24


Jondalar was met stomheid geslagen. Hij volgde haar naar buiten en keek haar vanaf de richel na. Ze sprong op het paard en galoppeerde de vallei in. Ayla was altijd zo inschikkelijk geweest, had nooit boosheid laten blijken. Het contrast maakte haar uitbarsting des te verbluffender.
Hij had altijd van zichzelf gevonden dat hij eerlijk en onbevooroordeeld tegenover platkoppen stond. Hij vond dat men ze met rust moest laten en niet moest lastig vallen of treiteren en hij zou er nooit opzettelijk een hebben gedood. Maar hij was hoogst onaangenaam getroffen door het idee dat een man een platkopvrouwtje zou gebruiken voor Genot. Dat een van hun mannen een mensenvrouw op dezelfde manier zou hebben misbruikt, had een diep weggestopte zere plek geraakt. De vrouw was bezoedeld.
En hij had zo naar haar verlangd. Hij dacht aan de smerige verhalen, die met een heimelijk lachje werden verteld door jongens en jonge mannen en voelde zijn maag inkrimpen, alsof hij al besmet was en zijn lid zou verschrompelen en wegrotten. Hij was er voor bewaard door de genade van de Grote Aardmoeder. Maar erger nog, ze had een gruwel gebaard, een welp van kwalijke geesten, die in net gezelschap niet eens genoemd kon worden. Het bestaan van dergelijk kroost werd door sommigen zelfs vurig ontkend en toch werden de geruchten erover hardnekkig volgehouden.
Ayla had het in ieder geval niet ontkend. Ze had het openlijk toegegeven en haar kind daar staan te verdedigen… even vurig als iedere moeder zou doen als men kwaad had gesproken over haar kind. Ze was beledigd, boos dat hij zich in geringschattende termen over hen had uitgelaten. Was ze werkelijk grootgebracht door een groep platkoppen?Hij was op zijn Tocht een aantal platkoppen tegengekomen. Hij had er zelfs bij zichzelf aan getwijfeld of het wel beesten waren. Hij herinnerde zich het incident met het jonge mannetje en het oudere vrouwtje. En nu hij erover nadacht, had die knaap om de vis in tweeën te snijden niet een mes gebruikt, gemaakt van een dikke schilfer, net als het mes dat Ayla gebruikte? En zijn moeder droeg een vel dat ze om zich heen had geslagen, net als Ayla. Ayla had zelfs dezelfde hebbelijkheden, vooral in het begin, die neiging om de ogen neer te slaan, om zich weg te cijferen, zodat ze niet op zou vallen. De vachten op haar bed hadden dezelfde zachte structuur als de wolvevacht die zij hem hadden gegeven. En haar speer! Die zware, primitieve speer, leek die niet precies op de speren die de groep platkoppen bij zich had, die hij en Thonolan waren tegengekomen toen ze van de gletsjer kwamen?
Het was steeds pal voor zijn neus geweest, als hij het maar had willen zien. Waarom had hij gemeend dat ze iemand was Die de Moeder Dient en zich oefende om haar vaardigheden te verbeteren? Ze kon het net zo goed als elke andere genezer, misschien beter. Had Ayla echt haar geneeskunst van een platkop geleerd?
Hij zag haar in de verte wegrijden. Ze was groots in haar woede. Hij kende veel vrouwen die hun stem al verhieven bij de geringste aanleiding. Hij herinnerde zich dat Marona een felle, twistzieke, smerige feeks kon zijn, de vrouw die ze voor hem hadden uitgezocht. Maar sommige van die mensen hadden toch een zekere aantrekkingskracht. Hij hield wel van sterke karakters. Die daagden hem uit en bleven zichzelf zonder al te gemakkelijk overweldigd te worden door zijn hartstocht. Hij vermoedde al dat Ayla niet zo goedig was, ondanks haar zelfbeheersing. Moet je haar zien op dat paard, dacht hij. Ze is een geweldige, merkwaardige vrouw.
Toen drong het plotseling tot hem door wat hij had gedaan. Het bloed trok uit zijn gezicht weg. Ze had zijn leven gered en hij was voor haar teruggedeinsd alsof ze iets smerigs was. Ze had hem overstelpt met zorgen en hij had haar met verachtelijke walging beloond. Hij had haar kind een gruwel genoemd, een kind van wie ze kennelijk hield. Hij schaamde zich diep voor zijn gevoelloze gedrag.
Hij rende terug naar de grot en wierp zich op het bed. Haar bed. Hij had geslapen op het bed van een vrouw voor wie hij zojuist in verachting ineen was gekrompen.
'Oh, Doni!' riep hij uit. 'Hoe heb je me het kunnen laten doen? Waarom heb je me niet geholpen? Waarom heb je me niet tegengehouden?'
Hij begroef zijn hoofd in de vachten. Sinds zijn jeugd had hij zich niet meer zo ellendig gevoeld. Hij dacht dat hij wijzer was geworden. Hij had gehandeld zonder na te denken. Leerde hij het dan nooit? Waarom was hij niet voorzichtiger geweest? Hij zou spoedig vertrekken; zijn been was genezen. Waarom had hij zich niet beheerst tot hij weg was?
