12
'Jondalar!' riep Markeno. De lange blonde man wachtte tot de
ander hem had ingehaald. 'Bedenk een manier om vanavond wat later
naar boven te gaan,' zei Markeno met gedempte stem. 'Thonolan heeft
genoeg beperkingen en rituelen gehad. Het is tijd voor een beetje
ontspanning.' Hij haalde de stop uit een waterzak en liet Jondalar
heel even een vleugje bosbessenwijn ruiken. Hij glimlachte
sluw.
De Zelandoniër knikte en glimlachte terug. Er waren
verschillen in de gebruiken van zijn volk en van de Sharamudiërs,
maar sommige gebruiken waren kennelijk wijdverspreid. Hij had zich
al afgevraagd of de jongere mannen misschien plannen maakten voor
hun eigen 'ritueel'. De twee mannen liepen gelijk op terwijl ze het
pad verder volgden. 'Hoe gaat met Tholie en Shamio?'
'Tholie is bang dat Shamio littekens op haar gezicht zal
houden, maar ze worden allebei al beter. Serenio zegt dat ze denkt
dat het wel mee zal vallen, maar zelfd de Shamud kan het niet met
zekerheid zeggen.'
Een paar passen lang keek Jondalar al even bezorgd als
Markeno. Ze sloegen een bocht in het pad om en stuitten op Carlono,
die een boom stond te bestuderen. Hij glimlachte breed toen hij hen
zag. Als hij glimlachte, viel zijn gelijkenis met Markeno meer op.
Hij was niet zo lang als de zoon van zijn vuurplaats, maar de
magere, gespierde bouw was gelijk. Hij keek nog een keer naar de
boom en schudde toen het hoofd. 'Nee, hij is niet goed.' 'Niet
goed?' vroeg Jondalar.
'Voor steunbalken,' zei Carlono. ik zie geen boot in die boom.
Niet een van de takken volgt de binnenste kromming, zelfs niet als
je ze bijschaaft.'
'Hoe weet u? Boot niet af,' zei Jondalar. 'Dat weet hij
gewoon,' merkte Markeno op. 'Carlono vindt altijd takken die
precies passen. Jullie kunnen hier over bomen blijven praten. Ik
loop naar beneden door, naar de open plek.' Jondalar keek hem na
terwijl hij wegbeende. Toen vroeg hij Carlono: 'Hoe u zien in boom
wat passen boot?' 'Je moet er een gevoel voor ontwikkelen, het
vergt oefening. Deze keer ben je niet op zoek naar hoge, rechte
bomen. Je moet
bomen hebben met knikken en bochten in hun takken. Dan denk je
je in hoe ze op de bodem zullen rusten en langs de zijwanden omhoog
zullen buigen. Je bent op zoek naar alleenstaande bomen, die de
ruimte hebben om hun eigen gang te gaan. Net als mensen. Sommigen
gedijen het best in gezelschap, proberen boven de anderen uit te
komen. Anderen moeten hun eigen weg zoeken, desnoods alleen. Beide
mogelijkheden kunnen goed zijn.'
Carlono verliet het hoofdpad en sloeg een pad in dat minder
vaak werd gebruikt. Jondalar volgde hem. 'Soms vinden we er twee
die samen opgroeien,' vervolgde de Ramudiër. 'Ze buigen en wijken
alleen voor elkaar, zoals die twee.' Hij wees op een paar bomen die
in elkaar vergroeid waren. 'Dat noemen wij een liefdespaar. Soms
sterft de andere ook als we er een omhakken,' zei Carlono. Jondalar
fronste zijn voorhoofd. Ze kwamen bij een open plek en Carlono
leidde de lange man via een zonnige helling naar een massieve reus
van een kronkelige, knoestige oude eik. Vanuit de verte dacht
Jondalar dat hij vreemde vruchten aan de boom zag. Toen hij
dichterbij kwam, zag hij tot zijn verbazing dat de boom met een
ongebruikelijke verzameling voorwerpen was versierd. Er hingen
fijne, kleine mandjes in met versieringen van geverfde veertjes,
kleine leren zakjes geborduurd met kralen van weekdierschelpen,
koorden die in patronen waren gedraaid en geknoopt. Een lange
ketting was zo lang geleden om de reusachtige stam gedrapeerd dat
hij erin was gegroeid. Bij nader onderzoek zag hij dat deze van
schelpen was gemaakt, die voorzichtig door een gaatje waren geregen
dat in het midden was geboord, afgewisseld met losse wervels van
visgraten, die van nature een gat in het midden hadden. Hij zag
kleine uitgesneden bootjes aan de takken hangen, hoektanden aan
leren veters, vogelveren, eekhoornstaarten. Hij had nog nooit
zoiets gezien.Carlono grinnikte omdat hij zulke grote ogen opzette.
'Dit is de Zegenboom. Jetamio zal haar geschenk wel hebben
gebracht. Dat doen vrouwen meestal, als ze willen dat Mudo hen met
een kind zegent. De vrouwen beschouwen haar als hun eigendom, maar
menige man heeft haar een offer gebracht. Ze vragen om succes op
hun eerste jacht, zegen voor een nieuwe boot, geluk met een nieuwe
gezellin. Je vraagt niet vaak iets, alleen bij een speciale
gelegenheid.' 'Zij zo groot!' 'Ja. Het is de boom van de Moeder
zelf, maar daarom heb ik je hier niet mee naartoe genomen. Zie je
hoe kronkelig en krom haar takken zijn? Deze zou te groot zijn, ook
als ze niet de Zegenboom was, maar voor steunbalken ben je naar
dergelijke bomen op zoek. Dan bestudeer je de takken om die te
vinden welke in de binnenkant van je boot passen.' Ze liepen langs
een ander pad naar beneden naar de open plek waar de boten werden
gemaakt, en naderden Markeno en Thonolan, die aan het werk waren
aan een blok hout dat zowel qua omvang als qua lengte reusachtig
was. Ze waren met dissels een trog aan het uitgutsen. In dit
stadium leek het blok hout eerder op de primitieve trog die werd
gemaakt om thee te maken, dan op een van de sierlijk gevormde
boten, maar de ruwe vorm was al uitgehakt. Later zouden een voor-
en achtersteven worden uitgesneden, maar eerst moest de binnenkant
af. 'Jondalar heeft een hele belangstelling opgevat voor het bouwen
van boten,' zei Carlono.
'Misschien moesten we een riviervrouw voor hem zoeken, dan kan
hij Ramudiër worden. Dat is niet meer dan eerlijk nu zijn broer
Shamudiër wordt,' grapte Markeno. ik weet wel een paar die een
oogje op hem hebben. Misschien dat een van hen over te halen zou
zijn.'
ik denk niet dat ze al te ver zouden komen met Serenio in de
buurt,' zei Carlono met een knipoog naar Jondalar. 'Maar ja,
sommigen van de beste botenbouwers zijn Shamudiërs. Niet de boot op
het land, maar de boot op het water bepaalt of je rivierman
bent.'
'Als je zo graag wilt leren hoe je boten maakt, waarom pak je
dan geen dissel en help je een handje?' zei Thonolan. ik geloof dat
mijn broer liever praat dan werkt.' Zijn handen waren zwart en op
zijn wang zat een veeg van dezelfde kleur. 'Je kunt de mijne wel
lenen,' voegde hij eraan toe en gooide het gereedschap naar
Jondalar, die het opving zonder erbij na te denken. De dissel—een
stevig stenen blad dat haaks op een handvat stond—liet een zwarte
vlek op zijn hand achter. Thonolan sprong omlaag en ging een vuur
in de buurt controleren. Het was gedoofd tot gloeiende as waaruit
af en toe oranje vlammetongen lekten. Hij pakte een afgebroken stuk
plank, de bovenkant vol schroeiputjes en veegde er met een tak hete
kolen uit het vuur op. Hij droeg ze terug naar het blok en liet ze
in een regen van vonken en rook in het trogvormige gat vallen dat
ze uitgutsten. Markeno legde nog wat hout op het vuur en bracht een
bak water mee. Ze wilden dat de kolen in het hout schroeiden, niet
dat ze het deden branden.
Thonolan bewoog de kolen met een stok rond en besprenkelde ze
toen op strategische plaatsen met water. Een sputterend gesis van
stoom en een scherpe lucht van brandend hout getuigden van de
elementaire strijd van vuur en water. Maar uiteindelijk won het
water. Thonolan schepte de overgebleven stukken natte houtskool op
en klom toen in de boottrog en begon het verkoolde hout weg te
schrapen. Zo maakte hij het gat dieper en wijder. 'Laat mij het
eens proberen,' zei Jondalar nadat hij een poosje had
toegekeken.
ik vroeg me al af of je van plan was de hele dag daar maar te
staan gapen,' merkte Thonolan met een grijns op terwijl hij het
werktuig weer aan zijn broer gaf. De twee broers hadden de neiging
in hun eigen, vertrouwde taal terug te vallen als ze met elkaar
spraken. Dat was gemakkelijker en vertrouwder. Ze kregen allebei
steeds meer vaardigheid in de nieuwe taal, maar Thonolan sprak hem
beter.
Jondalar hield na de eerste paar slagen even op om de stenen
kop van de dissel te bekijken, probeerde het nog een keer, onder
een andere hoek, controleerde de snijranden nogmaals, en kreeg toen
de juiste slag te pakken. De drie jonge mannen werkten samen zonder
veel te spreken, tot ze ophielden voor een pauze, ik niet eerder
zien, vuur gebruiken voor maken trog,' zei Jondalar terwijl ze naar
het afdakje liepen. 'Altijd uitgutsen met dissel.'
'Met alleen een dissel zou het wel kunnen, maar met vuur gaat
het sneller. Eiken is hard hout,' merkte Markeno op. 'Soms
gebruiken we grenen van hogerop. Dat is zachter, gemakkelijker uit
te boren. Dan nog gaat het beter met vuur.' 'Duren lang, boot
maken?' informeerde Jondalar. 'Dat hangt ervan af hoe hard je werkt
en met hoevelen je eraan werkt. Deze boot zal niet lang duren. Het
is Thonolans aanspraak, en moet af zijn voor hij met Jetamio
verbonden kan worden, weet je,' glimlachte Markeno. ik heb nog
nooit iemand zo hard zien werken, en hij krijgt alle anderen ook zo
gek. Maar als je eenmaal bent begonnen, is het een goed idee om vol
te houden tot hij af is. Dat voorkomt dat hij uitdroogt. Vanmiddag
gaan we planken splijten voor de huidgangen. Wil je helpen?' 'Dat
is hem geraad!' zei Thonolan.
De reusachtige eik die Jondalar had helpen omhakken was, van
zijn kruin ontdaan, naar de andere kant van de open plek gedragen.
Bijna iedereen die gezond van lijf en leden was, had moeten helpen
hem te verplaatsen, en er hadden zich bijna evenveel mensen
verzameld om hem te splijten. Jondalar had de 'aansporingen' van
zijn broer niet nodig gehad. Hij zou het niet hebben willen
missen.
Eerst werd een serie hertshoornen wiggen over de hele lengte
van het blok hout in een rechte lijn langs de nerf geplaatst. Ze
werden er met zware, in de hand gehouden stenen hamers ingeslagen.
