22
Hij volgde het nieuws over de vondst van het skelet op de radio, de televisie en in de kranten en zag dat de berichten steeds korter werden naarmate de tijd verstreek, tot er geen woord meer aan werd vuilgemaakt. Heel af en toe kwam er een kleine mededeling dat er niets nieuws te vertellen was over het onderzoek en dan werd er verwezen naar een zekere Sigurður Óli, rechercheur. Hij wist dat dat niets hoefde te betekenen, maar er verschenen geen berichten meer over het skelet. Het onderzoek moest in volle gang zijn en als het goed was, zou er op een dag op zijn deur worden geklopt. Hij wist niet wanneer dat zou zijn of door wie. Misschien al snel. Misschien door die Sigurður Óli. Misschien zouden ze nooit komen. Hij lachte in zichzelf. Hij wist niet zeker meer of dat eigenlijk wel was wat hij wilde. Het had te lang in hem gerust. Soms had hij het gevoel dat zijn bestaan, zijn leven, enkel was bepaald door angst voor het verleden.
Vroeger had hij soms de kwellende, onbedwingbare behoefte gevoeld iemand te zeggen wat er gebeurd was, ervoor uit te komen en de waarheid te vertellen. Hij had zich daar altijd tegen verzet. Dan bedaarde hij weer en gaandeweg verdween die behoefte en liet de gebeurtenis hem steeds meer koud. Hij had er geen enkele spijt van. Hij zou niet hebben gewild dat het anders gegaan was.
Altijd als hij terugdacht, zag hij het gezicht van Ilona toen hij haar voor het eerst ontmoette. Toen ze naast hem kwam zitten in de keuken en hij het gedicht van Jónas Hallgrimsson aan haar uitlegde en zij hem kuste. Als hij alleen was met zijn gedachten en wegzonk in alles wat hem zo dierbaar was geweest, kon hij de zachte kus op zijn lippen nog voelen.
Hij ging op een stoel bij het raam zitten en dacht terug aan de dag toen zijn wereld instortte.
Hij ging de volgende zomer niet naar huis, maar werkte een tijdje in een bruinkoolmijn en reisde met Ilona door Oost-Duitsland. Ze hadden naar Hongarije willen gaan, maar hij kreeg geen visum. Hij begreep dat het steeds moeilijker werd om er een te krijgen voor mensen die niet uit Hongarije afkomstig waren. Hij hoorde ook dat reizen naar West-Duitsland sterk aan banden werden gelegd.
Ze reisden met de trein en de bus, maar meestal te voet en genoten ervan dat ze met zijn tweeën waren. Soms sliepen ze onder de blote hemel. Soms in een klein pension, een schoolgebouw, trein- of busstation. Een andere keer werkten ze een paar dagen in een stad die op de route lag. Het langst bleven ze bij een schapenboer die het geweldig vond dat er een IJslander op zijn deur klopte en hem het hemd van het lijf vroeg over dat noordelijke land en vooral over de Snæfellsjökull; het bleek dat hij het verhaal van Jules Verne had gelezen, Naar het middelpunt der aarde. Ze logeerden twee weken bij hem en vonden het heerlijk om op de boerderij te werken. Ze leerden van alles over het houden van vee en namen afscheid van hem en zijn gezin met een rugzak vol voedsel en goede wensen.
Zij vertelde hem over haar jeugd in Boedapest en over haar ouders, die beiden arts waren. Ze had hun over hem verteld in een brief. Wat zijn jullie van plan? vroeg haar moeder in een brief terug. Ze was haar enige dochter. Ilona vroeg haar zich geen zorgen te maken, maar dat hielp niet. Gaan jullie trouwen? Hoe zit het met je studie? Hoe moet het in de toekomst?
Dat waren allemaal vragen die ze zichzelf ook hadden gesteld, samen en ieder voor zich, maar ze waren niet dringend. Het enige waar het om ging, was dat ze nu bij elkaar waren. De toekomst was een onbekend, geheimzinnig land en het enige wat ze zeker wisten, was dat ze daar samen heen gingen.