Waarom was hij hier eigenlijk nog? Waarom had hij haar niet bedankt en was hij niet weggegaan? Er was niets dat hem tegenhield. Waarom was hij gebleven en had hij haar naar dingen gevraagd waar hij niets mee te maken had? Dan had hij aan haar kunnen blijven denken als aan de mooie, mysterieuze vrouw die alleen in een vallei woonde, de dieren betoverde en zijn leven had gered.
Omdat je niet weg wilde bij die mooie mysterieuze vrouw, Jondalar, en dat weet je heel goed!
Waarom zitje er zo mee? Wat maakt het uit dat ze … bij platkoppen heeft gewoond? Geef het maar toe, je verlangde naar haar. En toen dacht je dat ze niet goed genoeg voor je was omdat ze… omdat ze had goedgev…
Idioot die je bent! Je hebt niet geluisterd. Ze vond het niet goed, hij dwong haar! Zonder Eerste Riten. En dat neem jij haar kwalijk! Ze wilde het je vertellen, gaf zich bloot en maakte de pijn opnieuw door, en wat deed jij?
Jij bent erger dan hij was, Jondalar. Ze wist tenminste hoe hij erover dacht. Hij had een hekel aan haar, hij wilde haar kwetsen. Maar jij! Ze vertrouwde je. Ze vertelde je wat ze voor je voelde. Je verlangde zo naar haar, Jondalar en je had haar kunnen hebben wanneer je maar wilde. Maar ze is zo mooi en leek zo zelfverzekerd, dat je bang was dat ze je af zou wijzen, bang was dat je trots gekwetst zou raken.
Als je acht op haar had geslagen en je niet zo druk had gemaakt over jezelf, dan had je misschien gemerkt dat ze zich niet gedroeg als een ervaren vrouw. Ze deed als een bang, jong meisje. Heb je er niet genoeg gehad om het verschil te weten? Maar ze ziet er niet uit als een bang jong meisje. Nee, ze is de mooiste vrouw die je ooit hebt gezien. Zo mooi, zo deskundig en zelfverzekerd dat je bang van haar werd. Bang dat ze jou de loef af zou steken. Jou, de grote Jondalar! De man die door iedere vrouw wordt begeerd. Je kunt erop rekenen dat zij je niet meer wil!
Jij dacht alleen maar dat ze zeker van zichzelf was, ze weet niet eens dat ze knap is. Ze denkt echt dat ze groot en lelijk is. Hoe kan iemand menen dat ze lelijk is?
Ze groeide op bij platkoppen, dat weet je toch? Wie zou zich kunnen voorstellen dat zij het verschil in afkomst zagen? Maar wie kan zich voorstellen dat ze een vreemd meisje opnemen? Zouden wij een van hen opnemen? Ik vraag me af hoe oud ze was. Ze kan nog niet zo groot geweest zijn—die littekens zijn al heel oud. Het moet verschrikkelijk zijn geweest, eenzaam en verlaten, gewond geraakt door een holeleeuw. En genezen door een platkop! Hoe kan een platkop verstand hebben van genezen? Maar ze heeft het van hen geleerd en ze kan het. Wel zo goed dat je dacht dat ze iemand was Die de Moeder Dient. Je moest maar ophouden met steenkloppen en praatjesmaker worden! Je wilde de waarheid niet zien. En maakt het wat uit nu je het weet? Ben je minder levend omdat ze haar geneeskunst van platkoppen heeft geleerd? Is ze minder mooi omdat… omdat ze een gruwel heeft gebaard? Waarom is haar kind eigenlijk een gruwel?
Je verlangt nog steeds naar haar, Jondalar. Het is te laat. Ze zal je nooit meer geloven, je nooit meer vertrouwen. Een nieuwe golf van schaamte welde op. Hij balde zijn vuisten en trommelde op de vachten. Idioot die je bent! Stomme, stomme idioot! Je hebt het voor jezelf bedorven. Waarom ga je niet weg?
Dat kan niet. Je moet op haar wachten, Jondalar. Je hebt geen kleren, geen wapens en geen voedsel. Zo kun je niet op reis gaan.
Waar zou je anders de spullen moeten krijgen? Hier woont Ayla. Zij kan het je geven. Je zult het haar moeten vragen, in ieder geval wat vuursteen. En gereedschap om speren te maken. Dan kun je jagen, voor voedsel en huiden om kleren te maken, een slaapzak en een draagstel. Daar is tijd voor nodig en dan nog een jaar, of meer, om thuis te komen. Dat zal eenzaam zijn zonder Thonolan.
Jondalar kroop dieper in de vachten. Waarom moest Thonolan sterven? Waarom heeft die leeuw mij niet gedood? De tranen rolden uit zijn ooghoeken. Thonolan zou zoiets stoms niet gedaan hebben. Ik wou dat ik wist waar die kloof was, broertje. Ik wou dat een zelandoni je had kunnen helpen om de weg naar de volgende wereld te vinden. Ik moet er niet aan denken dat je botten zijn achtergelaten voor de aaseters om ze te kraken. Hij hoorde hoefgekletter op het rotspad van het strand omhoog en dacht dat het Ayla was. Maar het was het veulen. Hij stond op, liep naar de richel en keek in de vallei. Ayla was nergens te zien.