De wiggen forceerden een spleet in de massieve stam, maar hij ging
eerst maar schoorvoetend open. Verbindende splinters werden
doorgesneden toen de dikke uiteinden van de driehoekige stukken
dieper in de kern van het hout werden gedreven, tot het blok met
een knappend geluid uit elkaar viel, recht doormidden
gespleten.
Jondalar schudde vol verbazing het hoofd, maar dit was nog
maar het begin. De wiggen werden opnieuw langs het midden van elke
helft geplaatst, en het proces werd herhaald tot ze in tweeën
gespleten waren. En vervolgens werd elk deel nog een keer
gehalveerd. Tegen het eind van de dag, was het reusachtige blok
hout gereduceerd tot een stapel straalsgewijs gespleten planken die
elk naar het midden toe taps toeliepen, zodat de ene lange zijde
dunner was dan de andere. Een paar planken waren korter vanwege een
knoest, maar ze konden nog wel gebruikt worden. Er waren veel meer
planken dan nodig waren om de zijwanden van de boten op te bouwen.
Die zouden worden gebruikt om een hutje voor het jonge paar te
bouwen onder de zandstenen overkapping op het hoge terras,
verbonden aan de woning van Roshario en Dolando en groot genoeg om
gedurende het koudste deel van de winter onderdak te bieden aan
Markeno, Tholie en Shamio. Men geloofde dat hout van dezelfde boom
gebruikt voor zowel het huis als de boot, de verhouding zo sterk
maakte als de eik zelf.
Toen de zon begon onder te gaan, viel het Jondalar op dat een
paar van de jongere mannen het bos indoken terwijl Markeno zich
door Thonolan liet overhalen om door te werken aan de uitgegutste
basis van de boot die ze aan het bouwen waren, tot bijna iedereen
was verdwenen. Uiteindelijk gaf Thonolan toe dat het te donker was
om iets te zien.
'Er is licht zat,' zei een stem achter hem. 'Je weet niet wat
donker
Voor Thonolan zich kon omdraaien om te zien wie daar sprak,
werd hem een blinddoek over het hoofd gegooid en werd hij bij zijn
armen gegrepen en vastgehouden. 'Wat gebeurt er?' schreeuwde hij,
worstelend om zich los te rukken. Het enige antwoord was een
gesmoord gelach. Hij werd opgetild en een eind weggedragen. Toen
hij weer werd neergezet voelde hij dat zijn kleren werden
uitgetrokken. 'Houd op! Wat doen jullie? Het is koud!' 'Je zult het
niet lang koud hebben,' zei Markeno toen de blinddoek was afgedaan.
Thonolan zag een half dozijn glimlachende jonge mannen. Ze waren
allemaal naakt. Hij kende de omgeving niet, vooral niet in de
schemering, maar hij wist dat er water in de buurt was.
Om hen heen was het woud een dichte, zwarte massa die zich aan
een kant oploste om het silhouet van afzonderlijke bomen zichtbaar
te maken tegen een diep lavendelkleurige lucht. Daarachter was in
de verbrede baan van een pad het weerkaatste zilver te zien dat op
de deining van de Grote Moederrivier schitterde. Dichtbij schemerde
licht door de kieren van een rechthoekig houten bouwsel. De jonge
mannen klommen op het dak en toen door een gat de hut in. Ze
gebruikten een blok hout dat op zijn kant stond waar treden
ingehakt waren. In de hut was een vuur aangelegd met stenen erin om
te verwarmen. Tegen de schuine wanden stonden banken van planken en
vlakke zandsteen. Zodra iedereen binnen was, werd het gat in het
dak zo goed mogelijk afgesloten. De rook kon wel door de kieren
ontsnappen. Onder de hete stenen gloeiden de kolen en Thonolan
moest weldra toegeven dat Markeno gelijk had gehad. Hij had het
niet koud meer. Er werd water op de stenen gegooid en een wolk
stoom steeg omhoog, waardoor het nog moeilijker werd om in het
gedempte licht iets te zien."Is het je gelukt, Markeno?' vroeg de
man naast Jondalar. 'Hier heb ik hem, Chalono.' Hij hield de
waterzak met wijn omhoog. 'We vonden dat je zo wel genoeg
beperkingen en rituelen had gehad, Thonolan. Tijd voor ons eigen
ritueel.' 'Nou, kom op,' zei Chalono. 'Je boft, Thonolan, dat je
een verbintenis aangaat met een vrouw die zulke goede bosbessenwijn
maakt.' Er steeg een instemmend gemompel en gelach op. Chalono gaf
de wijnzak door en zei toen, terwijl hij een tot een buidel
gebonden, vierkant stuk leer ophield, ik heb nog iets
gevonden.'
Hij glimlachte sluw.
ik vroeg me al af waarom je er vandaag niet was,' merkte
iemand op. 'Weetje zeker dat het de juiste soort is?' 'Maak je maar
niet ongerust, Rondo. Ik ken paddestoelen. In ieder geval ken ik
deze paddestoelen,' verzekerde Chalono. 'Dat moet haast wel. Je
plukt ze wanneer je maar de kans krijgt.'
Er steeg weer gelach op in de spits toelopende ruimte.
'Misschien wil hij wel Shamud worden, Tarluno,' voegde Rondo er
spottend aan toe.
'Dat zijn toch niet de paddestoelen van de Shamud, hè?'
vroeg Markeno. 'Die rode met witte stippen kunnen dodelijk
zijn als je ze niet op de juiste manier klaarmaakt.'
'Nee, dit zijn lekkere, veilige paddestoeltjes die je gewoon
een prettig gevoel geven. Ik haal liever geen grappen uit met
die van de Shamud. Ik heb geen behoefte aan een vrouw in me…'
zei
Chalono giechelend, 'ik zit liever in een vrouw.'
'Wie heeft de wijn?' vroeg Tarluno.
'Die heb ik aan Jondalar gegeven.'
'Pak hem dan weer terug! Hij is groot genoeg om alles op te
drinken.'
ik heb hem aan Chalono gegeven,' zei Jondalar. ik heb nog geen
paddestoel gezien, wil je de wijn en de paddestoelen soms allebei
zelf houden?' vroeg Rondo. 'Niet zo'n haast. Ik probeer dit zakje
open te krijgen. Hier, Thonolan, jij bent de eregast. Jij mag
eerst.'
'Markeno, is het waar dat de Mamutiërs van een plant een drank
maken die beter is dan wijn of paddestoelen?' vroeg Tarluno. 'Beter
zou ik niet willen zeggen, ik heb hem nog maar een keer
gedronken.'
'Wat vinden jullie van meer stoom?' vroeg Rondo, die nog een
kom water op de stenen gooide en aannam dat iedereen het ermee eens
was.
'Mensen in westen iets in stoom doen,' merkte Jondalar op. 'En
een Grot ademt de rook van een plant. Ze laten je proberen, maar
zeggen niet wat is dat,' voegde Thonolan eraan toe. 'Jullie twee
hebben zeker bijna alles geprobeerd… op jullie Tocht,' zei Chalono.
'Dat zou ik graag doen, alles proberen wat er is.'
een duit in het zakje.
'Dat zijn beesten, die drinken alles,' zei Chalono.
'Zei jij niet net dat je dat wilde doen?' sarde Rondo.
Iedereen barstte in lachen uit.
Het viel Chalono op dat Rondo's commentaar vaak gelach
opwekte, soms ten koste van hem. Om zich niet te laten kennen,
begon hij een verhaal waarvan hij wist dat ze er al vaker om hadden
moeten lachen. 'Kennen jullie die mop van die oude man die zo blind
was dat hij het per ongeluk met een platkopvrouw deed?'
'Ja, zijn pik viel eraf. Dat is misselijk, Chalono,' zei
Rondo. 'En welke man zou een platkopvrouw nou voor een echte vrouw
houden.'
'Sommigen doen niet per ongeluk. Doen expres,' zei Thonolan.
'Mannen van Grot ver naar westen nemen Genot met platkopvrouwen,
maken problemen voor Grot.' 'Je meent het!'
'Ja heus. Hele troep platkoppen ons omsingelen,' verzekerde
Jondalar. 'Zij boos. Later, wij horen sommige mannen nemen
platkopvrouwen, maken problemen.' 'Hoe zijn jullie weg
gekomen?'
'Zij laten ons,' zei Jondalar. 'Leider van troep, hij slim.
Platkoppen slimmer dan mensen denken.'
ik heb weieens gehoord van een man die een platkopvrouw nam
omdat hij ertoe uitgedaagd werd,' zei Chalono. 'Wie? Jij?' snierde
Rondo. 'Je zei toch dat je alles wilde proberen.'Chalono probeerde
zich te verdedigen, maar hij werd door het gelach overstemd. Toen
het bedaarde, probeerde hij het nog een keer. 'Dat bedoelde ik
niet. Ik had het over paddestoelen en wijn en zo, toen ik zei dat
ik alles wilde proberen.' Hij begon de uitwerking ervan een beetje
te voelen en begon een beetje onduidelijk te praten. 'Maar een
heleboel jongens praten over platkopvrouwen, als ze nog niet weten
wat vrouwen zijn. Ik heb wel eens van eentje gehoord die zich heeft
laten uitdagen een platkop te nemen, of zei dat hij dat had
gedaan.' 'Jongens zeggen dat soort dingen zo maar,' zei Markeno.
'Wat dacht je waar meisjes over praten?' vroeg Tarluno. 'Misschien
praten die over platkopmannen,' zei Chalono. ik wil er niet meer
naar luisteren,' zei Rondo. 'Je hebt er zelf ook aardig over
meegepraat toen we jonger waren, Rondo,' zei Chalono, die zich
begon te ergeren. 'Nou, ik ben volwassen geworden. Ik wilde dat jij
dat ook deed. Ik heb genoeg van die walgelijke opmerkingen van
jou.' Chalono voelde zich beledigd en hij was een beetje dronken.
Als ze hem ervan wilden beschuldigen dat hij zich walgelijk
gedroeg, dan zou hij ze ook echt iets walgelijks geven. 'Oh, ja,
Rondo? Nou, ik heb gehoord van een vrouw die haar Genot nam met een
platkop, en de Moeder gaf haar een kind van gemengde
geesten…'
'Jegh!' Rondo's lip krulde en hij rilde van afschuw. 'Chalono,
dat is niet iets om grapjes over te maken. Wie heeft hem voor dit
feest uitgenodigd? Gooi hem eruit. Ik heb het gevoel dat ze vuil in
mijn gezicht gooien. Ik kan best tegen een grapje zo nu en dan,
maar hij maakt het te bont.'
'Rondo heeft gelijk,' zei Tarluno. 'Waarom smeer je hem niet,
Chalono?'
'Nee,' zei Jondalar. 'Koud in bos, donker. Niet laten weggaan.
Waar, kinderen van gemengde geesten niet voor grapjes, maar waarom
iedereen weten van hen?'