Soms vertelde ze hem ’s avonds over haar vrienden, die hem volgens haar met open armen zouden ontvangen, hoe ze eindeloos in cafés en eethuizen zaten te praten over de veranderingen die er moesten komen en die werden voorbereid. Hij keek naar Ilona en zag haar enthousiasme als ze het had over een vrij Hongarije. Zij sprak over de vrijheid die hij zijn hele leven had gekend alsof het een soort droom was, onbereikbaar en ver. Ilona en haar vrienden wachtten op iets wat hijzelf altijd had bezeten en wat zo vanzelfsprekend was dat hij er eigenlijk nooit bijzonder bij stil had gestaan. Ze vertelde over haar vrienden die waren gearresteerd en voor lange of korte tijd waren opgesloten en over mensen van wie ze had gehoord dat ze verdwenen waren en van wie niemand meer iets vernam. Hij hoorde de angst in haar stem, maar ook de opwinding die samengaat met een diepe overtuiging en de bereidheid daarvoor koste wat het kost te strijden. Hij proefde spanning en het avontuur in haar die horen bij grote dingen die staan te gebeuren.
Hij dacht veel na, die weken in de zomer dat ze samen op reis waren, en raakte ervan overtuigd dat het socialisme zoals hij dat in Leipzig had leren kennen, gebaseerd was op een leugen. Hij begon beter te begrijpen wat er met Hannes aan de hand was geweest. Net als bij Hannes destijds drong tot hem door dat er niet één waarheid, namelijk de socialistische is, maar dat een eenvoudige, onomstotelijke waarheid niet bestond. Het zette zijn wereldbeeld op zijn kop, want hij kreeg te maken met nieuwe, dringende vragen. De eerste en belangrijkste was hoe hij moest reageren. Hij was in dezelfde situatie terechtgekomen als Hannes. Moest hij zijn studie in Leipzig voortzetten? Moest hij naar huis gaan? De voorwaarden voor zijn studieverblijf waren veranderd. Wat moest hij zijn familie vertellen? Hij kreeg bericht van thuis dat Hannes, die ooit leider van de jongerenbeweging was geweest, artikelen in kranten had geschreven en op bijeenkomsten over zijn verblijf in Oost-Duitsland had gesproken en de koers van de communisten had bekritiseerd. Dat wekte grote woede en onrust in de gelederen van de IJslandse socialisten en verzwakte hun positie aanzienlijk, zeker in het licht van wat er in Hongarije aan de gang was.
Hij wist dat hij nog altijd socialist was en dat dat niet zou veranderen, maar het socialisme dat hij in Leipzig had leren kennen was niet wat hij wilde.
En hoe moest het met Ilona? Hij wilde niets zonder haar doen. Alles wat ze deden, deden ze samen.
Ze praatten de laatste dagen van hun reis veel over deze dingen en kwamen tot een gezamenlijk besluit. Zij zou met haar studie en haar werk in Leipzig doorgaan, naar de geheime bijeenkomsten blijven gaan, inlichtingen verspreiden en over de ontwikkelingen in Hongarije vertellen. Hij zou met zijn studie doorgaan en doen alsof er niets aan de hand was. Hij herinnerde zich zijn verontwaardiging over Hannes toen hij hem ervan beschuldigde de gastvrijheid van de Oost-Duitse communistische partij te misbruiken. Nu was hij van plan precies hetzelfde te doen en hij had er moeite mee deze keus voor zichzelf te rechtvaardigen.
Hij voelde zich slecht. Hij had nog nooit in zo’n situatie verkeerd. Hiervóór was zijn leven veel eenvoudiger en veiliger geweest. Hij dacht aan zijn vrienden thuis op IJsland. Wat moest hij hun vertellen? Het was of hij geen vaste grond meer onder de voeten had. Alles waar hij zo vast in had geloofd, was nu nieuw en vreemd. Hij wist dat hij altijd volgens de socialistische gedachte van grotere gelijkheid en een rechtvaardige verdeling van de rijkdom zou leven, maar het socialisme zoals het in Oost-Duitsland in de praktijk werd gebracht, was niet iets om in te geloven of voor te vechten. De verandering had zich nog maar net voltrokken. Het zou tijd kosten om het allemaal te begrijpen en de wereld opnieuw te definiëren. Hij wilde geen overhaaste beslissingen nemen.
Terug in Leipzig trok hij bij Ilona in. Ze sliepen samen in het oude eenpersoonsbed. De oude vrouw die de kamer verhuurde, had eerst haar twijfels. Ze wilde alles netjes houden, streng katholiek als ze was, maar ten slotte gaf ze toe. Ze vertelde hem dat ze haar echtgenoot en haar twee zonen was kwijtgeraakt tijdens het beleg van Stalingrad. Ze liet hem foto’s van hen zien. Ze sloten vriendschap. Hij deed het een en ander voor haar in huis, kleine reparaties, sloeg keukengerei en levensmiddelen voor haar in en kookte voor haar. Zijn vrienden uit het studentenhuis kwamen soms op bezoek, maar hij voelde dat hij van hen vervreemdde en zij vonden ook dat er iets saais over hem was gekomen en dat hij minder spraakzaam was dan vroeger.