'Wat scheelt er aan, kereltje? Hebben ze je alleen gelaten? Dat is mijn schuld. Maar ze komen wel terug…, al was het maar voor jou.'
En hier zit je nu te huilen over je stommiteiten en moet je zien wat zij heeft doorgemaakt. Zij huilt er niet om. Ze is zo'n bijzondere vrouw. Mooi. Prachtig. En je hebt het allemaal verspeeld, Jondalar, idioot die je bent! Oh, Doni, ik wilde dat ik het recht kon zetten.

Jondalar vergiste zich. Ayla huilde wel, ze huilde zoals ze nog nooit had gehuild. Het maakte haar niet zwakker, maar het was gemakkelijker te dragen. Ze dreef Whinney voort tot ze de vallei ver achter zich hadden en hield toen stil bij een haarspeldbocht in een stroom die een zijrivier vormde van de rivier bij haar grot. Het land binnen de lus van de haarspeld kwam vaak onder te staan, waardoor alluviaal slib achterbleef dat een vruchtbare bodem opleverde voor weelderige begroeiing. Het was een plek waar ze op sneeuwhoenders had gejaagd en op een uiteenlopende verzameling dieren van marmotten tot reuzenherten, die het aanlokkelijke groene plekje onmogelijk konden weerstaan. Ze zwaaide haar been over het paard en liet zich van Whinney's rug glijden, dronk wat en waste haar betraande en vieze gezicht. Ze had het gevoel of ze een nachtmerrie had gehad. De hele dag was een aaneenschakeling geweest van emotionele hoogtepunten en drukkende dieptepunten. En met elke ommezwaai was de uitslag groter geweest. Ze dacht niet dat ze nog een ommezwaai kon hebben, welke kant hij ook opging.
De dag was zo goed begonnen. Jondalar had erop aangedrongen haar te helpen bij het plukken van het graan en ze had ervan staan te kijken hoe snel hij het leerde. Ze wist dat hij het nooit eerder had gedaan, maar het ging snel nadat ze het hem had voorgedaan. Het waren niet alleen die extra handen. Het was zijn gezelschap. Of ze nu praatten of niet, ze besefte wat ze had gemist nu er iemand bij haar was.Toen kregen ze een klein verschil van mening. Niets bijzonders. Toen de waterzak leeg raakte, wou zij doorgaan met plukken en hij wou ophouden. Toen ze terugkwam van de rivier en begreep dat hij wilde paardrijden, dacht ze dat dat wel eens een mogelijkheid kon zijn om hem bij haar te houden. Hij hield van het veulen en als hij het leuk vond om te rijden bleef hij misschien wel tot het veulen groot was. Toen ze het aanbood, had hij de kans met beide handen aangegrepen.
Het had hen in een goede stemming gebracht. Ze had niet meer zo gelachen sinds Kleintje weg was. Ze hield van Jondalars lach en ze kreeg er een warm gevoel van.
Toen raakte hij me aan, dacht ze, zoals niemand in de Stam dat deed, tenminste niet buiten de onderkomens. Wie weet wat een man en zijn gezellin 's nachts deden, onder de vachten? Misschien doen ze wel net als hij. Doen de Anderen het allemaal zo? Ik vond het prettig zoals hij me aanraakte. Waarom liep hij weg.
Ayla had wel willen sterven van schaamte, overtuigd dat ze de lelijkste vrouw op aarde was, toen hij zichzelf ging verlichten. Later, in de grot, kon ze wel huilen van geluk toen hij zei dat hij haar wilde hebben, maar dat hij dacht dat ze hem niet wilde. Ze voelde zich warm worden door de manier waarop hij naar haar keek, zo verlangend. Hij werd zo boos toen ze hem over Broud vertelde dat ze ervan overtuigd was dat hij van haar hield. Misschien deed hij het de volgende keer…
Maar ze zou nooit vergeten hoe hij naar haar had gekeken toen ze het hem vertelde van de Stam, alsof ze een walgelijk stuk verrot vlees was. Hij had zelfs gerild.
Iza en Creb waren geen beesten! Het waren mensen. Mensen die voor me zorgden en van me hielden. Waarom haat hij ze? Zij waren de eerste bewoners. Zijn soort kwam later… mijn soort. Is mijn soort zo? Ik ben blij dat ik Dure bij de Stam heb gelaten. Ze mogen denken dat hij misvormd is, Broud kan hem haten omdat hij mijn zoon is, maar hij is geen beest… geen gruwel. Dat woord gebruikte hij. Hij hoeft het niet uit te leggen. De tranen kwamen weer. Mijn kleintje, mijn zoon… Hij is niet misvormd—hij is gezond en sterk. En hij is geen beest, geen… gruwel.