'Half beesten, half menselijke gruwels!' zei Rondo
binnensmonds. ik wil er niet over praten. Het is me hier te heet
bij het vuur. Ik ga hier weg, voor ik moet overgeven.' 'Dit is toch
een feestje voor Thonolans ontspanning,' zei Markeno. 'Waarom nemen
we niet allemaal een duik en komen we daarna terug om opnieuw te
beginnen? Er is nog meer dan genoeg van Jetamio's wijn over. Ik heb
jullie dat niet verteld, maar ik heb twee waterzakken vol
meegenomen.'
ik geloof niet dat de stenen heet genoeg zijn, Carlono,' zei
Markeno. Er klonk een gespannen ondertoon in zijn stem door. 'Het
is niet goed om het water te lang in de boot te laten staan. We
willen het hout niet laten zwellen, we willen alleen dat het zacht
genoeg wordt om mee te geven. Thonolan, staan die schoren in de
buurt, zodat ze klaar staan als we ze nodig hebben?' vroeg Carlono
met een bezorgde frons.
'Klaar,' antwoordde hij en wees op de van elzestammen op de
juiste lengte afgehakte palen op de grond bij de grote, met water
gevulde boomkano.
'We moesten maar beginnen, Markeno, en hopen dat de stenen
heet zijn.'
Jondalar stond nog steeds versteld van de verandering,
hoewel deze voor zijn ogen, was voltrokken. De eikestam was
niet langer een blok hout. Van binnen was hij uitgegutst en
gladgeschuurd en de buitenkant had de gladde lijnen van een kano.
Afgezien van de massieve voor- en achtersteven was het geraamte
niet dikker dan de lengte van een mannenvuist. Hij had Carlono met
een beitelvormige stenen dissel een houtlaag zien afschrapen, niet
dikker dan een twijgje, om het vaartuig zijn uiteindelijke
afmetingen te geven. Toen hij het eenmaal zelf had geprobeerd, was
Jondalar nog meer onder de indruk van de vaardigheid en handigheid
van de man. De boot liep bij de voorsteven, die naar voren uitstak,
taps toe in een scherpe snavel. Hij had een enigszins afgeplatte
bodem en een minder uitgesproken taps toelopende achtersteven, maar
was heel lang in verhouding tot zijn breedte.
Met zijn vieren brachten ze snel de kolen, die ze in de grote
vuurplaats hadden verhit, in de met water gevulde boot over, zodat
het water begon te stomen en koken. Het proces was niet anders dan
het verhitten van stenen om water te koken voor de thee in de trog
bij het afdakje, alleen op een grotere schaal. Maar het doei was
anders. De hitte en stoom waren niet bedoeld om iets te koken, maar
om de vorm van de bak te veranderen. Markeno en Carlono, die met de
boot tussen hen in bij het middenstuk tegenover elkaar stonden,
testten de buigzaamheid van de romp. Ze trokken voorzichtig om het
vaartuig wijder te maken zonder het hout te breken. Al het zware
werk om de boot uit te gutsen en vorm te geven, zou voor niets zijn
geweest als hij bij het wijder maken barstte. Het was een spannend
ogenblik. Terwijl het midden uit elkaar werd getrokken, stonden
Thonolan en Jondalar klaar met de langste schoor en toen de opening
wijd genoeg was, pasten ze hem er in de breedte tussen. Ze hielden
hun adem in. Hij leek te houden.
Toen de middelste er eenmaal inzat, werden langs de hele boot
naar verhouding kleinere schoren op hun plaats aangebracht. Ze
hoosden het hete water eruit tot de vier mannen hem konden tillen,
haalden de stenen eruit, lieten de kano kantelen om de rest van het
water eruit te gieten en zetten hem toen tussen de blokken te
drogen.De mannen haalden gemakkelijker adem toen ze achteruit
stapten om de boot te bewonderen. Hij was haast vijftien meter lang
en in het midden meer dan tweeëneenhalve meter breed, maar het
spannen had de lijnen op een andere, belangrijke manier gewijzigd.
Door het verwijden van het middenstuk, waren de stukken voor en
achter opgetild, wat het vaartuig naar de uiteinden toe een
sierlijke, opwaartse kromming gaf. Het spannen leverde niet alleen
een bredere spant op met meer stabiliteit en ruimte, maar ook een
verhoogde boeg en achtersteven, die over het water zouden scheren
en zo golven en ruw water gemakkelijker zouden trotseren.
'Nu is het een boot voor een luie man,' zei Carlono, terwijl
ze naar een andere hoek van de open ruimte liepen. 'Luie man!' riep
Thonolan, die aan het zware werk dacht. Carlono glimlachte om de
reactie die hij had verwacht. 'Er bestaat een lang verhaal over een
luie man met een zeurende gezellin die zijn boot de hele winter
buiten liet liggen. Toen hij hem weer vond, stond hij vol water en
was uitgezet door ijs en sneeuw. Iedereen dacht dat hij stuk was,
maar het was de enige boot die hij had. Toen de boot opgedroogd
was, bracht hij hem in het water en ontdekte dat hij veel beter te
hanteren was. Sindsdien maakte iedereen ze zo, volgens het
verhaal.' 'Het is een grappig verhaal als het goed verteld wordt,'
zei Markeno.
'En er kan een kern van waarheid in zitten,' voegde Carlono er
aan toe. 'Als we een kleine boot maakten waren we, behalve de
uitrusting, klaar geweest,' zei hij toen ze een groepje mensen
naderden die gaten boorden in de zijwanden, met benen boren. Het
was een eentonig en moeilijk karwei, maar vele handen maakten licht
werk en omdat ze samenwerkten viel het met de verveling wel
mee.
'En dan hoefde ik ook niet zo lang op de verbintenis te
wachten,' zei Thonolan, die zag dat Jetamio er ook bij was. 'Jullie
glimlachen. Dat moet betekenen dat het goed is gegaan,' zei de
jonge vrouw tegen Carlono, hoewel haar ogen vlug Thonolan
zochten.
'Dat weten we pas als hij droog is,' zei Carlono. 'Pas op dat
je het noodlot niet uitdaagt. Hoe worden de zijplanken?' 'Ze zijn
klaar. We werken nu aan de planken voor de woning,' antwoordde een
oudere vrouw. Ze leek wat op Carlono en Markeno, vooral wanneer ze
glimlachte. 'Een jong paar heeft meer nodig dan een boot. Het leven
heeft meer, broertjelief.' 'Je broer kijkt net zo verlangend naar
die verbintenis uit als jij, Carolio,' zei Barono glimlachend,
terwijl de twee jonge mensen elkaar verliefd aankeken zonder iets
te zeggen. 'Maar wat moet je met een huis zonder boot?'
Carolio keek verongelijkt. Het was een oude zegswijze, als
grap bedoeld, maar het werd vervelend omdat het al zo vaak was
gezegd.
'Ach!' riep Barono. 'Hij is weer gebroken!'
'Hij is vandaag erg onhandig,' zei Carolio. 'Dat is de derde
boor die hij breekt. Ik denk dat hij probeert onder het boren
uit te komen.'
'Je moet hem niet zo hard vallen,' zei Carlono. 'Iedereen
breekt wel eens een boor. Daar kun je niets aan doen.' 'Maar op één
punt heeft ze wel gelijk. Galen boren. Ik zou niet iets weten dat
vervelender is,' zei Barono, met een brede grijns, terwijl iedereen
afkeurend bromde.
'Hij denkt dat hij leuk is. Wat is erger dan iemand die denkt
dat hij leuk is?' zei Carolio, die bijval van het gezelschap
verwachtte. Iedereen glimlachte. Ze wisten dat achter het geplaag
grote genegenheid school.
'Als jullie boor over hebben, ik proberen gaten maken,' zei
Jondalar.
'Klopt er iets niet met deze jongeman? Niemand wil gaten
boren,' zei Barono, maar hij stond snel op. 'Jondalar heeft grote
belangstelling voor het maken van boten,' zei Carlono. 'Hij heeft
aan alles meegedaan.' 'We maken misschien nog wel een Ramudiër van
hem!' zei Barono.
ik heb altijd al gedacht dat het een intelligente jongeman
was. Maar die andere, daar ben ik niet zo zeker van,' voegde hij
eraan toe en glimlachte naar Thonolan die alleen maar aandacht had
voor Jetamio. ik geloof dat hij het niet eens zou merken als er een
boom op hem viel. Hebben we niet iets nuttigs voor hem te
doen?'
'Hij zou hout kunnen zoeken voor de stoomkist, of wilgetenen
schillen om de planken aan elkaar vast te maken,' zei Carlono.
'Zodra het graafwerk klaar is en de gaten in het hout zijn geboord,
zijn we eraan toe om de planken aan elkaar te zetten. Hoe lang
denken jullie nog werk te hebben, Barono? We zouden het de Shamud
laten weten zodat er een dag kan worden vastgesteld voor de
verbintenis. Dolando moet nog boodschappers naar de andere Grotten
sturen.'
'Wat moet er nog gedaan worden?' vroeg Barono, terwijl ze naar
een plaats liepen waar stevige palen de grond in werden
gedreven.
'De palen van de voor- en achtersteven moeten nog gelast
worden en… kom je Thonolan?' zei Markeno. 'Wat? O… ja, ik
kom.'
Toen ze weg waren pakte Jondalar een benen boor die in een
handvat was gezet dat van een gewei was gemaakt en keek hoe Carolio
ermee werkte. 'Waarom gaten?' vroeg hij toen hij er een paar had
gemaakt.
Carlono's tweelingzuster was net zo bezeten van boten als haar
broer—al plaagden ze elkaar nog zo—en net zo deskundig in de
verbindingen en het vastmaken als hij in het gutsen en vormgeven.
Ze begon het uit te leggen, toen ging ze staan en nam Jondalar mee
naar een andere plaats waar een boot gedeeltelijk uit elkaar was
gehaald.
In tegenstelling tot een vlot, dat afhankelijk was van het
drijfvermogen van de bouwmaterialen waaruit het was samengesteld,
was het principe van de vaartuigen van de Sharamudiërs een met
lucht gevulde holte in een houten romp te vatten. Het was een
belangrijke vernieuwing, die een grotere wendbaarheid mogelijk
maakte en het vermogen om veel zwaarder ladingen te vervoeren. De
planken die werden gebruikt om van de uitgeholde boomstam, die de
basis vormde, een grotere boot te maken, werden door middel van
hitte en stoom gebogen zodat ze in de kromming van de romp pasten
en werden vervolgens letterlijk vastgenaaid, gewoonlijk met
wilgetenen, door van tevoren geboorde gaten, en met pinnen op de
massieve voor- en achtersteven vastgezet. Steunbalken, op
regelmatige afstanden langs de beide zijkanten verdeeld, werden
later aangebracht om de boot te verstevigen en zitplaatsen op te
bevestigen.
Als het goed was gedaan, was het resultaat een waterdichte
romp die verscheidene jaren de spanning en druk van intensief
gebruik kon weerstaan. Maar uiteindelijk maakten slijtage en
achteruitgang van de wilgevezels het noodzakelijk de boten helemaal
uit elkaar te halen en ze opnieuw te bouwen. Dan werden ook
verzwakte planken vervangen, hetgeen de effectieve levensduur van
de boten aanzienlijk verlengde.