Emil, die hem het meest na stond, sprak hem erover aan toen hij naast hem kwam zitten in de bibliotheek.
‘Is er iets?’ vroeg Emil en hij haalde zijn neus op. Hij was verkouden. De herfst was grijs en regenachtig en het was koud in het studentenhuis.
‘Nee hoor,’ zei hij. ‘Er is niets.’
‘Nee, omdat,’ zei Emil, ‘eh... het lijkt wel of je ons ontloopt, is dat niet idioot?’
Hij keek naar Emil.
‘Natuurlijk is dat idioot,’ zei hij. ‘Er is alleen zoveel voor me veranderd. Ilona en je weet wel, er is veel veranderd.’
‘Ja, dat weet ik,’ zei Emil bezorgd. ‘Natuurlijk. Ilona en zo. Weet je iets van dat meisje?’
‘Ik weet alles van haar,’ zei hij en hij lachte. ‘Het is in orde, Emil. Wees niet zo bezorgd.’
‘Lothar vertelde iets over haar.’
‘Lothar? Is hij weer terug?’
Hij had zijn vrienden niet verteld wat de kameraden van Ilona over Lothar hadden gezegd en welke rol hij had gespeeld bij het wegsturen van Hannes van de universiteit. Lothar was er niet toen de colleges in de herfst weer begonnen en hij had hem niet meer gezien of iets over hem gehoord. Hij had zich voorgenomen Lothar uit de weg te gaan, alles wat met hem te maken had te vermijden, niet met hem en niet over hem te praten.
‘Hij zat gisteravond bij ons in de keuken,’ zei Emil. ‘Kwam met zúlke varkenskoteletten. Hij heeft altijd genoeg te eten.’
‘Wat zei hij over Ilona? Wat had hij over Ilona te vertellen?’
Hij probeerde zijn emotie te verbergen, maar dat lukte niet zo goed. Hij keerde zich vol passie naar Emil.
‘Niks, alleen dat ze Hongaarse was en dat dat huichelaars waren,’ zei Emil. ‘Iets dergelijks. Ze hebben het er allemaal over wat er in Hongarije gebeurt, maar niemand schijnt er het fijne van te weten. Weet jij iets via Ilona? Wat is er eigenlijk in Hongarije aan de hand?’
‘Ik weet niet veel,’ zei hij. ‘Het enige wat ik weet, is dat de mensen het over veranderingen hebben. Wat zei Lothar precies over Ilona? Huichelaars? Waarom zei hij dat? Wat bedoelde hij daarmee?’
Emil voelde zijn heftigheid en probeerde zich te herinneren wat Lothar had gezegd.
‘Hij zei dat hij niet wist waar hij haar moest plaatsen,’ zei Emil ten slotte aarzelend. ‘Hij betwijfelde of ze een echte socialist was en hij zei dat ze een slechte invloed had op de mensen in haar omgeving. Ze roddelt over mensen. Ook over ons. Hij zei dat ze slechte dingen over ons vertelde. Had dat tegen hem gedaan.’
‘Waarom zegt hij dat? Wat weet hij van Ilona? Ze kennen elkaar niet eens. Ze heeft nog nooit met hem gesproken.’
‘Ik weet het ook niet,’ zei Emil. ‘Het zal wel gewoon geklets zijn. Denk je niet?’
Hij zweeg.
‘Tómas?’ zei Emil. ‘Zou het niet gewoon geklets van hem zijn?’
‘Natuurlijk is dat onzin,’ zei hij. ‘Hij kent Ilona helemaal niet. Ze heeft nog nooit iets slechts over jullie gezegd. Dat is een verdomde leugen. Lothar is...’
Hij stond op het punt Emil te vertellen wat hij over Lothar had gehoord, maar hij besefte opeens dat hij dat niet kon doen. Hij besefte dat hij Emil niet kon vertrouwen. Zijn vriend. Hij had er geen enkele reden voor hem niet te vertrouwen, maar zijn leven hing er ineens van af wie hij wel en wie hij niet vertrouwde. Met wie hij wel kon praten over wat er op zijn hart lag en met wie hij dat niet kon doen. Niet omdat ze niet oprecht waren en hem zouden verraden, maar omdat ze zonder het te weten met iemand konden praten, zoals hij zonder het te weten over Hannes had gepraat. Dat gold voor Emil en Hrafnhildur en Karl, zijn vrienden uit het studentenhuis. Hij had ze wel eens wat verteld over wat hij in cafés met vrienden van Ilona besprak en dat Ilona en Hannes elkaar gekend hadden en dat alles zo spannend en zelfs gevaarlijk was. Dat kon hij niet langer doen.