Hoe kon hij zo snel omslaan? Hij zat me aan te kijken, met zijn blauwe ogen, hij zat me aan te kijken… En toen deinsde hij terug, alsof ik een kwade geest was waarvan alleen mog-urs de naam kennen. Het was erger dan een doodvloek. Hij wendde zijn ogen af en zag me niet meer. Het was of ik dood was en tot de volgende wereld behoorde. Hij keek me niet meer aan, alsof ik een… gruwel was.
De ondergaande zon bracht de kilte van de avond. Zelfs in de heetste periode van de zomer was het 's nachts koud op de steppen. Ze rilde in haar zomeromslag en werd wel gedwongen haar gedachten over praktischer zaken te laten gaan. Als ik eraan had gedacht een tent mee te nemen, en een vacht… Nee, Whinney zou zich ongerust maken over het veulen en ze moet hem laten drinken.
Toen Ayla opstond van de oever van de stroom, tilde Whinney haar hoofd op uit het weelderige gras en stapte naar haar toe. Er vloog een paar sneeuwhoenders op. Ayla reageerde haast instinctmatig. In één gebaar trok ze de slinger uit haar gordel en bukte zich om kiezels op te rapen. De vogels waren amper van de grond toen eerst de een en vervolgens de ander loodrecht terug- plofte. Ze haalde ze op en zocht naar het nest. Toen bleef ze staan.
Waarom zoek ik de eieren? Wil ik Crebs lievelingsgerecht maken voor Jondalar? Waarom zou ik eigenlijk iets voor hem koken en dan nog wel Crebs lievelingsgerecht? Maar toen ze het nest ontdekte, nauwelijks meer dan een kuiltje uitgekrabd in de harde grond, met een zevental eieren erin, haalde ze haar schouders op en raapte ze voorzichtig van de grond. Ze legde ze bij de stroom neer, naast de vogels, en plukte een paar lange rietstengels die langs de waterkant groeiden. Het los gevlochten mandje dat ze maakte, kostte maar enkele ogenblikken, het zou alleen worden gebruikt om de eieren te vervoeren en dan worden weggegooid. Ze gebruikte nog wat rietstengels om de gevederde poten van het koppel sneeuwhoenders bij elkaar te binden. De dichte, winterse sneeuwschoenveren begonnen al aan te groeien.
Winter. Ayla huiverde. Ze wilde niet aan de winter denken, koud en onherbergzaam. Maar de winter was nooit helemaal uit haar gedachten. In de zomer moest je je voorbereiden op de winter. Jondalar zou vertrekken! Ze wist het. Het was onnozel te denken dat hij bij haar in de vallei zou blijven. Waarom zou hij? Zou ze blijven als er meer mensen waren? Het zou slechter voor haar worden als hij wegging… zelfs wanneer hij zo naar haar keek. 'Waarom moest hij komen?'
Ze schrok van haar stem. Ze was er niet aan gewend zichzelf te horen praten toen ze alleen was. 'Maar ik kan praten. Dat had Jondalar toch bereikt. Als ik nu mensen ontmoet, kan ik tenminste met ze praten. En ik weet dat er in het westen mensen wonen. Iza had gelijk, daar moeten veel mensen wonen, veel Anderen.' Ze legde de sneeuwhoenders over de rug van de merrie, aan elke kant bungelde er een, en ze hield het mandje met eieren tussen haar benen. Ik was bestemd voor de Anderen… Zoek een levensgezel, zei Iza. Ik dacht dat Jondalar door mijn totem was gestuurd, maar zou mijn totem me iemand sturen die zo naar me kijkt?
'Hoe kon hij dat doen?' riep ze met een onderdrukte snik. 'O, Holeleeuw, ik wil niet meer alleen zijn.' Ayla kreeg weer een inzinking en ze liet haar tranen de vrije loop. Whinney merkte wel dat ze niet meer werd geleid, maar dat hinderde niet. Ze wist de weg. Na een poosje hief Ayla het hoofd op. Ik blijf hier voor niemand. Ik had al eerder weg moeten gaan. Ik kan nu praten…
'…en ik kan ze vertellen dat Whinney geen prooi is om op te jagen,' riep ze luid toen dat haar te binnen schoot, ik maak alles gereed en het volgende voorjaar vertrek ik.' Ze wist dat ze het niet weer zou uitstellen.
Jondalar kon niet zomaar meteen vertrekken. Hij zal kleding en wapens nodig hebben. Misschien heeft mijn holeleeuw hem hierheen gezonden om mij te onderrichten. Dan moet ik alles leren wat ik kan, voor hij gaat. Ik zal op hem letten en vragen stellen, hoe hij ook naar mij kijkt. Broud heeft me gehaat, al die jaren dat ik bij de Stam woonde. Ik kan er wel tegen als Jondalar… als hij… me haat. Ze kneep haar ogen dicht om haar tranen te bedwingen.
Haar hand ging naar haar amulet. Ze herinnerde zich wat Creb haar lang geleden had verteld: als je een teken vindt dat je totem voor je heeft achtergelaten, stop het dan in je amulet. Het zal je geluk brengen. Ze had ze allemaal in haar amulet gestopt. Holeleeuw, ik ben zo lang alleen geweest, stop geluk in mijn amulet.

