Eindelijk
maakte de aanvoerende merrie aanstalten om naar de rivier te gaan
en de rest volgde haar. Onderweg stopten ze af en toe om te grazen.
Toen ze dichter bij de rivier kwamen en Ayla's geur en de lucht van
overhoopgehaalde aarde gewaar werden, werden ze beslist
zenuwachtiger. Toen de aanvoerende merrie van koers leek te
veranderen, besloot Ayla dat het zover was. Ze stak met het kooltje
een fakkel aan, daarna een tweede met de eerste. Toen ze goed
brandden, ging ze de kudde achterna. De oeroshoren liet ze achter.
Ze rende joelend en schreeuwend en zwaaide met haar fakkels, maar
ze was te ver van de kudde vandaan. De rooklucht wekte een
instinctieve angst voor step- pebranden op. De paarden versnelden
hun pas en hadden haar al gauw ver achter zich gelaten. Ze gingen
op hun drinkplaats en de hekken van kreupelhout af, maar omdat ze
gevaar roken, probeerden een paar naar het oosten te ontsnappen.
Ayla zwenkte in dezelfde richting af, in de hoop ze de pas af te
snijden. Ze rende zo hard ze kon. Toen ze dichtbij kwam, zag ze dat
meer leden uit de kudde afweken om de val uit de weg te gaan en ze
rende schreeuwend tussen hen in. Ze sprongen voor haar opzij. Met
de oren in de nek en met opengesperde neusvleugels renden ze haar
aan weerskanten voorbij, schreeuwend van angst en verwarring. Ook
Ayla begon in paniek te raken, bang dat ze allemaal zouden
ontsnappen.
Ze was vlak bij het oostelijke uiteinde van de hindernis van
kreupelhout toen ze de muiskleurige merrie op zich af zag komen. Ze
gilde tegen het paard, hield haar fakkels wijd uiteen en rende,
leek wel, regelrecht op een frontale botsing af. Op het laatste
ogenblik sprong de merrie opzij, de verkeerde kant op—althans voor
haar. Ze merkte dat haar vluchtweg was afgesloten, en galoppeerde
langs de binnenkant van het hek, op zoek naar een uitweg. Ayla
draafde achter haar aan, happend naar adem. Ze had het gevoel dat
haar longen zouden barsten. De merrie zag het gat met zijn wenkende
glimp van de rivier en ging erop af. Toen zag ze de open kuil—te
laat. Ze trok haar benen onder zich in om over het gat te springen,
maar haar hoeven gleden uit op de modderige rand. Met een gebroken
been viel ze in volle vaart in de kuil.
Ayla kwam hijgend aanrennen, pakte een speer van de grond en
stond naar de wildkijkende merrie te staren. Het dier gilde,
schudde met haar hoofd en worstelde in de modder. Ayla greep de
schacht met beide handen beet, zette zich schrap en stootte de punt
met kracht in de kuil. Toen drong het tot haar door dat ze de speer
in een flank had gedreven, waardoor het paard wel gewond was, maar
niet dodelijk. Ze rende naar de andere kant en gleed uit in de
modder zodat ze bijna zelf in het gat viel. Ze raapte de andere
speer op en deze keer richtte ze nauwkeuriger. De merrie hinnikte
van verwarring en pijn en toen de punt van de tweede speer in haar
hals doordrong, kwam ze in een laatste, heldhaftige poging
slingerend naar voren. Toen zakte ze, met een gehinnik dat meer op
kreunen leek, met twee wonden en een gebroken been terug. Een harde
klap met de knots maakte tenslotte een einde aan haar lijden.
Het drong maar langzaam tot Ayla door, ze was nog te versuft
om volledig te beseffen wat ze had bereikt. Zwaar leunend op de
knots, die ze nog steeds in haar handen hield, op de rand van de
kuil, staarde ze happend naar adem, naar de gevallen merrie op de
bodem van het gat. De ruige, grijzige vacht zat onder het bloed en
de modder, maar het dier bewoog niet. Toen begon het haar langzaam
te dagen. Een impuls zoals ze die nog nooit had gekend, welde van
ergens diep in haar op, zwol aan in haar keel en barstte van haar
lippen in een oerkreet van overwinning. Het was haar gelukt!