Hij moest vooral oppassen voor Lothar. Hij probeerde erachter te komen waarom Lothar zo tegen zijn vrienden over Ilona praatte. Hij probeerde zich te herinneren of de Duitser ooit zo over Hannes had gepraat, maar hij kon zich dat niet herinneren. Misschien was het een waarschuwing voor hem en Ilona. Ze wisten erg weinig over Lothar. Ze wisten niet voor wie hij precies werkte. Ilona dacht en had van haar vrienden gehoord dat hij voor de Geheime Dienst werkte. Misschien waren dat hun methoden. Om mensen in kleine groepjes zwart te maken en kwaad bloed te zetten.
‘Tómas?’
Emil probeerde zijn aandacht te trekken.
‘Wat is er met Lothar?’
‘Sorry,’ zei hij, ‘ik was in gedachten.’
‘Je wilde iets over Lothar zeggen,’ zei Emil.
‘Nee,’ zei hij. ‘Dat is niet zo.’
‘Hoe zit het met jou en Ilona?’ vroeg Emil.
‘Hoezo?’ zei hij.
‘Blijven jullie bij elkaar?’ vroeg Emil aarzelend.
‘Wat bedoel je? Natuurlijk. Waarom vraag je dat?’
‘Wees voorzichtig,’ zei Emil.
‘Wat bedoel je?’
‘Niks, maar nadat Hannes is weggestuurd, weet je niet wat er kan gebeuren.’
Hij vertelde Ilona over zijn gesprek met Emil en probeerde het zo luchtig mogelijk over te brengen. Maar Ilona trok meteen een bezorgd gezicht en vroeg hem het hemd van het lijf over wat Emil gezegd had. Ze probeerden erachter te komen wat Lothar van plan was. Hij was duidelijk bezig haar zwart te maken bij de andere studenten en vooral die met wie ze het meest omging, haar vrienden. Was dat het begin van iets groters? Zou Lothar haar speciaal in de gaten houden? Zou hij van de bijeenkomsten op de hoogte zijn? Ze besloten om de komende weken weinig op te vallen.
‘Ze sturen ons toch alleen maar naar huis,’ zei ze en ze probeerde te lachen. ‘Wat kunnen ze anders doen? We gaan dezelfde weg als Hannes. Erger dan dat kan het niet worden.’
‘Nee,’ zei hij troostend. ‘Erger dan dat kan het niet worden.’
‘Ze kunnen me pakken voor revolutionaire activiteiten,’ zei ze. ‘Anticommunistische ophitserij. Samenzweren tegen de Socialistische Eenheidspartij. Dat kunnen ze doen.’
‘Kun je niet stoppen? Gewoon een poosje stoppen? Afwachten wat er gebeurt?’
Ze keek naar hem.
‘Wat bedoel je?’ zei ze. ‘Ik laat me niet door zo’n gek als Lothar van mijn werk afhouden.’
‘Ilona!’
‘Ik geef mijn mening,’ zei ze. ‘Altijd. Ik zeg iedereen die het wil weten wat er in Hongarije gebeurt en welke veranderingen het volk wil. Ik heb dat altijd gedaan. Dat weet je. Ik ben niet van plan daarmee op te houden.’
Ze zwegen allebei bedrukt.
‘Wat is het ergste wat ze kunnen doen?’
‘Ze sturen je naar huis.’
‘Ze sturen me naar huis.’
Ze keken elkaar aan.
‘We moeten voorzichtig zijn,’ zei hij. ‘Je moet voorzichtig zijn. Beloof me dat.’
Er gingen weken voorbij. Maanden. Ilona hield zich aan haar belofte en was waakzamer dan ooit. Hij ging naar zijn colleges en maakte zich voortdurend zorgen om Ilona; hij vroeg haar steeds weer op haar hoede te zijn. Toen gebeurde het op een dag dat hij Lothar tegen het lijf liep. Hij had hem allang niet gezien en toen hij dacht aan wat er eerder gebeurd was, wist hij dat het geen toeval kon zijn dat ze elkaar tegenkwamen. Hij kwam van een college en was op weg naar buiten, waar hij bij de Thomaskirche met Ilona had afgesproken, toen Lothar om de hoek kwam en tegen hem op botste. Lothar lachte en begroette hem hartelijk. Hij groette niet terug en wilde doorlopen, toen Lothar hem bij zijn arm pakte.
‘Zeg je me niet meer gedag?’ zei hij.
Hij trok zich los en liep door en was onder aan de trap gekomen, toen hij weer zijn hand op zijn arm voelde.