Tegen de tijd dat ze naar de stroom terugreed, was de zon al achter de bovenstroomse kloofwand weggezakt. De duisternis volgde altijd snel. Jondalar zag haar komen en rende omlaag naar het strandje. Ayla had Whinney tot een galop aangezet en toen ze de naar voren springende wand rondde, botste ze bijna tegen hem op. Het paard steigerde en de vrouw werd bijna van haar rug geworpen. Jondalar stak zijn hand uit om haar tegen te houden, maar toen hij naakt vlees voelde, trok hij hem met een ruk terug, ervan overtuigd dat ze hem moest verachten. Hij haat me, dacht Ayla. Hij kan het niet verdragen me aan te raken! Ze slikte een snik weg en gaf Whinney een teken door te lopen. Het paard stak het rotsstrandje over en klepperde met Ayla op haar rug het pad op. Bij de ingang van de grot steeg ze af en dook naar binnen. Ze wenste dat ze ergens anders heen kon. Ze wilde zich verstoppen. Ze liet het mandje eieren bij de vuurplaats vallen, graaide een arm vol vachten van de vloer en droeg ze naar de opslagruimte. Ze smeet ze aan de andere kant van het droogrek, tussen de manden, matten en kommen, op de grond, dook erin en trok ze over haar hoofd.
Een ogenblik later hoorde ze Whinney's hoeven en daarna het veulen. Ze lag te beven en vocht tegen de tranen, zich hevig bewust van de bewegingen van de man in de grot en wenste dat hij weg zou gaan, zodat ze tenminste kon huilen. Ze hoorde zijn blote voeten niet op de aarden vloer, maar ze wist dat hij er was en probeerde op te houden met beven. 'Ayla?' zei hij. Ze gaf geen antwoord. 'Ayla, ik heb je wat thee gebracht.' Ze hield zich star. 'Ayla, je hoeft niet hier achterin te blijven. Ik verhuis wel. Ik ga wel naar de andere kant van de vuurplaats.'
Hij haat me! Hij kan het niet verdragen om in mijn nabijheid te zijn, dacht ze terwijl ze een snik smoorde. Ik wilde dat hij wegging. Ik wilde dat hij gewoon wegging.
ik weet dat je er niets aan hebt, maar ik moet het zeggen. Het spijt me, Ayla, het spijt me meer dan ik kan zeggen. Je hebt niet verdiend wat ik deed. Je hoeft me geen antwoord te geven, maar ik moet met je praten. Jij bent altijd eerlijk geweest tegenover mij, het wordt tijd dat ik voor de verandering tegenover jou zeg waar op het staat.
Vanaf het ogenblik dat je bent weggereden, denk ik er nu al over na. Ik weet waarom ik heb gedaan… wat ik heb gedaan, maar ik wil proberen het uit te leggen. Toen die leeuw me had aangevallen en ik hier wakker werd, wist ik niet waar ik was en ik kon niet begrijpen waarom je niet tegen me wilde spreken. Je was een raadsel. Waarom wasje hier alleen? Ik begon me een verhaal over jou voor te stellen, dat je een zelandoni was, die een proef onderging, een heilige vrouw die gehoor gaf aan een roeping om de Moeder te dienen. Toen je niet reageerde op mijn weinig subtiele pogingen om Genot met je te delen, dacht ik dat je je daarvan onthield als deel van je proef. Ik dacht dat de Stam een vreemde groep zelandoni's was met wie je leefde.' Ayla was opgehouden met beven en lag te luisteren, maar ze verroerde zich niet.ik dacht alleen aan mezelf, Ayla.' Hij hurkte neer. ik weet niet of je het wilt geloven, maar men beschouwde me als een aantrekkelijke man. De meeste vrouwen probeerden… mijn aandacht te trekken. Ik kon uitzoeken. Ik dacht dat jij me afwees. Dat ben ik niet gewend en het krenkte mijn trots, maar ik wou het niet toegeven. Ik denk dat ik daarom dat verhaal over jou bedacht, zodat ik een reden had waarom je me blijkbaar niet wilde hebben.
Wanneer ik goed had opgelet, had ik kunnen weten dat jij geen ervaren vrouw was, die me afwees, maar eerder een jonge vrouw voor haar Eerste Riten—onzeker en een beetje bang—die in de smaak wil vallen. Als iemand dat had moeten begrijpen, ben ik het—ik heb… dat doet er niet toe.'
Ayla had de vachten laten zakken en luisterde zo aandachtig dat ze haar hart hoorde bonzen.
ik zag alleen Ayla, de vrouw. En geloof me, je ziet er niet uit als een meisje. Ik dacht dat je een grapje maakte toen je jezelf groot en lelijk noemde. Maar dat was niet zo? Je meende het echt. Misschien was je in de ogen van de pl… van de mensen die je hebben grootgebracht, te lang en te anders, maar Ayla, je moet het weten, je bent niet groot en lelijk. Je bent mooi, je bent de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien.'
Ze had zich omgedraaid en kwam overeind zitten. 'Mooi? Ik?' zei ze. Toen liet ze zich in een opwelling van ongeloof terugvallen in de vachten, bang weer te worden gekwetst. 'Je houdt me voor de gek.'