'Kijk… waar de zijplanken zijn weggehaald,' zei Carolio en
wees Jondalar op de gedeeltelijk gesloopte boot. 'Er zitten gaten
langs de bovenkant van de romp.' Ze liet hem een gebogen plank zien
die de romp bij elkaar hield. 'Dit was de eerste zijplank. De gaten
langs de smalle kant zijn om de bodem vast te zetten. Kijk, zo
heeft het gezeten en zijn ze vastgemaakt aan de romp. Dan wordt de
bovenste aan deze vastgemaakt.' Ze liepen naar de andere kant die
nog niet was gesloopt. Carolio wees op de gerafelde en gebroken
vezels in sommige gaten. 'Er is te lang gewacht met de reparatie
van deze boot, maar je kunt zien hoe de planken over elkaar heen
vallen. Voor kleine boten, voor een of twee mensen, hoeft het niet
zo. Maar die zijn moeilijker te hanteren in ruw water. Voor je het
weet verlies je de macht erover.'
'Eens ik willen leren,' zei Jondalar. Toen bekeek hij de
gebogen plank en vroeg, 'Hoe jullie buigen plank?' 'Met stoom en
druk, net als de bodem die jullie lieten zwellen. Die stutten daar,
bij Carlono en je broer, zijn ervoor om de planken op hun plaats te
houden als ze worden vastgezet. Dat kost niet veel tijd als we
allemaal samenwerken en de gaten klaar zijn. Het maken van de gaten
is een groter probleem. We slijpen de boren, maar ze breken zo
gemakkelijk.' Tegen de avond, toen ze met hun allen terug naar
boven gingen, viel het Thonolan op dat zijn broer ongewoon stil
leek. 'Waar loopje over te piekeren, Jondalar?' 'Boten maken. Er
zit veel meer aan vast dan ik me ooit had voorgesteld. Ik heb nog
nooit van dit soort boten gehoord, of mensen gezien die zo thuis
waren op het water als de Ramudiërs. Ik denk dat de kinderen zich
meer op hun hun gemak voelen in hun bootjes dan lopend. En ze
kunnen zo goed overweg met hun gereedschap…' Thonolan zag de ogen
van zijn broer oplichten van enthousiasme, ik heb het eens bekeken.
Ik denk dat als ik een grote schilfer van de dissel die Carlono
gebruikt kan halen, er een glad blad overblijft, waardoor hij veel
gemakkelijker te gebruiken zou zijn. En ik weet zeker dat ik een
stenen burijn zou kunnen maken waarmee je die gaatjes veel sneller
kon boren.' 'Dat is het dus! Ik dacht heel even dat je echt
geïnteresseerd was in het bouwen van boten, grote broer. Ik had het
moeten weten. Het gaatje niet om de boten, het gaatje om de
werktuigen die ze gebruiken om ze te maken. Jondalar, in je hart
blijf je altijd een gereedschapmaker.'Jondalar glimlachte. Hij
besefte dat Thonolan gelijk had. Het proces van boten bouwen was
interessant, maar het gereedschap had zijn fantasie aan het werk
gezet. Er waren bekwame steenkloppers in de groep, maar niemand die
zich erin had gespecialiseerd. Niemand die het inzicht had hoe een
paar wijzigingen de werktuigen doeltreffender konden maken. Hij had
er altijd een groot genoegen in geschept gereedschap te maken dat
aangepast was aan speciale taken en zijn technisch creatieve geest
zag al mogelijkheden om die welke de Sharamudiërs gebruikten, te
verbeteren. En dat zou een manier kunnen zijn waarop hij, met zijn
unieke bekwaamheid en kennis, deze mensen, aan wie hij zoveel te
danken had, zou kunnen beginnen terug te betalen.
'Moeder! Jondalar! Er zijn net alweer nieuwe mensen gekomen!
Er staan al zoveel tenten dat ik niet weet waar ze een plekje
moeten vinden,' schreeuwde Darvo terwijl hij de hut binnen kwam
rennen. Hij vloog weer naar buiten, hij was alleen het nieuws komen
vertellen. Hij kon onmogelijk binnen blijven. Wat buiten gebeurde
was veel te opwindend.
'Er zijn meer bezoekers gekomen dan toen Markeno en Tholie met
elkaar verbonden werden en ik vond dat al een grote bijeenkomst,'
zei Serenio. 'Maar ja, de meeste mensen hebben wel eens van de
Mamutiërs gehoord, al hebben ze ze nog nooit ontmoet. Niemand heeft
van de Zelandoniërs gehoord.' 'Zij denken niet wij hebben twee oog,
twee arm en twee been, zoals zij?' zei Jondalar.
Hij was zelf een beetje overdonderd door het aantal mensen. Op
een Zomerbijeenkomst van de Zelandoniërs kwamen er meestal meer,
maar behalve de bewoners van Dolando's grot en Carlono's steigers,
waren dit allemaal onbekenden. Het gerucht was snel rondgegaan en
er waren zelfs anderen gekomen dan de Sharamudiërs. Een aantal van
Tholies Mamutische verwanten plus nog een paar anderen die
nieuwsgierig genoeg waren om met hen mee te komen, waren al vroeg
gearriveerd. Er waren ook mensen die meer stroomopwaarts woonden,
zowel langs de Moeder als langs de Zuster.
En veel van de gebruiken voor de Verbintenisceremonie waren
hem onbekend. Bij de Zelandoniërs reisden alle Grotten voor een
verbintenisceremonie naar een van tevoren afgesproken
ontmoetingsplaats, waar verschillende paren tegelijkertijd formeel
met elkaar verbonden werden. Jondalar was er niet aan gewend dat
zoveel mensen de thuisgrot van een paar bezochten om getuige te
zijn van hun verbintenis. Als Thonolans enige bloedverwant zou hij
een vooraanstaande rol in de ceremonie spelen en hij was
zenuwachtig.
'Jondalar, weet je wel dat de meeste mensen verbaasd zouden
zijn als ze horen dat je niet altijd zo zelfverzekerd bent als je
eruitziet. Maak je geen zorgen, het komt wel goed,' zei Serenio,
die tegen hem aan kwam staan en haar armen om zijn hals
sloeg.
Ze had het goed aangevoeld. Haar aanwezigheid was een
plezierige afleiding—ze zorgde er ongevraagd voor dat hij minder
aan zichzelf dacht en haar woorden stelden hem gerust. Hij trok
haar tegen zich aan, drukte zijn warme lippen op de hare en bleef
nog even zo staan om zich een moment van sensueel genot te gunnen
voor zijn bezorgdheid terugkwam. 'Jij denkt ik er goed uitzie? Deze
reiskleding niets bijzonders,' zei hij, omdat hij zich opeens
bewust werd van zijn Zelandoni- kleren.
'Dat weet niemand hier. Ze zijn uniek, heel bijzonder.
Buitengewoon geschikt voor de gelegenheid, vind ik. Het zou te
gewoon lijken als je iets bekends droeg. De mensen zullen naar jou
en Thonolan kijken. Daar zijn ze voor gekomen. Als ze van een
afstand kunnen zien wie jullie zijn hebben ze er waarschijnlijk
geen behoefte aan jullie van dichtbij te bekijken en jullie zien er
goed uit in die kleren. Ze staan goed en passen echt bij jullie.'
Hij liet haar los en keek door een kier naar de menigte buiten,
dankbaar dat hij ze nog niet hoefde te ontmoeten. Hij liep naar
achteren, voor zover het aflopende dak dat toeliet, keerde terug
naar de voorkant en keek weer naar buiten. 'Jondalar, laat me wat
thee voor je maken,' zei Serenio. 'Het is een speciaal mengsel dat
ik van de Shamud heb geleerd. Het zal je tot rust brengen.' 'Zie ik
er dan onrustig uit?'
'Nee, maar daar zou je je helemaal niet voor hoeven te
schamen. Het is zo klaar.'
Ze goot water in een rechthoekige kookkist en deed er hete
stenen bij. Hij trok een houten krukje, dat veel te laag was, naar
zich toe en ging zitten.Zijn gedachten waren elders en hij staarde
afwezig naar de geometrische figuren die in de kist waren
uitgesneden: een rij schuine evenwijdige lijnen, boven een andere
rij die in tegengestelde richting liep. Ze vormden een
visgraatmotief. De zijkanten van de uitgesneden kisten waren uit
één plank gemaakt, met groeven die niet helemaal doorliepen. Door
stoom te gebruiken werd het hout buigzaam en de plankjes werden
scherp gebogen om hoeken te maken, waarna de uiteinden aan elkaar
werden gepend. Bij de bodem was ook een groef gesneden. Daar was
een bodemstuk in vastgezet. De kisten waren waterdicht, vooral als
ze uitzetten nadat ze waren gevuld. Ze werden afgesloten met losse
deksels en konden voor verschillende doelen worden gebruikt, van
kookpot tot voorraadkist. De kist deed hem aan zijn broer denken en
hij wou dat hij bij hem kon zijn, op dit moment, voor zijn
verbintenis. Thonolan had de manier van de Sharamudiërs om hout te
buigen en te vormen gauw begrepen. Hij maakte bij de vervaardiging
van speren gebruik van dezelfde principes van verhitten en stomen
om een schacht recht te krijgen of om te buigen voor een sneeuw-
schoen. Toen hij aan een sneeuwschoen dacht, moest Jondalar aan het
begin van hun Tocht denken en vocht tegen opwellingen van heimwee,
die hem op slinkse wijze bekropen met een of andere levendige of
schrijnende herinnering. Hij vroeg zich af of hij ooit zijn thuis
nog zou zien. Deze keer was de gekerfde kook- kist van Serenio er
de oorzaak van.
Hij stond vlug op, gooide het krukje omver en dook omlaag om
het weer overeind te zetten. Hij miste op een haar na Serenio met
de kom hete thee die ze hem net kwam brengen. Het ongeluk dat op
het nippertje was voorkomen, herinnerde hem aan het onfortuinlijke
voorval tijdens het Feest van de Belofte. Zowel Tholie als Shamio
leken het uitstekend te maken, hun brandwonden waren al bijna
genezen, maar hij voelde ongerustheid knagen toen hij terugdacht
aan het gesprek dat hij na afloop met Shamud had gehad.
'Jondalar, drink je thee op. Ik weet zeker dat die zal
helpen.' Hij was het kommetje in zijn hand vergeten, glimlachte en
nam een slok. De thee smaakte lekker—hij dacht dat hij er een spoor
van kamille in kon proeven—en de warmte ervan werkte kalmerend. Na
een poosje voelde hij de spanning in hem wat wegzakken.
'Jij gelijk hebben, Serenio. Beter voelen. Niet weten wat aan
de hand.'
'Je broer gaat niet iedere dag een verbintenis aan. Het is
heel begrijpelijk dat je een beetje zenuwachtig bent.'
Hij omarmde haar weer en kuste haar met een hartstocht
die hem deed wensen dat hij niet zo gauw hoefde te vertrekken.
'Tot vannacht, Serenio,' fluisterde hij in haar oor.
'Jondalar, er is vanavond een Feest om de Moeder te eren,'
zei ze. ik vind dat we ons geen van beiden moeten binden met
zoveel bezoekers. Waarom zien we niet gewoon hoe het vanavond
loopt? We kunnen met elkaar slapen wanneer we maar willen.' ik
vergeten,' zei hij en knikte instemmend, maar om de een af andere
reden voelde hij zich afgewezen. Het was vreemd, hij had het nog
nooit zo gevoeld. Eerlijk gezegd was hij altijd degene geweest die
ervoor had gezorgd dat hij zijn handen vrij had op een feest.