‘We moeten eens praten,’ zei Lothar toen hij zich omdraaide.
‘We hebben niets te bespreken,’ zei hij.
Lothar lachte weer, maar zijn ogen lachten niet mee.
‘Integendeel,’ zei Lothar. ‘We hebben een heleboel te bespreken.’
‘Laat me met rust,’ zei hij en hij liep verder de trap af. Hij bereikte de verdieping waar de koffiekamer was. Hij keek niet achterom en hoopte dat Lothar hem liet gaan, maar tevergeefs. Lothar hield hem weer staande en keek om zich heen. Hij wilde niet dat ze de aandacht trokken.
‘Wat is dit, man,’ zei hij boos tegen Lothar. ‘Ik heb niets met je te bespreken. Probeer dat toch te begrijpen. Laat me met rust!’
Hij probeerde hem voorbij te lopen, maar Lothar versperde hem de weg.
‘Wat is er?’ vroeg Lothar.
Hij zweeg en keek hem recht in de ogen.
‘Nou?’ zei Lothar.
‘Niks,’ zei hij. ‘Laat me gewoon met rust.’
‘Zeg me waarom je niet met me wilt praten. Ik dacht dat we vrienden waren.’
‘Nee, we zijn geen vrienden,’ zei hij. ‘Hannes was mijn vriend.’
‘Hannes?’
‘Ja, Hannes.’
‘Is dit vanwege Hannes?’ zei Lothar. ‘Is het vanwege hem dat je je zo gedraagt?’
‘Laat me met rust,’ zei hij.
‘Wat heeft Hannes met mij te maken?’
‘Jij...’
Hij zweeg. Wat had Hannes met Lothar te maken? Hij had Lothar niet meer ontmoet sinds Hannes was geschorst. Het was of Lothar daarna van de aardbodem was verdwenen. In de tussentijd had hij Ilona en haar vrienden horen vertellen dat Lothar voor de Geheime Dienst werkte, als verrader en verklikker, iemand die probeerde mensen over hun vrienden te laten praten, over wat ze dachten en wat ze zeiden. Lothar wist niet dat hij iets vermoedde. Hij had hem bijna alles verteld, had hem bijna verteld wat Ilona over hem gezegd had. Opeens daagde het hem dat dat het laatste was wat hij moest doen, Lothar beschuldigen, hem het idee geven dat hij iets van hem wist.
Hij begreep ineens hoe hij zich gedragen moest in het spel dat hij begon te spelen, niet alleen tegenover Lothar, maar ook tegenover zijn landgenoten en eigenlijk tegenover iedereen die hij tegenkwam, behalve Ilona.
‘Ik wat?’ zei Lothar uitdagend.
‘Niets,’ zei hij.
‘Hannes had hier niets meer te zoeken,’ zei Lothar. ‘Hij had hier geen boodschap meer. Dat zei je zelf tegen me. Je zei het zelf. Jij vertelde me dat. Jij kwam bij mij en we hebben daar samen over gepraat. We zaten in de kroeg en jij vertelde me dat je vond dat Hannes zich vreemd gedroeg. Jij en Hannes waren geen vrienden.’
‘Nee, dat is zo,’ zei hij en hij had een nare smaak in zijn mond. ‘We waren geen vrienden.’
Hij vond dat hij dat moest zeggen. Hij wist niet precies wie hij nu wilde beschermen, wist niet meer waar hij zelf stond. Waarom hij niet zonder omweg zijn mening gaf zoals hij dat altijd had gedaan. Hij was in een soort blindemannetjesspel terechtgekomen waar hij de regels nog niet van kende en probeerde zich er op de tast uit te redden. Misschien was hij niet moediger dan dat. Misschien was hij wel een lafaard. Hij dacht aan Ilona. Zij had wel geweten wat ze tegen Lothar moest zeggen.
‘Maar ik heb nooit gezegd dat hij van de universiteit geschopt moest worden,’ voegde hij eraan toe en hij wond zich op.
‘Toch herinner ik me dat je iets in die richting hebt gezegd,’ zei Lothar.
‘Dat is niet waar,’ zei Tómas en hij verhief zijn stem. ‘Dat lieg je.’
Lothar glimlachte.
‘Rustig aan,’ zei hij.
‘Laat me toch met rust.’
Hij wilde weglopen, maar Lothar liet hem niet gaan. Hij werd dreigender, greep hem steviger bij zijn arm, trok hem naar zich toe en siste in zijn oor.
‘We moeten praten.’
‘We hebben niets te bespreken,’ zei Tómas en hij probeerde zich los te rukken, maar Lothar hield hem vast.