Hij boog zich naar haar toe om haar aan te raken, maar twijfelde en trok zijn hand terug, ik kan het je niet kwalijk nemen dat je me niet gelooft, niet na… vandaag. Misschien zou ik dat onder ogen moeten zien en moeten proberen om het uit te leggen. Het is moeilijk voor te stellen wat jij hebt doorgemaakt, alleen achtergebleven en grootgebracht door… mensen die zo anders zijn. Een kind hebben dat je wordt afgenomen. Gedwongen worden om het enige thuis dat je had te verlaten, de vreemde wereld in te trekken en hier alleen te wonen. Dat is een zwaardere proef dan welke heilige vrouw ook zou kunnen doorstaan. De meesten zouden het niet hebben overleefd. Je bent niet alleen mooi, Ayla, je bent ook sterk. Je hebt een sterk karakter. Maar misschien moetje nog sterker zijn.
Je moet weten hoe de mensen denken over degenen die jij de Stam noemt. Ik dacht er ook zo over, de mensen beschouwen hen als beesten…'
'Het zijn geen beesten!'
'Maar dat wist ik niet, Ayla. Sommige mensen hebben een hekel aan jouw Stam. Ik weet niet waarom. Als ik erover nadenk, heeft men geen hekel aan beesten—echte beesten waarop men jaagt. Misschien weten de mensen in hun hart dat platkoppen—zo worden ze ook genoemd, Ayla—mensen zijn. Maar ze zijn zo anders. Het is angstaanjagend, of misschien bedreigend. En toch dwingen sommige mannen platkopvrouwen om—ik kan niet zeggen Genot te delen. Dat is nauwelijks het juiste woord. Misschien op jouw manier, om hun behoeften te verlichten. Ik weet niet waarom, als ze toch over hen spreken als beesten. Ik weet niet of de geesten zich kunnen mengen en er kinderen worden geboren als zij beesten zijn…'
'Weet je zeker dat het om geesten gaat?' vroeg ze. Hij leek zo zeker van zijn zaak dat ze zich afvroeg of hij misschien wel gelijk had.
'Wat het ook is, Ayla, je bent niet de enige die een kind heeft dat een mengsel is van een mens en een platkop, al praat men er niet over…'
'Het is een Stam en het zijn mensen,' onderbrak ze hem. 'Je zult dat woord nog vaak horen, Ayla. Het is alleen maar eerlijk om het je te vertellen. Je moet ook weten dat men het wel door de vingers ziet wanneer een man een vrouw van de Stam verkracht, al keurt men het niet goed. Maar voor velen is het… onvergeeflijk wanneer een vrouw het Genot deelt met een platkopman.' 'Gruwel?'
Jondalar verbleekte, maar hield vol. 'Ja, Ayla, gruwel.' ik ben geen gruwel!' stoof ze op. 'En Durc is geen gruwel! Ik vond het niet prettig wat Broud met me deed, maar het was geen gruwel. Als het een andere man was geweest, die het gewoon deed om zijn behoeften te verlichten, en zonder haat, zou ik het hebben geaccepteerd, net als iedere vrouw van de Stam. Het is geen schande een vrouw van de Stam te zijn. Als ik had gekund, was ik bij hen gebleven, zelfs als Brouds tweede vrouw. Alleen om bij mijn zoon te zijn. Het kan me niet schelen hoeveel mensen dat afkeuren!'Hij moest haar wel bewonderen, maar het zou daardoor niet gemakkelijker voor haar worden. 'Ayla, ik zeg niet dat je je zou moeten schamen. Ik vertel je alleen wat je te wachten staal. Mis schien zou je gewoon kunnen zeggen dat je van een ander volk komt.'
'Jondalar, waarom zeg je dat ik onwaarheid moet spreken? Ik zou niet weten hoe dat moest. In de Stam spreekt niemand onwaarheid—dat zou direct uitkomen. Zelfs wanneer iemand iets verzwijgt, komt het uit. Soms is het toegestaan uit… beleefdheid, maar dan weet men het toch. Ik zie het wanneer jij de waarheid niet spreekt. Ik zie het aan je gezichtje schouders en je handen.'
Hij kreeg een kleur. Waren zijn leugens zo doorzichtig? Hij was blij dat hij had besloten haar onomwonden de waarheid te zeggen. Misschien kon hij iets van haar leren. Haar eerlijkheid, zonder omwegen, was een deel van haar innerlijke kracht. 'Ayla, je hoeft niet te leren liegen, maar ik vond dat ik je deze dingen moest zeggen voor ik wegga.'
Ayla voelde hoe haar maag zich tot een strakke knoop samenbalde en ze kreeg een brok in haar keel. Hij gaat weg. Ze wilde in de vachten terugduiken en haar hoofd weer wegstoppen. 'Dat dacht ik al,' zei ze. 'Maar je hebt geen reisuitrusting. Wat heb je nodig?'
'Als ik wat van jouw vuursteen zou mogen hebben, kan ik gereedschap maken en een paar speren. En als je me vertelt waar de kleren zijn die ik aan had, zou ik ze graag repareren. De plunjezak zou nog heel moeten zijn, als je hem uit de kloof hebt meegenomen.' 'Wat is een plunjezak?'