Op dat moment stond een jonge vrouw, helemaal alleen in een
uitgestrekt gebied, ergens tussen de grenzeloze, sombere löss-
steppen van het noorden en de vochtige steppen van het zuiden, met
een benen knots in haar hand en ze voelde zich machtig. Ze kon
overleven. Ze zou overleven.
Maar haar jubelstemming was maar van korte duur. Toen Ayla op
het paard neerkeek, kwam het plotseling bij haar op dat ze nooit in
staat zou zijn het dier in zijn geheel uit de kuil te slepen. Ze
zou het op de bodem van het modderige gat aan stukken moeten
hakken. En dan zou ze het snel naar het strand moeten zien te
krijgen voor al te veel andere rovers de geur van het bloed roken,
met het hele vel in redelijk goede staat. Ze zou het vlees aan
dunne repen moeten snijden, de andere delen die ze nodig had,
moeten bewaren, vuren brandend moeten houden en de wacht moeten
houden terwijl het vlees droogde. En ze was al uitgeput van de
afmattende nacht werk en de bange jacht. Maar ze was geen man van
de Stam, die zijn gemak ervan kon nemen nu zijn opwindende aandeel
achter de rug was en het karwei van het uitbenen en conserveren aan
de vrouwen kon overlaten. Ayla's werk begon pas. Ze slaakte een
diepe zucht en sprong toen in de kuil om de keel van de merrie open
te snijden.
Ze rende terug naar het strandje om de tenthuid en het stenen
gereedschap op te halen en toen ze terugkwam, viel het haar op dat
de kudde aan de andere kant van de vallei nog steeds in beweging
was. Ze vergat ze toen ze in de te nauwe kuil, onder het bloed en
de modder, worstelde om lappen vlees af te hakken terwijl ze haar
best deed om het vel niet erger te beschadigen dan het al
was.Aasetende vogels pikten restjes vlees van weggeworpen botten
toen ze zoveel vlees op de tenthuid had gestapeld als ze dacht dat
ze kon slepen. Ze sleurde het naar het strandje, gooide extra
brandstof op het vuur en deponeerde haar lading er zo dicht
mogelijk bij. Ze rende terug, de lege huid achter zich aanslepend,
maar ze had haar slinger klaar en stenen weggeslingerd voor ze bij
de kuil kwam. Ze hoorde het gejank van een vos en zag hem
weghinken. Als haar stenen niet op waren geweest, had ze er een
gedood. Ze raapte nieuwe stenen uit de rivierbedding en dronk wat
voor ze weer aan het werk ging. De steen trof doel en was fataal
voor de veelvraat die de hitte van het vuur had getrotseerd en een
grote homp vlees probeerde weg te slepen, toen Ayla met een tweede
lading terugkwam. Ze sleepte haar vlees naar het vuur en ging toen
terug om de slokop te halen, hopend dat ze tijd zou hebben die ook
te villen. Veelvraatbont was bijzonder geschikt voor de winter. Ze
deed nog wat hout op het vuur en keek naar de stapel drijfhout. Ze
had niet zoveel geluk met de hyena toen ze terugkwam bij de kuil.
Hij slaagde erin er met een heel scheenbeen vandoor te gaan. Ze had
sinds haar komst in de vallei nog niet zoveel vleeseters gezien.
Vossen, hyena's, veelvraten hadden allemaal de smaak van haar buit
te pakken. Wolven en hun fellere, aan honden verwante neven liepen
buiten het bereik van haar slinger heen en weer. Haviken en wouwen
hadden meer lef en klapten slechts met hun vleugels en weken iets
als ze naderde. Ze verwachtte elk ogenblik een lynx of een luipaard
of een holeleeuw te zien.