‘We moeten alleen even praten over dat Ilonaatje van jou,’ zei Lothar.
Hij voelde hoe het bloed naar zijn hoofd schoot. Zijn spieren verslapten en Lothar voelde dat. Voelde hoe zijn handen een moment krachteloos waren.
‘Waar heb je het over?’ zei hij en hij probeerde niets te laten merken.
‘Ik vind dat ze geen goed gezelschap voor je is,’ zei Lothar, ‘en dat zeg ik je als mentor en als vriend. Je neemt het me toch niet kwalijk dat ik me een beetje met je bemoei?’
‘Waar heb je het over?’ herhaalde hij. ‘Geen goed gezelschap? Volgens mij gaat het je geen donder aan wat...’
‘Ik vind niet dat ze met mensen als jij en ik moet omgaan,’ viel Lothar hem in de rede. ‘Ik ben bang dat ze je met zich meesleept de ondergang in.’
Hij staarde Lothar sprakeloos aan.
‘Waar heb je het over?’ zei hij voor de derde keer, omdat hij niet wist wat hij anders moest zeggen. Hij kon niets bedenken. De enige aan wie hij kon denken was Ilona.
‘We weten wat voor bijeenkomsten ze belegt,’ zei Lothar. ‘We weten welke mensen die bijeenkomsten bezoeken. We weten dat jij er ook bent geweest. We weten van de geschriften die ze verspreidt.’
Hij geloofde zijn eigen oren niet.
‘Laat ons je helpen,’ zei Lothar.
Hij staarde naar Lothar die hem met een ernstig gezicht aankeek. Hij had alle schijn laten varen. De valse glimlach was verdwenen. Hij nam alleen een onbuigzame hardheid op zijn gezicht waar.
‘Jullie?’ zei hij. ‘Welke jullie? Waar heb je het over?’
‘Kom met me mee,’ zei hij. ‘Ik wil je wat laten zien.’
‘Ik ga helemaal niet met je mee,’ zei hij. ‘Ik hoef helemaal nergens met jou heen te gaan!’
‘Je begrijpt het niet,’ zei Lothar zonder zijn stem te verheffen. ‘Ik probeer je te helpen. Probeer dat te begrijpen. Ik wil je graag wat laten zien. Zodat je begrijpt waar ik het over heb.’
‘Wat wil je me laten zien?’ zei hij.
‘Kom,’ zei Lothar en hij duwde hem half voor zich uit. ‘Ik probeer je te helpen. Vertrouw me.’
Tómas probeerde zich te verzetten, maar angst en nieuwsgierigheid dreven hem voort en hij ging mee. Als Lothar iets had wat hij moest zien, dan kon hij er maar beter naar kijken in plaats van hem de rug toekeren. Ze liepen het universiteitsgebouw uit en in de richting van het centrum, over de Karl Marx-Platz en door het Barfussgässchen. Algauw zag hij dat ze in de richting van het hoekhuis aan de Dittrichring 24 liepen, waarvan hij wist dat daar het hoofdkantoor van de Geheime Dienst gevestigd was. Hij vertraagde zijn pas en stond stil toen hij zag dat Lothar van plan was de trap op te klimmen en het gebouw binnen te gaan.
‘Wat doen we hier in godsnaam?’ vroeg hij.
‘Kom,’ zei Lothar. ‘We moeten met je praten. Maak het nu niet moeilijker voor jezelf.’
‘Moeilijker? Ik ga daar niet naar binnen!’
‘Óf je komt nu mee óf ze komen je halen,’ zei Lothar. ‘Het is beter om het zo te doen.’
Hij stond als aan de grond genageld. Het liefst van alles wilde hij wegrennen. Wat wilde de Geheime Dienst van hem? Hij had niets gedaan. Hij keek om zich heen op die straathoek. Zou iemand hem naar binnen zien gaan?
‘Wat bedoel je?’ vroeg hij zachtjes. Hij was nu echt bang geworden.
‘Kom,’ zei Lothar en hij opende de deur.
Hij liep aarzelend de trappen op en volgde Lothar het gebouw in. Ze kwamen in een kleine hal met een grijze, stenen trap en dik, roestrood marmer tegen de muren. Boven aan de trap gaf de deur links toegang tot een receptie. Hij rook onmiddellijk de stank van vieze vloerbedekking, beduimelde muren, rook, zweet en angst. Lothar knikte naar de man in het hokje en opende een deur naar een lange gang. Aan beide zijden van de gang waren groen geschilderde deuren. Halverwege de gang was een nis die uitkwam op een klein kantoortje. Ernaast zat een stalen deur. Lothar ging het kantoortje binnen, waar een vermoeide man van middelbare leeftijd achter een bureau zat. Hij keek op en knikte naar Lothar.