'Het is net zoiets als een draagstel, maar je draagt hem over één schouder. In het Zelandonisch is er geen woord voor, de Mamu- tiërs gebruiken hem. Wat ik droeg, waren Mamutische kleren…'
Ayla schudde het hoofd. 'Waarom is dit een ander woord?'
'Mamutisch is een andere taal.'
'Een andere taal? Welke taal heb je mij geleerd?'
De schrik sloeg Jondalar om het hart. 'Ik heb je mijn taal geleerd. Zelandonisch. Ik dacht nie…'
'Zelandoniërs—die wonen in het westen?' Ayla voelde zich niet helemaal gerust.
'Eh, ja, maar ver naar het westen. De Mamutiërs wonen in de buurt.'
'Jondalar, je hebt me een taal geleerd die wordt gesproken door mensen die ver weg wonen, maar niet door mensen die in de
buurt wonen, waarom?'
ik… ik heb er niet bij nagedacht. Ik heb je gewoon mijn taal geleerd,' zei hij. Hij voelde zich plotseling vreselijk. Hij had helemaal niets goed gedaan.
'En jij bent de enige die hem spreekt?'
Hij knikte. Haar maag kwam in opstand. Ze dacht dat hij gestuurd was om haar te leren spreken, maar ze kon alleen met hem praten. 'Jondalar, waarom heb je me niet de taal geleerd die iedereen kent?'
'Er is geen taal die iedereen kent.'
ik bedoel de taal die je gebruikt als je met je geesten praat, of misschien met je Grote Moeder.'
'We hebben geen taal alleen om met haar te spreken.'
'Hoe spreek je dan met mensen die jouw taal niet kennen?'
'We leren die van elkaar. Ik ken drie talen en een paar woorden in sommige andere.'
Ayla beefde weer. Ze had gedacht dat ze de vallei zou kunnen verlaten en zou kunnen praten met de mensen die ze tegenkwam. Wat moest ze nu? Ze stond op en hij stond ook. ik wil al jouw woorden weten, Jondalar. Ik moet kunnen praten. Je moet het me leren. Dat moet je gewoon.'
'Ayla, ik kan je nu niet nog twee talen leren. Dat kost tijd. Ik spreek ze zelf nog niet eens volmaakt, het gaat om meer dan alleen de woorden…'
'We kunnen met de woorden beginnen. We zullen bij het begin moeten beginnen. Wat is het woord voor "vuur" in het Mamutisch?'
Hij vertelde het haar en begon weer tegenwerpingen te maken, maar ze hield vol, het ene woord na het andere, in de volgorde waarin ze ze had geleerd. Nadat ze een lange lijst had afgewerkt, onderbrak hij haar weer. 'Ayla, wat heeft het voor zin een hoop woorden te zeggen? Je kunt ze niet allemaal zo in één keer onthouden.'
ik weet dat mijn geheugen beter zou kunnen. Zeg me welke woorden verkeerd zijn.'
Ze ging terug naar het woord 'vuur' en herhaalde alle woorden voor hem in beide talen. Tegen de tijd dat ze klaar was, staarde hij haar vol ontzag aan. Hij herinnerde zich dat ze geen moeite had gehad met de woorden, toen ze Zelandonisch leerde, maar met de structuur en het hele begrip taal.'Hoe heb je hem dat geleverd?' 'Heb ik ook woorden gemist?' 'Nee, niet een!'
Ze glimlachte opgelucht. 'Toen ik jong was, was ik veel slechter. Toen moest ik alles zo vaak herhalen. Ik snap niet dat Iza en Creb zoveel geduld met me hadden. Ik weet dat sommige mensen dachten dat ik niet erg intelligent was. Ik ben nu beter, maar het heeft veel oefening gekost en het is nog steeds zo dat iedereen in de Stam een beter geheugen heeft dan ik.' iedereen van jouw Stam kan zich de dingen beter herinneren dan die demonstratie die jij me net hebt gegeven?' 'Ze vergeten niets, maar als ze geboren worden, weten ze al bijna alles wat ze moeten weten, dus ze hoeven niet veel te leren. Ze hoeven zich de dingen alleen maar te herinneren. Ze hebben- herinneringen. Ik weet niet hoe je ze anders zou moeten noemen. Als een kind opgroeit, hoeft het er maar een keer aan herinnerd te worden. Volwassenen hoeven niet meer herinnerd te worden, ze weten hoe ze hun herinneringen naar boven moeten halen. Ik had de Stamherinneringen niet. Daarom moest Iza alles herhalen tot ik het zonder fouten kon onthouden.' Jondalar stond versteld van haar geheugencapaciteit en probeerde het begrip Stamherinneringen te bevatten. 'Sommige mensen dachten dat ik zonder de herinneringen van Iza geen medicijnvrouw kon worden, maar Iza zei dat ik een goede zou worden. Ze zei dat ik andere gaven had die zij niet helemaal begreep, zoals het aanvoelen wat eraan mankeerde en de beste behandelingswijze vinden. Ze leerde me nieuwe medicijnen te proberen, zodat ik ze leerde te gebruiken zonder me alle planten te herinneren.