Waarom zou hij zich gekwetst voelen omdat Serenio het hem
gemakkelijk had gemaakt? In een opwelling besloot hij dat hij de
avond met haar zou doorbrengen, Feest van de Moeder of niet.
'Jondalar!' Darvo kwam weer binnenstuiven, ik moest je komen
halen. Ze willen dat je komt.' Hij was ademloos van opwinding dat
men hem zo'n belangrijke taak had toevertrouwd en stond te dansen
van ongeduld. 'Schiet op, Jondalar. Ze vragen om je.' 'Kalm aan,
Darvo,' zei de man glimlachend tegen de jongen, ik komen. Ik niet
missen Verbintenisfeest broer.' Darvo glimlachte een beetje
schaapachtig toen het tot hem doordrong dat ze niet zouden beginnen
zonder Jondalar, maar het toomde zijn ongeduld niet in. Hij rende
naar buiten. Jondalar haalde diep adem en volgde hem.
Bij zijn verschijning ging er een gemompel door de menigte en
hij was blij de twee vrouwen te zien die op hem stonden te wachten.
Roshario en Tholie leidden hem naar het aangelegde heuveltje bij de
zijwand, waar de anderen wachtten. Op het hoogste punt van het
heuveltje, hoofd en schouders boven de massa uit, stond een
witharige figuur wiens gezicht deels werd bedekt door een houten
halfmasker met gestileerde vogeltrekken. Toen hij naderbij kwam,
schonk Thonolan hem een zenuwachtige glimlach. Hij probeerde begrip
over te brengen met zijn glimlach. Als hij al gespannen was
geweest, dan kon hij zich zo ongeveer voorstellen hoe Thonolan zich
moest voelen en het speet hem dat de gebruiken van de Sharamudiërs
hen hadden verhinderd samen te zijn. Het viel hem op hoe goed zijn
broer op zijn plaats leek en hij voelde een scherpe, schrijnende
steek van spijt. Geen twee mensen hadden elkaar nader kunnen staan
dan de twee broers tijdens hun Tocht, maar ze waren ieder hun eigen
pad ingeslagen en Jondalar was zich intens van de scheiding bewust.
Heel even werd hij overweldigd door een onverwacht verdriet.Hij
sloot zijn ogen en balde zijn vuisten om zich te beheersen. Hij
hoorde stemmen uit de menigte en dacht dat hij een paar woorden
opving: 'lang' en 'kleren'. Toen hij zijn ogen weer opende, viel
het hem op dat één reden waarom Thonolan zo goed in het geheel
paste, was dat hij volkomen als Sharamudiër was gekleed.
Geen wonder dat er commentaar was geweest op zijn kleren,
dacht hij, en hij had heel even spijt dat hij had besloten zo'n
buitenissig kostuum te dragen. Maar ja, Thonolan was nu een van
hen, hij was geadopteerd om de verbintenis te vergemakkelijken.
Jondalar was nog steeds Zelandoniër. De lange man voegde zich bij
de groep van zijn broers nieuwe verwanten. Hoewel hij formeel geen
Sharamudiër was, waren ze ook zijn verwanten, in de tweede graad.
Zij hadden, samen met de verwanten van Jetamio, het voedsel en de
geschenken bijgedragen die onder de gasten zouden worden verdeeld.
Naarmate er meer mensen waren aangekomen, had men meer bijdragen
laten aanrukken. Het grote aantal bezoekers droeg bij tot de hoge
achting en status van het jonge paar, maar het zou uiterst
vernederend zijn als ze onbevredigd weg gingen. Een plotselinge
stilte deed hen allemaal het gezicht wenden in de richting van een
groep die naar hen toekwam. 'Zie je haar?' vroeg Thonolan. Hij
stond op zijn tenen. 'Nee, maar ze komt eraan, dat weetje,' zei
Jondalar. Toen ze bij Thonolan en zijn verwanten kwamen, spleet een
wig in de beschermende falanx open om zijn verborgen schat te
tonen. Thonolan kreeg een brok in zijn keel toen hij de met bloemen
getooide schoonheid in het midden zag, die hem de stralendste
glimlach gaf die hij ooit had gezien. Het geluk straalde zo
duidelijk van hem af, dat Jondalar ook moest glimlachen. Zoals een
bij wordt aangetrokken door een bloem, werd Thonolan aangetrokken
door de vrouw die hij liefhad en hij leidde zijn gevolg naar het
midden van haar groep, totdat Jetamio's verwanten Thonolan en zijn
verwanten omringden. De twee groepen gingen in elkaar op en vormden
vervolgens paren terwijl de Shamud een steeds terugkerende reeks
loopjes begon te blazen op een flageolet. Het ritme werd
geaccentueerd door een andere persoon met een half vogelmasker, die
op een grote, enkelvellige hoepeltrom speelde. Ook een Shamud,
giste Jondalar. De vrouw was een vreemde voor hem en toch kwam ze
hem bekend voor, misschien was het gewoon een overeenkomst tussen
al Diegenen Die de Moeder Dienden, maar ze deed hem weer aan thuis
denken.
Terwijl leden van de twee groepen verwanten zich opstelden en
opnieuw opstelden in patronen die ingewikkeld leken, maar in
werkelijkheid variaties waren op een eenvoudige reeks passen,
speelde de witharige Shamud op het fluitje, waarvan het uiteinde
was uitgesneden in de vorm van een vogel met opengesperde snavel.
En sommige geluiden die het instrument voortbracht, bootsten
precies het geluid van vogels na. Tenslotte bleven de twee groepen
in twee rijen tegenover elkaar staan met beide handen in elkaar
geslagen en opgeheven om een lange boog te vormen. Toen het paar
eronderdoor ging, werden ze gevolgd door de paren achter hen, tot
een stoet van paren zich, onder aanvoering van de Shamud, naar het
eind van het terras begaf en om de stenen wand trok. Jetamio en
Thonolan kwamen vlak achter de fluitspeler, gevolgd door Markeno en
Tholie en dan Jondalar en Roshario, als naaste verwanten van het
jonge paar. De rest van de groep verwanten kwam achter hen aan en
de hele menigte Grotleden en gasten sloot de rij. De trom spelende
Shamud, die tot de bezoekers behoorde, sloot zich aan bij de mensen
van haar Grot.
De witharige Shamud voerde hen langs het pad naar de open plek
waar de boten werden gemaakt, maar sloeg het zijpad in en bracht
hen naar de Zegenboom. Terwijl de verzamelde menigte erbij kwam
staan om de reusachtige oude eik, sprak de Shamud zacht tot het
jonge paar om hun richtlijnen en adviezen te geven die een
gelukkige relatie moesten verzekeren en de zegeningen van de Moeder
uit moesten lokken. Alleen de naaste verwanten en een paar anderen
die toevallig binnen gehoorsafstand stonden, waren deelgenoot van
dat deel van de ceremonie. De rest van de menigte praatte onder
elkaar tot ze merkten dat de Shamud stil stond te wachten.
In de groep maande men elkaar tot stilte, maar het zwijgen was
vol gespannen afwachting. In de intense stilte weerklonk indringend
het rauwe gekras van een Vlaamse gaai en het getrommel van een
grote bonte specht. Dan vulde een lieflijker lied de lucht toen een
boomleeuwerik opsteeg.
Alsof dat het teken was waarop hij had gewacht, wenkte de
figuur met het vogelmasker de twee jonge mensen dat ze naar voren
moesten komen. De Shamud haalde een stuk koord te voorschijn en
maakte er met een overhandse knoop een lus in. Terwijl ze elkaar
aankeken met ogen die voor niemand anders ruimte overlieten,
sloegen Thonolan en Jetamio de handen ineen en staken ze door de
lus.
'Jetamio met Thonolan, Thonolan met Jetamio, ik verbind jullie
met elkaar,' zei de Shamud en trok het koord strak en bond hun
polsen met een stevige knoop samen. 'Met het leggen van deze knoop,
worden jullie met elkaar verbonden, en via elkaar met de banden van
verwantschap en Grot. Met jullie verbintenis maken jullie het
vierkant compleet dat werd begonnen met Markeno en Tholie.' De twee
andere jonge mensen stapten naar voren toen hun naam werd genoemd,
en de vier pakten elkaar bij de hand. 'Zoals de Shamudiërs de gaven
van het land delen, en de Ramudiërs de gaven van het water delen,
zo vormen jullie nu samen Sharamudiërs, om elkaar altijd te
helpen.' Tholie en Markeno stapten terug en terwijl de Shamud een
hoogtonig gefluit inzette, begonnen Thonolan en Jetamio langzaam om
de oude eikeboom heen te lopen. Bij de tweede rondgang riepen de
toeschouwers gelukwensen terwijl ze bloemblaadjes, dennenaalden en
vogeldons over hen gooiden. Bij de derde rondgang om de Zegenboom
sloten de toeschouwers zich lachend en schreeuwend aan. Iemand
zette een verbintenisliedje in en er kwamen meer fluiten bij om de
zangers te begeleiden. Plotseling haalde een van de Mamutiërs het
schouderblad van een mammoet te voorschijn. Ze sloeg er met een
hamer op en iedereen hield even stil. De weergalmende klank
verraste de meeste mensen, maar toen ze doorspeelde, waren ze nog
verbaasder. De speler kon de klank en toonhoogte veranderen door
het bot op verschillende plaatsen aan te slaan en volgde de melodie
van zanger en fluit. Tegen het einde van de derde rondgang liep de
Shamud weer vooraan en leidde de groep het pad af naar de open plek
bij de rivier.
Jondalar had de laatste afwerking van de boot gemist. Hoewel
hij aan bijna iedere fase van de bouw had meegewerkt, was het
eindprodukt een adembenemend gezicht. De boot leek groter dan hij
zich kon herinneren en hij was om te beginnen al niet klein
geweest. Maar nu werd zijn vijftien meter lengte in evenwicht
gehouden door overeenkomstig hoge zijwanden van licht gebogen
planken en een hoge, uitstekende achtersteven. Maar het voorste
gedeelte lokte uitroepen van bewondering uit. De gebogen voorsteven
ging sierlijk over in de uitgestrekte hals van een watervogel, uit
hout uitgesneden en met pinnen in elkaar gezet.
okergeel, mangaanzwart en witte kalksteen. Laag op de romp
waren ogen geschilderd om onder water te zien en verborgen gevaren
uit de weg te gaan en boeg en achtersteven waren bedekt met
geometrische figuren. Banken voor roeiers waren dwars over de boot
gespannen en nieuwe riemen met breed blad en lange handvaten waren
gereed. Een gele luifel van gemzevel bekroonde het middenstuk als
bescherming tegen regen of sneeuw en het hele vaartuig was versierd
met bloemen en vogelveren.