‘Dat duurde lang,’ zei de man tegen Lothar en hij keurde hem geen blik waardig.
De man rookte stinkende, dikke sigaretten. Zijn vingers zagen bruin en de asbak lag vol korte stompjes. Hij had een zware snor. De haren bij zijn lippen waren verschroeid door de sigaretten. De man was donker en begon aan de slapen licht te grijzen. Hij opende een la in zijn bureau, haalde er een map uit en opende die. Er zaten een paar vellen papier met getypte tekst in en zwart-witfoto’s. De man nam de foto’s eruit, bekeek ze en wierp ze toen op het bureau.
‘Ben jij dat niet?’ vroeg hij.
Tómas pakte de foto’s op. Het duurde even voor tot hem doordrong wat erop stond. Ze waren ’s avonds genomen van enige afstand en er waren mensen op te zien die uit een flat kwamen. Boven de deur zat een buitenlicht dat het groepje wat verlichtte. Hij keek beter en zag opeens Ilona en de man die op de bijeenkomst in de kelderwoning was geweest, nog een vrouw van die bijeenkomst en toen ook zichzelf. Hij bladerde door de foto’s. Sommige waren uitvergrotingen van gezichten, van Ilona en van hem.
De man met de zware snor had een sigaret opgestoken en leunde achterover in zijn stoel. Lothar was in een stoel in de hoek van het kantoortje gaan zitten. Aan een muur hing een grote stratenkaart van Leipzig en een foto van Ulbricht. Tegen een andere stonden drie zware, stalen dossierkasten.
Hij richtte zich tot Lothar en probeerde te verbergen dat zijn handen trilden.
‘Wat is dit?’ vroeg hij.
‘Dat kun jij ons beter vertellen,’ zei Lothar.
‘Wie heeft deze foto’s genomen?’
‘Vind je dat dat ertoe doet?’ zei Lothar.
‘Zijn jullie mij aan het bespioneren?’
Ze keken elkaar aan, Lothar en de man met de verschroeide snor, en Lothar begon te lachen.
‘Wat wil je?’ vroeg hij en hij bleef zich tot Lothar richten. ‘Waarom hebben jullie deze foto’s gemaakt?’
‘Weet je wat voor gezelschap dat is?’ vroeg Lothar.
‘Ik ken die mensen niet,’ zei hij en daar was geen woord aan gelogen. ‘Behalve Ilona, natuurlijk. Waarom hebben jullie deze foto’s gemaakt?’
‘Nee, natuurlijk ken je ze niet,’ zei Lothar. ‘Jij kent alleen die lieve, schattige Ilona. Haar ken je wel. Je kent haar beter dan wie ook. Je kent haar zelfs beter dan Hannes, je vriend.’
Hij wist niet waar Lothar naartoe wilde. Hij keek naar de man met de zware snor. Hij keek de gang in, waar de stalen deur hem tegemoet blonk. Er zat een kijkgaatje in met een klepje ervoor. Hij vroeg zich af of daarachter iemand zat. Of ze iemand gevangen hielden. Hij wilde hoe dan ook weg uit dat kantoortje. Hij voelde zich als een gekooid dier dat wanhopig naar een vluchtweg zocht, het maakte niet uit waar-heen.
‘Willen jullie dat ik die bijeenkomsten niet meer bezoek?’ vroeg hij aarzelend. ‘Dat is geen punt. Ik ben er niet vaak geweest.’
Hij bleef naar de stalen deur staren. Zijn angst was op dat moment sterker dan al het andere. Hij was meteen begonnen terug te krabbelen, meteen begonnen beterschap te beloven, hoewel hij niet eens precies wist wat hij fout had gedaan, wilde alles doen wat hij kon om hen te behagen. Hij wilde overal aan meewerken als hij maar uit dat kamertje kwam.
‘Niet meer gaan?’ zei de man met de snor. ‘Helemaal niet. Niemand vraagt je hier om niet meer te gaan. Integendeel. We willen graag dat je naar meer van zulke bijeenkomsten gaat. Ze moeten erg interessant zijn. Wat is hun doel eigenlijk?’
‘Niets,’ zei hij en hij voelde hoe moeilijk het was om moedig te zijn. Het moest aan hem te zien zijn. ‘Geen enkel doel. We praten over studiezaken. Muziek. Boeken. Dat soort dingen.’