Tegen de tijd dat ze het smerige vel uit het gat had
getrokken, was de zon voorbij zijn hoogste punt en begon onder te
gaan, maar pas toen ze haar laatste lading naar het strandje had
gesleept, gaf ze toe aan haar vermoeidheid en liet ze zich op de
grond zakken. Ze had de hele nacht niet geslapen, ze had de hele
dag niet gegeten en ze wilde geen stap meer verzetten. Maar de
kleinste dieren die uit waren op hun aandeel in haar buit, dwongen
haar tenslotte weer op te staan. De zoemende vliegen vestigden er
haar aandacht op hoe vies ze was, en ze beten. Ze hees zich
overeind en liep het water in, zonder de moeite te nemen haar
kleren uit te trekken en liet dankbaar het water over zich
spoelen.
De rivier was verfrissend. Na afloop klom ze omhoog naar haar
grot, spreidde haar zomeromslag uit om te drogen en wou dat ze
eraan had gedacht haar slinger uit haar riem te halen voor ze het
water inging. Ze was bang dat hij nu stug zou worden als ze hem
droogde. Ze deed een schone omslag om en haalde haar slaap- vacht
uit de grot. Voor ze naar beneden ging naar het strandje, keek ze
vanaf de rand van haar terras de wei over. Bij de kuil schuifelde
en bewoog iets, maar de paarden waren uit de vallei
verdwenen.
Plotseling dacht ze aan haar speren. Ze lagen nog op de grond
op de plek waar ze ze had achtergelaten nadat ze ze uit de merrie
had getrokken. Ze overlegde bij zichzelf of ze ze zou gaan ophalen,
praatte het zich haast uit het hoofd en gaf toen toe dat het beter
was om twee volmaakt goede speren te bewaren dan zich al het werk
op de hals te halen om later nieuwe te maken. Ze pakte haar natte
slinger, liet haar vacht op het strand vallen en zocht er een zak
vol stenen bij.
Toen ze de valkuil naderde, was het alsof ze de slachting voor
het eerst zag. Het hek van kreupelhout was op verschillende
plaatsen omgevallen. De kuil was een open wond in de aarde en het
gras was vertrapt. Overal zat bloed en lagen restjes vlees en
botten. Twee wolven betwistten elkaar grauwend de resten van het
hoofd van de merrie. Jonge vossen liepen jankend om een ruig
voorbeen waar de hoef nog aanzat en een hyena nam haar wantrouwig
op. Een zwerm wouwen fladderde op toen ze naderde, maar een
veelvraat hield stand naast de kuil. Alleen de katten schitterden
door afwezigheid.
Ik kon maar beter opschieten, dacht ze, terwijl ze een steen
gooide om een veelvraat te verjagen. Ik zal om mijn vlees heen
vuren moeten aanleggen. De hyena stootte een schel lachje uit en
trok zich iets terug, juist buiten haar bereik. Weg jij, lelijk
ding, dacht ze. Ayla had een hekel aan hyena's. Telkens als ze er
een zag, moest ze denken aan die keer dat een hyena Oga's baby had
gepakt. Ze had verder niet over de gevolgen nagedacht, ze had de
baby gedood. Ze kon hem zo niet laten sterven. Toen ze zich bukte
om haar speren op te rapen, werd haar aandacht getrokken door iets
dat ze door het gat in de kreupelhout- barrière zag bewegen. Een
aantal hyena's was bezig een spille- benig, hooikleurig veulen te
besluipen.
Het spijt me voor je, dacht Ayla. Ik wilde je moeder niet
doden, ze was gewoon toevallig degene die in de val liep. Ayla had
geen schuldgevoelens. Er waren jagers en er waren prooidieren, en
soms werden de jagers prooi. Ondanks haar wapens en haar vuur kon
zij net zo goed aan jagers ten prooi vallen. Jagen was een manier
van leven.