Het was prachtig. Ontzagwekkend. En Jondalar voelde een
opwelling van trots en een brok in zijn keel bij de gedachte dat
hij aan de schepping hiervan had bijgedragen. Alle verbintenissen
vereisten een boot, hetzij een nieuwe, hetzij eentje die speciaal
was opgeknapt, als onderdeel van de ceremonie, maar niet alle
werden opgeluisterd door zo'n grote en prachtige boot. Het was
toeval dat de Grot had besloten dat er nog een grote boot nodig
was, op ongeveer hetzelfde tijdstip dat het jonge paar zijn
voornemens bekend had gemaakt. Maar nu leek hij bijzonder van pas
te komen, vooral aangezien er zoveel bezoekers waren gekomen. Zowel
de Grot als het jonge paar stegen door de prestatie in
aanzien.
Het pas verbonden paar klauterde de boot in, een beetje
onhandig met hun samengebonden polsen, en namen in het midden,
onder de luifel plaats. Velen van de naaste verwanten volgden hen
en sommigen gingen aan de riemen zitten. De boot was tussen blokken
hout gestut om te voorkomen dat hij uit balans raakte, en de
houtblokken liepen helemaal door tot de waterkant. Grotleden en
bezoekers dromden om de boot heen om hem de rivier in te duwen en
onder gekreun en gelach werd de nieuwe boot te water gelaten.
Ze hielden het nieuwe vaartuig bij de oever tot het in orde
bevonden was—het maakte geen slagzij en lekte ook niet ernstig—en
gingen toen stroomafwaarts voor de eerste reis naar de
aanlegsteiger van de Ramudiërs. Verschillende andere boten van
uiteenlopende afmetingen kozen water en omringden de nieuwe
watervogel als jonge eendjes.Degenen die niet via liet water
terugkeerden, haastten zich terug via het pad, in de hoop voor hel
jonge paar op het hoge terras te zijn. Bij de aanlegsteiger klommen
verschillende mensen via het steile pad langs de waterval omhoog en
maakten aanstalten de grote, platte mand te laten zakken waarin
Thonolan en Jondalar indertijd naar het terras waren gehesen. Maar
deze keer werden Thonolan en Jetamio omhooggetild, met hun handen
nog steeds samengebonden. Ze hadden toegezegd zich aan elkaar te
binden en gedurende die dag althans zouden ze niet gescheiden
worden.
Reusachtige hoeveelheden eten werden opgediend en genuttigd
met hoeveelheden wijn, gemaakt van paardebloemen die bij nieuwe
maan waren geplukt. Er werden geschenken uitgedeeld aan alle
bezoekers, waarvoor men in gelijke mate aanzien terugkreeg. Maar
toen de avond viel begon de nieuwe woning die voor het jonge paar
was gebouwd, bezoekers te zien, aangezien de gasten stilletjes naar
binnen glipten en 'een kleinigheidje' voor de pasverbondenen
achterlieten om hen geluk te wensen. De geschenken werden anoniem
gegeven om de aandacht niet af te leiden van de weelde die, ter ere
van de verbintenis, ten toon gespreid werd door de Grot die als
gastheer optrad. Maar in werkelijkheid zou de waarde van de
ontvangen geschenken worden vergeleken met de waarde van de
verstrekte waren en als die groter was dan bij een vorige
gelegenheid zou dat in de herinnering blijven hangen, want de
geschenken waren niet echt anoniem. De vorm, het ontwerp en de
geschilderde of uitgesneden details verkondigden even duidelijk wie
de schenker was als wanneer ze openlijk waren aangeboden; zo niet
de maker persoonlijk, die betrekkelijk onbelangrijk was, dan toch
de familie, groep of Grot. Door een wederzijds bekend systeem van
waardebepaling speelden de gegeven en ontvangen geschenken een
belangrijke rol bij het onderlinge prestige, de eer en de status
van de verschillende groepen. Hoewel het niet fel werd, was er wel
een hevige concurrentiestrijd om de achting.
'Hij krijgt beslist een hoop aandacht, Thonolan,' zei Jetamio.
Het viel haar op dat de lange man, die nonchalant in de buurt van
de overkapping tegen een boom leunde, werd omringd door een
handjevol vrouwen die om hem heen hingen. 'Altijd zo. Hij maakt dat
vrouwen komen naar hem als… een mot naar het vuur,' zei Thonolan
terwijl hij Jetamio hielp een eiken kist bosbessenwijn naar buiten
te dragen voor de feestvierende gasten. 'Heb jij dat niet gemerkt?
Ben jij nooit aangetrokken?' 'Jij glimlachte het eerst tegen me,'
zei ze en zijn brede grijns ontlokte haar stralende reactie. 'Maar
ik geloof dat ik het wel begrijp. Het zijn niet alleen zijn ogen.
Hij valt op, vooral in die kleren. Ze staan hem goed. Maar dat is
het niet alleen. Ik denk dat vrouwen voelen dat hij… zoekende is.
Naar iemand op zoek. En hij is zo meevoelend… gevoelig… lang en zo
goed gebouwd. Heel knap eigenlijk. En zijn ogen hebben iets. Is het
je ooit opgevallen dat ze paars kleuren in het licht van het vuur?'
zei ze. ik dacht dat je zei dat je niet aangetrokken…' zei Thonolan
met een ontzette blik, tot ze schalks knipoogde. 'Ben je jaloers op
hem?' vroeg ze vriendelijk. Thonolan zweeg even. 'Nee. Nooit. Ik
weet niet waarom, veel mannen jaloers. Jij kijkt naar hem, jij
denkt hij heeftalles. Zoals jij zegt: goed gebouwd, knap, kijk
maar, alle vrouwen in de buurt. En meer. Goed met zijn handen.
Beste steenklopper die ik ooit heb gezien. Goed hoofd, maar hij
schept niet op. Mensen vinden hem aardig, mannen, vrouwen, allebei.
Hij zou gelukkig moeten zijn, maar is dat niet. Hij moet iemand als
jij vinden, Tamio.'
'Nee, niet als ik. Maar iemand. Ik mag je broer graag,
Thonolan. Ik hoop dat hij vindt wat hij zoekt. Misschien een van
die vrouwen?''Dat ik denk niet. Ik heb dat al eerder gezien.
Misschien vindt hij een—of meer—leuk, maar hij vindt niet wat hij
wil.' Ze schepten wat van de wijn in waterzakken en lieten de rest
staan voor de feestvierders. Toen liepen ze in Jondalars richting.
'En Serenio? Hij lijkt op haar gesteld te zijn en ik weet dat zij
meer voor hem voelt dan ze wil toegeven.' ' 'Hij gesteld op haar,
ook gesteld op Darvo. Maar… misschien is niemand voor hem.
Misschien zoekt hij naar een droom, naar een donii.' Thonolan
glimlachte teder. 'De eerste keer dat jij glimlachte naar mij, denk
ik dat jij donii was.' 'Wij zeggen dat de geest van de Moeder in
een vogel verandert. Ze wekt de zon met Haar zang en brengt de
lente met Zich mee uit het zuiden. In de herfst blijven een paar
achter om ons aan Haar te herinneren. De prooivogels, de ooievaars,
iedere vogel is een verschijningsvorm van Mudo.' Een sliert
kinderen kwam voor hen rennen en bracht hen tot staan. 'Kleine
kinderen houden niet van vogels, vooral niet als ze ondeugend zijn.
Ze denken dat de Moeder ze in de gaten houdt en alles weet. Sommige
moeders vertellen hun kinderen dat. Ik heb wel verhalen gehoord van
volwassen mannen die er door het zien van bepaalde vogels toe
gedreven werden een wandaad te bekennen. Anderen zeggen weer dat
Zij je naar huis zal leiden als je verdwaald bent.' 'Wij zeggen de
geest van de Moeder wordt donii, vliegt op de wind. Misschien ziet
ze uit als een vogel. Ik heb dat nog nooit gedacht,' zei hij en gaf
een kneepje in haar hand. Toen keek hij haar aan en fluisterde in
een opwelling van liefde met een stem hees van emotie: ik heb nooit
gedacht dat ik jou zou vinden.' Hij probeerde haar te omarmen, maar
merkte weer dat hij aan haar pols zat vastgebonden en fronste het
voorhoofd, ik ben blij dat wij de knoop hebben gesloten, maar
wanneer snijden wij door? Ik wil jou omarmen, Tamio.'
'Misschien is het wel de bedoeling dat we er zo achter komen
dat we te nauw verbonden kunnen zijn,' lachte ze. 'We kunnen straks
wel weggaan. Laten we je broer wat wijn brengen voor alles op
is.'
'Hij misschien niet willen. Hij maken show van drinken, maar
niet veel drinken. Hij niet graag dwaze dingen doet.' Toen ze onder
de overkapping vandaan kwamen, werden ze meteen opgemerkt.
'Daar zijn jullie! Ik wou je geluk toewensen, Jetamio,' zei
een jonge vrouw. Ze was een Ramudische van een andere Grot, jong en
vrolijk. 'Wat heb jij geboft. Wij krijgen nooit knappe bezoekers
die bij ons overwinteren.' Ze probeerde de aandacht te trekken en
hoopte op een innemende glimlach van de lange man, maar die keek
met zijn opvallende ogen naar een andere jonge vrouw.
'Dat is zo. Ik heb geboft,' zei Jetamio met een warme glimlach
naar haar levensgezel.
De jonge vrouw keek naar Thonolan en slaakte een zucht. 'Ze
zijn allebei zo knap. Ik geloof niet dat ik een keus had kunnen
maken!'
'En dat was ook niet nodig geweest, Cherunio,' zei de andere
jonge vrouw. 'Als je een verbintenis wilt, zul je je tot één moeten
beperken.'
Er werd hard om gelachen, maar de jonge vrouw genoot van de
aandacht die ze daardoor kreeg, ik heb alleen nog geen man gevonden
waar ik me aan bind.' Ze draaide zich om naar Jondalar.
Cherunio was de kleinste vrouw die in zijn buurt stond en
Jondalar had haar echt nog niet gezien. Toen zag hij haar. Hoewel
niet groot was ze een echte vrouw en ze had een aanstekelijk
enthousiasme en plezier. Ze was bijna volkomen anders dan Serenio.
Hij liet merken dat ze hem interesseerde en Cherunio trilde bijna
van opwinding nu ze zijn aandacht had getrokken. Ze draaide
opeens haar hoofd om omdat ze iets hoorde.
ik hoor aan het ritme dat ze een parendans gaan doen,' zei
ze.
'Kom op, Jondalar.'
'Passen niet kennen,' zei hij.
ik zal het je voordoen, het is niet moeilijk,' zei Cherunio,
die hem begerig in de richting van de muziek trok. Hij zwichtte
voor de uitnodiging.
'Wacht, wij komen ook,' zei Jetamio.
De andere vrouw vond het niet zo leuk dat Cherunio zo snel
Jondalars aandacht had getrokken en hij hoorde Radonio zeggen, 'Het
is toch niet zo moeilijk!' wat gevolgd werd door een lachsalvo.
Maar toen het viertal naar het dansen liep, hoorde hij het
heimelijke gefluister niet meer.
'Hier is de laatste waterzak met wijn, Jondalar,' zei
Thonolan. 'Jetamio zegt dat men van ons verwacht dat wij de dans
openen, maar we hoeven niet te blijven. We knijpen er zo gauw
mogelijk tussen uit.'
'Wil je hem niet meenemen? Voor een eigen feestje?' Thonolan
grijnsde naar zijn gezellin. 'Nou, het is niet echt de laatste—we
hebben er een weggestopt. Maar ik denk niet dat we hem nodig
hebben. Het is alleen al een feest om samen te zijn met
Jetamio.'