Ze hebben ook een heel oude taal. Die heeft geen klanken, alleen gebaren. Iedereen kent de oude taal en gebruikt hem voor ceremoniën en om geesten aan te spreken en ook als men iemands gewone taal niet begrijpt. Die heb ik ook geleerd. Omdat ik alles moest leren. Ik zorgde ervoor altijd op te letten zodat ik het me snel herinnerde en de mensen hun geduld niet verloren.' 'Begrijp ik je goed? Die… Stammensen van jou kennen allemaal hun eigen taal en nog een soort oude taal die iedereen begrijpt? Iedereen kan praten… communiceren met iedereen?' 'Op de Stambijeenkomst wel.'
'Hebben we het wel over dezelfde mensen. Platkoppen?' 'Als jullie de Stam zo noemen, wel. Ik heb je verteld hoe ze eruitzien,' zei Ayla. Ze sloeg haar ogen neer. 'Toen zei je dat ik een gruwel was.'
Ze herinnerde zich de ijzige blik die de warmte eerder uit zijn ogen had laten wegstromen, de huivering waarmee hij was teruggedeinsd, de verachting. Het was gebeurd op het moment dat ze hem over de Stam vertelde, toen ze dacht dat ze elkaar begrepen. Hij scheen moeite te hebben met wat ze zei. Ze kreeg opeens een onbehaaglijk gevoel. Ze had er te gemakkelijk over gepraat. Ze liep naar het vuur, zag de sneeuwhoenders die Jondalar naast de eieren had gelegd en begon ze te plukken, om maar bezig te zijn.
Jondalar had haar argwaan zien toenemen. Hij had haar te zwaar beledigd en zou haar vertrouwen nooit terugwinnen, hoewel hij dat even had gehoopt. De minachting die hij nu voelde had betrekking op hemzelf. Hij pakte de vachten en bracht ze weer naar haar bed, pakte vervolgens de vachten die hij had gebruikt en legde ze op een plek aan de andere kant van het vuur.
Ayla legde de vogels neer—ze had geen zin in plukken—en ging gauw naar bed. Ze wilde niet dat hij haar tranen zou zien. Jondalar probeerde de vachten om zich heen te trekken. Geheugen, had ze gezegd. Platkoppen hebben een speciaal soort geheugen. En een gebarentaal die ze allemaal kennen? Was dat mogelijk? Het was bijna niet te geloven, hoewel: Ayla vertelde geen onwaarheden. Ayla was de laatste jaren vertrouwd geraakt met de rust en de eenzaamheid. Na alle emotionele ontreddering van de dag, was ze leeg en uitgeput. Ze wilde niets voelen, noch denken aan of reageren op de man die de grot met haar deelde. Ze wilde alleen rust hebben.Maar de slaap wilde maar niet komen. Haar vermogen om te praten had haar zoveel vertrouwen gegeven. Ze had er al haar moeite en concentratie in gestoken en ze voelde zich bedrogen. Waarom had hij haar de taal geleerd waarmee hij was opgegroeid? Hij ging weg. Ze zou hem nooit meer zien. In de lente zou ze zelf de vallei moeten verlaten en mensen moeten zoeken die dichter in de buurt woonden en misschien een andere man. Maar ze wilde geen andere man. Ze wou Jondalar, met zijn ogen en de manier waarop hij haar aanraakte. Ze herinnerde zich nog hoe ze het in het begin had gevonden. Hij was de eerste man van haar volk die ze zag en hij werd voor haar het algemene beeld dat ze ervan had. Hij was niet zo maar een individu. Ze wist niet waar hij ophield een vertegenwoordiger van dat volk te zijn en waar de unieke Jondalar begon. Ze wist alleen dat ze het geluid van zijn ademhaling en zijn warmte naast haar miste. De leegte van de plaats die hij innam was op zijn minst zo groot als de innerlijke leegte die ze voelde.
Ook Jondalar kon de slaap moeilijk vatten. Hij kon zijn draai niet vinden. Hij vond het eenzaam en koud en hij werd gekweld door schuldgevoel. Hij kon zich geen slechtere dag herinneren en nu had hij haar ook niet eens de goede taal geleerd. Wanneer zou ze ooit het Zelandonisch kunnen gebruiken? Zijn volk woonde op een afstand van een jaar reizen van de vallei en dan moest je ook nog opschieten.
Hij dacht aan de Tocht die hij met zijn broer had gemaakt. Het leek nu allemaal zo nutteloos. Hoe lang was het geleden dat ze vertrokken? Driejaar? Dat betekende dat hij tenminste vier jaar weg was geweest als hij terugkwam. Vier jaar van zijn leven. Volkomen doelloos. Zijn broer dood. Jetamio dood en het kind van Thonolans geest. Wat was er nog over? Jondalar had vanaf zijn jeugd zijn best gedaan zich te beheersen, maar ook hij veegde zijn tranen af aan de vacht. Hij huilde niet alleen om zijn broer. Hij had verdriet over wat hij had verloren en over de gemiste kans die zo mooi had kunnen zijn.