Maar ze wist dat het paardje zonder zijn moeder ten dode
opgeschreven was en ze had medelijden met het kleine, hulpeloze
dier. Sinds het eerste konijn dat ze naar Iza had gebracht om het
te genezen, had ze een hele reeks kleine, gewonde dieren meegenomen
naar de grot, tot grote schrik van Brun. Bij vleeseters lag voor
hem de grens.
Ze zag de hyena's om het merrieveulen draaien, dat schichtig
probeerde uit hun buurt te blijven. Het had een verwilderde, bange
blik in de ogen. Nu er niemand is om voor je te zorgen, is het
misschien maar het beste als het snel afgelopen is, redeneerde
Ayla. Maar toen één hyena op het veulen afsprong en het een knauw
in de flank gaf, dacht ze verder niet na. Stenen slingerend rende
ze het kreupelhout door. Eén hyena viel neer, de andere maakten dat
ze wegkwamen. Ze deed geen poging om ze te doden. Ze had geen
belangstelling voor de vieze gevlekte huid van de hyena's, ze wou
alleen dat ze het paardje met rust lieten. Het veulen rende ook
weg, maar niet zo ver. Het was bang voor Ayla, maar nog banger voor
de hyena's. Ayla naderde het kleintje langzaam. Ze hield haar hand
uitgestoken en maakte zachte kreungeluidjes, op een manier waarmee
ze al eerder bange dieren had gesust. Ze had er slag van om met
dieren om te gaan, een gevoeligheid die zich tot alle levende
wezens uitstrekte en die met haar medische vaardigheid ontwikkeld
was. Iza had deze gevoed, had het gezien als een verlengstuk van
haar eigen medeleven, dat haar ertoe had gedreven een vreemd
uitziend klein meisje op te rapen omdat ze gewond was en honger
had.
Het merrieveulen strekte haar hals om aan Ayla's uitgestoken
vingers te snuffelen. De jonge vrouw kwam dichterbij, aaide, wreef
en krauwde het veulen. Toen het paardje iets bekends aan Ayla's
vingers ontdekte en er luidruchtig op begon te zuigen, maakte dit
een oude, schrijnende honger in Ayla wakker. Arm kleintje, dacht
ze, zo'n honger en geen moeder om je melk te geven. Ik heb geen
melk voor je. Ik had niet eens genoeg voor Dure. Ze voelde tranen
opwellen en schudde het hoofd. Nou, hij is evengoed sterk geworden.
Misschien kan ik iets anders bedenken om je te voeren. Ook jij zal
jong gespeend moeten worden. Kom mee, kleintje. Met haar vingers
leidde ze het jonge veulen in de richting van het strandje.
Net toen ze in de buurt kwam, zag ze een lynx die op het punt
stond zich uit de voeten te maken met een groot brok van haar
zuurverdiende vlees. Er was tenslotte toch een katachtige
verschenen. Terwijl het schichtige veulen achteruit deinsde, greep
ze twee stenen en haar slinger en toen de lynx opkeek, slingerde ze
de stenen met kracht weg.
'Je kunt een lynx doden met een slinger,' had Zoug lang
geleden eens stijf volgehouden, iets groters moetje niet proberen,
maar een lynx kun je doden.'
Het was niet de eerste keer dat Ayla zijn gelijk had bewezen.
Ze redde haar vlees en sleepte de kat met zijn gepluimde oren ook
terug. Toen keek ze naar de berg vlees, het paardevel met de
aangekoekte modder, de dode veelvraat en de dode lynx. Plotseling
begon ze hardop te lachen. Ik had vlees nodig. Ik had vellen nodig.
Nu heb ik alleen nog maar een extra paar handen nodig, dacht
ze.