'Hun taal klinkt zo leuk. Vind je niet, Jetamio?' vroeg
Cherunio. 'Versta jij het?''Een beetje, maar ik ga het leren. En
ook het Mamutisch. Het was Tholies idee dat we allemaal elkaars
taal gaan leren.' 'Tholie zeggen beste manier om Sharamudisch te
leren, is steeds praten. Zij gelijk. Spijt me, Cherunio. Niet
beleefd, praten Zelandonisch,' zei Jondalar verontschuldigend. 'O,
ik vind het niet erg,' zei Cherunio, maar dat vond ze wel. Ze werd
niet graag buiten het gesprek gehouden. Maar de verontschuldiging
was voor haar meer dan bevredigend en het feit dat ze was opgenomen
in het aparte groepje van het nieuwe paar en de lange, knappe
Zelandoniër was een compensatie. Ze was zich wel bewust van de
jaloerse blikken van verscheidene jonge vrouwen. Ongeveer aan het
eind van het veld, buiten de overkapping, brandde een vreugdevuur.
Ze stapten de schaduw in en gaven de zak met wijn door. Toen zich
een groepje had gevormd, lieten de twee jonge vrouwen de
grondpassen van de dans zien. Fluiten, trommels en ratels zetten
een levendige melodie in die werd overgenomen door de bespeelster
van het mammoetbot en de klanken die veel weg hadden van die van
een xylofoon, zorgden voor een uniek geluid.
Toen het dansen eenmaal was begonnen, merkte Jondalar dat de
basispassen konden worden uitgebreid met variaties die slechts
werden beperkt door de fantasie en vaardigheid van de danser en af
en toe toonde iemand, of een paar, zo'n buitengewoon groot
enthousiasme dat alle anderen ophielden om ze schreeuwend aan te
moedigen en met hun voeten de maat te stampen. Cherunio was een
opgewekte partner en Jondalar, die meer wijn dronk dan hij gewend
was, begon in de stemming te komen. Er begon iemand met een
vraag-en-antwoord-lied door de eerste bekende regel te zingen. Hij
ontdekte al gauw dat het een liedje was waarvan de woorden werden
aangepast aan de gelegenheid en door iedereen werden bedacht, met
de bedoeling de lachlust op te wekken, vaak met toespelingen op de
Gaven van het Genot. Het werd spoedig een wedstrijd tussen degenen
die probeerden grappig te zijn en hen die probeerden niet te
lachen. Sommige deelnemers trokken zelfs gekke gezichten in een
poging de gewenste reactie te krijgen. Toen stapte er een man naar
het midden van de kring, die deinde op het ritme van het lied.
'Daar staat Jondalar, zo breed en lang, hij had kunnen uitzoeken.
Cherunio is lief maar klein. Hij zal zijn rug breken of misschien
vallen.'
Het liedje van de man bracht het gewenste resultaat, de
anderen huilden van het lachen.
'Hoe wou je het doen, Jondalar?' riep er een. 'Je zult je rug
al moeten breken om haar te kussen!'
Jondalar grijnsde naar de jonge vrouw. 'Niet breken rug,' zei
hij. Toen tilde hij Cherunio op en kuste haar op de maat van de
stampende voeten en het lachend applaus. Ze hing letterlijk met
haar voeten van de grond, sloeg de armen om zijn nek en kuste hem
hartstochtelijk terug. Hij had verscheidene paartjes de groep zien
verlaten, naar tenten of verborgen hoekjes en hij had zelf ook al
in die richting gedacht. Haar opvallend enthousiasme om te kussen
bracht hem op het idee dat ze wel eens gewillig kon zijn.
Ze konden niet meteen weggaan—dat zou alleen nog meer gelach
veroorzaken—maar ze konden zich alvast wat terugtrekken. Er kwamen
weer wat nieuwe mensen bij de zangers en toeschouwers en het tempo
veranderde. Dit was het goede moment om in de schaduw te
verdwijnen. Terwijl hij Cherunio behoedzaam probeerde mee te nemen,
verscheen Radonio plotseling. 'Jij hebt hem de hele avond gehad,
Cherunio. Vind je ook niet dat het tijd wordt hem even af te staan?
Dit is per slot van rekening een feest ter ere van de Moeder en er
wordt van ons verwacht dat we Haar Gave delen.'
Radonio drong zich tussen hen in en kuste Jondalar. Vervolgens
omhelsde een andere vrouw hem en toen nog verscheidene anderen. Hij
werd omgeven door jonge vrouwen en liet zich eerst welgevallen dat
ze hem kusten en liefkoosden. Tegen de tijd dat verscheidene handen
hem begonnen te betasten wist hij niet meer of hij het wel zo
prettig vond. Om te genieten moest je toch wel kunnen kiezen. Hij
hoorde dat ze om hem kibbelden, maar hij kreeg het opeens druk om
de handen af te weren die probeerden zijn broek los te maken en
erin te tasten. Dat was te veel. Hij schudde ze niet al te
zachtzinnig van zich af. Toen ze eindelijk begrepen dat hij niet
aangeraakt wilde worden, bleven ze op een afstandje aanstellerig
staan lachen. Opeens zag hij dat er een ontbrak.
'Waar Cherunio is?' vroeg hij.
De vrouwen keken elkaar aan en gilden van het lachen. 'Waar
Cherunio is?' vroeg hij streng en toen hij alleen wat gegiechel als
antwoord kreeg stapte hij snel naar Radonio en greep haar vast. Hij
deed haar arm pijn, maar ze wou niet toegeven. 'We vonden dat ze je
niet alleen hoefde te hebben,' zei Radonio en probeerde te
glimlachen, iedereen wil de grote, knappe Zelandoniër
hebben.'
'Zelandoniër niet willen iedereen. Waar Cherunio is?' Radonio
wendde haar gezicht af en weigerde te antwoorden. 'Jij wilt grote
Zelandoniër, zeg je?' Hij was kwaad en dat was aan zijn stem te
horen. 'Jij krijgen grote Zelandoniër!' Hij duwde haar op de
knieën.
'Je doet me pijn! Waarom helpen jullie me niet?' Maar de
andere jonge vrouwen wisten niet of ze wel dichterbij wilden komen.
Jondalar pakte Radonio vast en duwde haar voor het vuur op de
grond. De muziek was opgehouden en de mensen drongen op, niet
wetend of ze tussenbeide moesten komen. Ze worstelde om overeind te
komen, maar hij hield haar met zijn lichaam tegen.'Jij wilt grote
Zelandoniër, je had hem. Nu, waar Cherunio?' 'Hier ben ik,
Jondalar. Ze hebben me daar vastgehouden, met iets in mijn mond. Ze
zeiden dat het maar een grapje was.' 'Slechte grap,' zei hij,
terwijl hij opstond en vervolgens Radonio overeind hielp. De tranen
stonden haar in de ogen en ze wreef haar arm.
'Je hebt me pijn gedaan,' huilde ze.
Opeens besefte hij dat het als een grap was bedoeld en hij had
er slecht op gereageerd. Ze hadden hem geen pijn gedaan en Cherunio
ook niet. Hij had Radonio ook geen pijn moeten doen. Zijn boosheid
verdween en maakte plaats voor spijt. ik… ik niet bedoelen jou pijn
doen… ik…'
'Je hebt haar geen pijn gedaan, Jondalar. Zo erg was het
niet,' zei een van de mannen die het had gezien. 'En ze kon het
verwachten. Ze begint altijd en zoekt altijd moeilijkheden.' 'Jij
zou wel willen dat ze met jou iets begon,' zei een van de jonge
vrouwen die het voor Radonio opnam, nu er weer gewoon gepraat kon
worden.
'Jullie denken misschien dat een man het leuk vindt wanneer
jullie zo allemaal op hem af komen, maar dat is niet zo.' 'Dat is
niet waar,' zei Radonio. 'Jij denkt dat we je niet hebben gehoord
als je denkt dat je alleen bent en grapjes maakt over de een of
andere vrouw. Ik heb je horen zeggen dat je alle vrouwen tegelijk
wilt hebben. Ik heb je ook horen zeggen dat je wel meisjes wilt
hebben vóór hun Eerste Riten, terwijl je weet dat je ze niet mag
aanraken, ook niet als de Moeder ze heeft klaargemaakt.'
De jonge man bloosde en Radonio maakte er gebruik van.
'Sommigen van jullie zeggen zelfs dat ze platkopvrouwen zouden
pakken!'
Opeens verscheen er een vrouw. Ze doemde op uit de schaduwen
rond het vuur. Ze was niet zo groot, maar wel dik, heel gezet. De
schuine plooi van haar oogleden wees op een vreemde afkomst,
evanals de tatoeage op haar gezicht. Maar ze droeg een tuniek van
Shamudisch leer.
'Radonio!' zei ze. 'Het is niet nodig om smerige taal te
gebruiken op een feest ter ere van de Moeder.' Nu herkende Jondalar
haar.
'Het spijt me, Shamud,' zei Radonio en ze boog het hoofd. Ze
bloosde verlegen en ze had echt berouw. Jondalar besefte dat ze
heel jong was. Het waren bijna allemaal nog meisjes. Hij had zich
afschuwelijk gedragen.
'Mijn lieve kind,' zei de vrouw vriendelijk tegen Radonio.
'Een man wil gevraagd worden, niet overvallen.'
Jondalar bekeek de vrouw met heel andere ogen. Hij dacht
er ongeveer net zo over.
'Maar we wilden hem geen pijn doen. We dachten dat hij het
leuk zou vinden … na een poosje.'
'Dat was misschien ook wel zo geweest wanneer jullie het niet
zo ruw hadden gedaan. Niemand vindt het leuk om het gedwongen te
doen. Jullie zouden het toch ook niet leuk vinden als je verkracht
werd?' 'Hij heeft me pijn gedaan!'
'Zo. Heeft hij je soms iets laten doen tegen je wil? Ik denk
dat dat veel meer pijn had gedaan. En wat denk je van Cherunio?
Heeft iemand van jullie eraan gedacht dat je haar misschien pijn
deed? Je kunt niemand dwingen tot het Genot. Dat wil de Moeder
niet. Dat is misbruik maken van Haar Gave.' 'Shamud, jij moet
inzetten…'
ik houd het spel op. Kom Radonio. Het is feest. Mudo wil dat
Haar kinderen gelukkig zijn. Het was maar een incidentje—laat het
je plezier niet bederven, liefje. Het dansen is weer begonnen, doe
mee.'
Terwijl de vrouw terugging naar haar gokspel, nam Jondalar
Radonio bij de handen, ik… spijt hebben. Ik niet nadenken. Niet
pijn willen doen. Ik schaam me… alsjeblieft vergeven?' Radonio's
eerste ingeving was te blijven mokken en zich boos terug te
trekken, maar toen ze zijn ernstige gezicht en diep violette ogen
zag, smolt ze weg. 'Het was een dom… kinderachtig grapje,' zei ze
en ze werd bijna overweldigd door de kracht van zijn aanwezigheid
en helde over naar hem. Hij hield haar vast, boog voorover en gaf
haar een lange, ervaren kus. 'Dank je, Radonio,' zei hij en draaide
zich om om weg te gaan. 'Jondalar!' riep Cherunio hem na. 'Waar ga
je heen?' Hij was haar vergeten, besefte hij met een plotseling
opkomend schuldgevoel. Hij liep terug naar de kleine, knappe,
opgewekte jonge vrouw—ze was zonder twijfel aantrekkelijk—tilde
haar op en kuste haar met hartstocht en spijt. 'Cherunio, ik
beloven. Dit niet gebeuren als ik niet gauw belofte breken, maar
jij maken zo gemakkelijk vergeten. Ik hoop… andere keer.
Alsjeblieft, niet boos zijn,' zei Jondalar en liep snel naar de
onderkomens onder de zandstenen overkapping. 'Waarom moest jij het
voor iedereen bederven, Radonio?' zei Cherunio terwijl ze hem
nakeek.De leren afscheiding voor de toegang tot het onderkomen dat
hij met Serenio deelde, hing naar beneden, maar er waren geen
gekruiste planken die hem de weg versperden. Hij slaakte een zucht
van verlichting. Ze was tenminste niet met iemand anders binnen.
Toen hij de afscheiding opzij duwde, zag hij dat het donker was.
Misschien was ze er niet. Misschien was ze uiteindelijk toch bij
iemand anders. Stel je voor, hij had haar, na de plechtigheid, de
hele avond niet gezien. En zij was degene die geen verplichting
wilde; hij had alleen zichzelf beloofd dat hij de nacht bij haar
zou doorbrengen. Misschien had ze andere plannen of misschien had
ze hem met Cherunio gezien. Hij liep op de tast verder naar
achteren waar een verhoging was, bedekt met vachten en een donzen
kussen. Darvo's bed tegen de zijwand was leeg. Dat had hij wel
verwacht. Er kwam nooit veel bezoek, zeker niet van zijn leeftijd.
Waarschijnlijk had hij een paar jongens ontmoet en zou hij de nacht
bij hen doorbrengen, samen proberen wakker te blijven.
Toen hij bij de achterwand kwam, spitste hij de oren. Hoorde
hij ademhalen? Hij stak zijn hand uit en voelde een arm. Er trok
een warme glimlach van vreugde over zijn gezicht. Hij liep weer
naar buiten en haalde een gloeiende kool uit het grote vuur. Die
legde hij op een stuk hout en haastte zich terug. Hij stak de
mospit van een stenen lampje aan en plaatste twee planken schuin
over elkaar voor de opening, wat betekende dat ze niet gestoord
wensten te worden. Hij pakte de lamp, liep zachtjes naar het bed en
keek naar de slapende vrouw. Zou hij haar wakker maken? Hij besloot
het te doen, maar wel rustig en voorzichtig.
Die gedachte wekte zijn geslachtsdrift op. Hij deed zijn
kleren uit en gleed naast haar, behaaglijk in haar warmte. Hij rook
haar vrouwelijke geur. Hij ontdekte al haar lijnen: haar armen tot
de vingertoppen, haar puntige schouderbladen en de rugge- graat die
naar de lendenen leidde en de volheid van haar billen, dan haar
dijen, de knieholten, haar kuiten en enkels. Ze trok haar voeten
weg toen hij de voetzolen streelde. Hij sloeg een arm om haar heen
om haar borst in zijn hand te nemen en hij voelde de tepel
samentrekken en hard worden. Hij zou er wel aan willen zuigen, maar
in plaats daarvan drukte hij zich tegen haar rug en begon haar
schouders en nek te kussen.
Hij vond het heerlijk om haar lichaam te strelen en opnieuw te
ontdekken. Niet alleen het hare, dat wist hij wel. Hij hield van
ieder vrouwenlichaam, ook om het gevoel dat bij hem werd opgewekt.
Zijn lid werd al stijf, begerig, maar nog wel in bedwang te houden.
Het was altijd beter wanneer hij er niet te gauw aan toegaf.
'Jondalar?' vroeg een slaperige stem. 'Ja,' zei hij.
Ze ging op haar rug liggen en opende haar ogen. is het al
ochtend?'
'Nee.' Hij steunde op zijn arm en keek op haar neer terwijl
hij een borst streelde; toen boog hij voorover om aan de tepel te
zuigen die hij al eerder in zijn mond wilde voelen. Hij streelde
haar buik en stak zijn hand in de warmte tussen haar dijen, legde
hem op haar schaamhaar. Ze had het zachtste zijdeachtige haar dat
hij ooit bij een vrouw had gevoeld, ik wil je, Serenio. Ik wil
vannacht Moeder met jou eren.' 'Je moet me even de tijd geven om
wakker te worden,' zei ze, maar er speelde een glimlach om haar
mondhoeken, is er nog wat koude thee? Ik wil mijn mond
uitspoelen—van wijn krijg ik altijd zo'n vieze smaak in mijn mond.'
ik kijken,' zei hij en stond op.
Serenio glimlachte loom toen hij terugkwam met een kom. Soms
vond ze het alleen al fijn om naar hem te kijken—hij was zo echt
mannelijk; de spieren die zich op zijn rug spanden wanneer hij zich
bewoog, zijn krachtige borst met het blonde krulhaar, zijn harde
buik en zijn sterke gespierde benen. Zijn gezicht was bijna te
volmaakt: een krachtige hoekige kaak, rechte neus, sensuele
lippen—ze wist hoe sensueel die konden zijn. Zijn trekken waren zo
fijn gevormd dat men hem mooi zou vinden als hij niet zo mannelijk
was, of als mooi een woord was dat normaal voor mannen werd
gebruikt. Zelfs zijn handen waren krachtig en toch gevoelig en zijn
ogen, die onmogelijk blauwe ogen, met hun dwingende uitdrukking,
die een vrouwenhart in vuur en vlam konden zetten, die haar konden
doen verlangen naar dat stijve, trotse, prachtige lid, dat al naar
voren stak voor ze het zag. Ze was wel een beetje geschrokken toen
ze het de eerste keer zo zag, voor ze begreep hoe goed hij het kon
gebruiken. Hij drong het nooit op, gaf haar niet meer dan ze kon
verdragen. Ze dwong eerder zichzelf ertoe, wou alles hebben en
wenste dat ze hem helemaal kon hebben. Ze was blij dat hij haar had
gewekt. Ze kwam overeind toen hij haar de kom gaf, maar voor ze een
slok nam, boog ze voorover en nam de kloppende top in haar mond.Hij
sloot zijn ogen en genoot ervan.
Ze ging zitten en dronk wat. Toen stond ze op. ik moet er even
uit,' zei ze. 'Zijn er nog veel mensen op? Ik heb geen zin om iets
aan te trekken.'
'Mensen dansen nog, is nog vroeg. Misschien beter kist
gebruiken.'
Toen ze naar het bed terugliep, bekeek hij haar. O, Moeder!
Het was een prachtige vrouw, zulke lieve trekken, zulk zacht haar.
Ze had lange, sierlijke benen, kleine, goedgevormde billen. Ze had
kleine, stevige borsten, met grote vooruitstekende tepels—het waren
nog meisjesborsten. Een paar strepen op haar buik waren het enige
bewijs van haar moederschap en een paar lijntjes bij haar ooghoeken
verrieden haar leeftijd, ik dacht dat je laat terug zou komen—het
is feest,' zei ze. 'Waarom jij hier? Zei je niet 'geen
verplichting?' ik heb niemand ontmoet die me interesseerde en ik
was moe.' 'Jij interessant… Ik niet moe,' zei hij glimlachend. Hij
nam haar in zijn armen en kuste haar warme mond. Zijn tong ging op
zoek. Hij trok haar dicht tegen zich aan. Ze voelde iets warms
tegen haar buik kloppen en er trok een warm gevoel door haar heen.
Hij had het willen rekken, zich willen bedwingen tot ze er klaar
voor was, maar hij kuste begerig haar mond, haar hals en zoog aan
haar tepels terwijl ze zijn mond tegen haar borst drukte. Zijn hand
ging naar haar vagina en voelde dat die heet en vochtig was. Er
ontsnapte een gilletje aan haar lippen toen hij dat kleine harde
knobbeltje tussen haar schaamlippen streelde. Ze kwam omhoog en
drukte zich tegen hem aan terwijl hij de plaats streelde die haar
genot gaf, zoals hij wist. Hij voelde wat ze nu wou. Ze veranderde
van houding—hij ging op zijn zij liggen en zij op haar rug. Ze
sloeg een been om zijn heup en stak het andere tussen zijn benen.
Terwijl hij haar gevoelige plekje streelde stak ze haar hand uit om
zijn begerige lid haar diepe spleet binnen te leiden. Ze schreeuwde
hartstochtelijk toen hij bij haar binnendrong en ze de intense
opwinding van de beide gewaarwordingen tegelijk kreeg. Hij voelde
haar warmte om hem heen sluiten en bewoog in haar terwijl ze met
wippende heupen op hem kwam liggen. Ze probeerde hem er helemaal in
te krijgen. Hij trok terug en drong weer bij haar binnen tot hij
niet verder kon. Ze duwde tegen zijn hand en hij wreef sneller
terwijl hij hem weer in haar stootte. Hij was zo heet en zij
schreeuwde het uit terwijl haar opwinding toenam. Ze drukte zich
tegen hem aan; hij voelde de spanning in zijn lichaam. Hij
masseerde haar snel, stootte telkens weer en toen werden ze door
krachtige, golvende bewegingen samen naar een bijna niet te dragen
hoogtepunt gevoerd en ze werden overstroomd door een heerlijke
ontspanning. Een paar laatste stoten ontlokten een huivering en een
volledige bevrediging. Ze bleven stil liggen, snel ademend, met hun
benen nog om elkaar heen. Ze drukte zich tegen hem aan. Nu kon ze
hem pas helemaal in zich opnemen, voor hij slap werd en niet meer
zo gezwollen was. Hij scheen haar altijd meer te geven dan ze hem
kon geven. Hij wou zich niet bewegen… hij kon wel in slaap vallen,
maar dat wilde hij niet. Eindelijk trok hij zijn slappe lid terug
en kroop tegen haar aan. Ze bleef stil liggen, maar hij wist dat ze
niet sliep.
Hij liet zijn gedachten de vrije loop en merkte opeens dat hij
aan Cherunio en Radonio dacht en al de andere jonge vrouwen. Hoe
zou het geweest zijn als hij met hen naar bed was gegaan? Om al die
hete, huwbare vrouwenlichamen om zich heen te voelen, met hun warme
dijen, hun ronde billen en vochtige spleten. Om de borst van de een
in zijn mond te hebben en met zijn handen de lichamen van twee
andere vrouwen te betasten. Hij voelde zijn opwinding terugkomen.
Waarom had hij ze afgewezen? Soms kon hij toch echt stom
zijn.
Hij keek naar de vrouw naast hem en vroeg zich af hoe lang het
zou duren om haar weer zo ver te krijgen. Hij ademde in haar oor.
Ze glimlachte. Hij kuste haar hals en vervolgens haar mond. Deze
keer zou het langzamer gaan, hij zou er de tijd voor nemen. Ze is
een mooie, heerlijke vrouw… waarom kan ik niet verliefd
worden?