Het veulentje was teruggeschrokken van haar plotseling gelach
en de lucht van het vuur. Ayla pakte een riem, naderde het jonge
paard weer voorzichtig, bond de riem om haar hals en leidde haar
naar het strandje. Ze bond het andere uiteinde aan een struik,
bedacht toen dat ze haar speren weer vergeten had, rende weg om ze
te halen en ging toen het paardje sussen, dat had geprobeerd haar
te volgen. Wat moet ik je voeren, dacht ze toen het kleintje weer
op haar vingers probeerde te zuigen. Ik kan niet zeggen dat ik nu
niet genoeg te doen heb, dacht ze. Ze probeerde het met wat gras,
maar het paardje leek niet precies te weten wat het ermee moest
doen. Toen viel haar oog op haar kookpot met koude, gekookte granen
op de bodem. Kleintjes kunnen hetzelfde voedsel eten als hun
moeders, herinnerde ze zich, maar het moet zachter zijn. Ze deed
water bij de pot, stampte het graan tot een fijne pap en bracht die
naar het veulen, dat alleen snoof en steigerde toen de vrouw haar
neus erin duwde. Maar toen likte ze haar gezicht af en de smaak
leek haar aan te staan. Ze had honger en zocht Ayla's vingers weer
op.Ayla dacht een ogenblik na en liet toen, terwijl het veulentje
nog steeds zoog, haar hand in de pot zakken. Het paard zoog een
beetje pap naar binnen en schudde met haar hoofd, maar na nog een
paar pogingen leek het hongerige kleintje het te snappen. Toen ze
het op had, ging Ayla naar boven naar de grot om nog wat graan te
halen en zette het op het vuur voor later. Ik denk dat ik veel meer
graan zal moeten verzamelen dan ik aanvankelijk van plan was. Maar
misschien heb ik daar wel tijd voor als ik dit allemaal heb
gedroogd. Ze wachtte even en dacht erover na hoe vreemd de Stam
haar zou vinden. Een paard doden om voedsel te hebben en dan
voedsel zoeken voor het jong. Ik kan hier net zo vreemd doen als ik
wil, zei ze bij zichzelf, terwijl ze een stuk paardevlees aan een
puntige stok prikte om het te roosteren. Toen zag ze wat ze
allemaal nog te doen had en ging aan het werk.
Ze zat nog steeds vlees aan dunne repen te snijden toen de
volle maan opkwam en de sterren weer begonnen te twinkelen. Een
kring van vuren omzoomde het strandje en ze was dankbaar voor de
grote hoop drijfhout in de buurt. Binnen de cirkel hingen rijen en
nog eens rijen vlees te drogen. Een geelbruinige lynxvacht lag
opgerold naast een kleinere rol grof bruin veelvraatbont, allebei
klaar om te worden afgeschraapt en geprepareerd. Het pas gewassen
grijze vel van de merrie was op de stenen uitgespreid en lag te
drogen naast de paardemaag, die was schoongemaakt en met water was
gevuld om hem soepel te houden. Er lagen repen pees voor garen te
drogen, stukken gewassen ingewanden, een berg hoeven en botten en
een tweede berg brokken vet, die wachtten om te worden uitgesmolten
en in de ingewanden te worden gegoten om ze op te slaan. Ze was er
zelfs in geslaagd wat vet van de lynx en de veelvraat over te
houden voor lampen en om leer waterdicht te maken, hoewel ze het
vlees had weggegooid. Ze hield niet zo van de smaak van vleeseters.
Ayla keek naar de laatste twee hompen vlees, waarvan de modder in
de stroom was afgespoeld en wilde er een pakken. Toen bedacht ze
zich. Ze konden wachten. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit zo
moe was geweest. Ze controleerde haar vuren, gooide op elk nog wat
hout, spreidde toen haar berevacht uit en rolde zich erin.
Het paardje was niet langer aan de struik vastgebonden. Nadat
ze nog een tweede keer was gevoerd, leek ze geen behoefte te hebben
weg te dwalen. Ayla sliep al haast toen het veulen haar besnuffelde
en naast haar kwam liggen. Ze stond er op dat ogenblik niet bij
stil dat de reacties van het veulen haar zouden wekken als een
roofdier te dicht bij de langzaam dovende vuren kwam, hoewel dat
wel het geval was. Half in slaap sloeg de jonge vrouw haar arm om
het warme diertje, voelde haar hartslag, hoorde haar ademhaling en
kroop dichter tegen haar aan.