De man met de snor glimlachte. Hij moest goed weten hoe angst eruitzag. Zijn angst was duidelijk van zijn gezicht af te lezen. Hij was nog nooit een goede leugenaar geweest.
‘Wat zei je nou over Hannes?’ vroeg hij aarzelend en hij keek naar Lothar. ‘Dat ik Ilona beter ken dan Hannes. Waar heb je het over?’
‘Weet je dat niet?’ zei Lothar en hij deed of hij verbaasd was. ‘Ze waren samen, net zoals jij en Ilona nu samen zijn. Voordat jij op de proppen kwam. Heeft ze je dat nooit verteld?’
Hij zweeg en staarde naar Lothar.
‘Waarom zou ze jou dat nooit hebben verteld?’ zei Lothar, en dezelfde overdreven toon van verbazing klonk in zijn stem. ‘Ze heeft zeker een bepaalde voorkeur voor jullie IJslanders? Weet je wat ik denk? Ik denk dat Hannes haar gewoon niet heeft kunnen helpen.’
‘Helpen?’
‘Ze wil met een van jullie trouwen en op IJsland gaan wonen,’ zei Lothar. ‘Dat ging niet met Hannes. Misschien dat jij haar kan helpen. Ze wil al heel lang weg uit Hongarije. Heeft ze je daar niets over verteld? Ze heeft al van alles gedaan om weg te komen.’
‘Ga zitten,’ zei de man met de snor en hij stak een nieuwe sigaret op.
‘Ik kan niet langer blijven,’ zei Tómas en hij probeerde moed te vatten. ‘Ik moet gaan. Bedankt dat jullie me dat allemaal hebben verteld. Lothar, ik spreek je later nog wel.’
Hij liep half aarzelend in de richting van de deur. De man met de snor keek naar Lothar, die zijn schouders ophaalde.
‘Ga zitten, verdomde idioot!’ schreeuwde de man en hij sprong van zijn stoel.
Tómas bleef bij de deur staan alsof hij door de bliksem was getroffen en draaide zich om.
‘We kunnen geen revolutionaire activiteiten tolereren!’ schreeuwde de man met de snor tegen hem. ‘Zeker niet van de kant van die vervloekte buitenlanders die hier onder valse voorwendselen komen studeren, zoals jij. Ga zitten, verdomde gek! Doe de deur dicht en ga zitten!’
Hij sloot de deur, liep terug het kantoortje in en ging op een stoel voor het bureau zitten.
‘Nu heb je hem boos gemaakt,’ zei Lothar en hij schudde zijn hoofd.
Hij wenste dat hij terug naar IJsland kon gaan en dit allemaal kon vergeten. Hij benijdde Hannes erom dat hij uit deze nachtmerrie had kunnen ontsnappen. Dat was het eerste wat hij dacht toen ze hem eindelijk lieten gaan. Ze verboden hem het land te verlaten. Hij moest diezelfde dag nog zijn paspoort inleveren. Toen dacht hij aan Ilona. Hij wist dat hij haar nooit in de steek kon laten en wilde dat ook niet. Toen de grootste angst was weggezakt, was hij ervan overtuigd dat hij dat ook niet wilde. Hij kon haar nooit in de steek laten. Ze gebruikten haar toen ze hem bedreigden. Als hij niet zou doen wat zij wilden, zou haar iets overkomen. Ze zeiden dat niet zo letterlijk, maar de dreiging was duidelijk. Als hij haar zou vertellen wat er tijdens hun gesprek was besproken, zou haar iets overkomen. Ze zeiden niet wat. Ze lieten het dreigement in de lucht hangen, zodat hij het ergste kon vrezen.
Het was alsof ze hem al heel lang in de gaten hielden. Ze wisten precies wat ze wilden doen en wat ze wilden dat hij voor hen deed. Ze namen geen overhaaste beslissingen. Het bleek dat ze hem tot hun man in de universiteitsgemeenschap wilden maken. Hij moest hun inlichtingen geven, subversief gedrag signaleren, zijn medestudenten verlinken. Hij wist dat hij hierna in de gaten gehouden zou worden, omdat ze hem dat vertelden. Ze waren het meest geïnteresseerd in de activiteiten van Ilona en haar metgezellen in Leipzig en elders in Duitsland. Ze wilden weten wat er op de bijeenkomsten gebeurde. Wie de leiders waren. Welke ideeën er heersten. Of er banden waren met Hongarije of andere Oost-Europese landen. Hoe wijdverbreid de oppositie was. Wat er gezegd werd over Ulbricht en de communistische partij. Ze noemden nog veel meer, maar hij luisterde allang niet meer. Zijn oren suisden.
‘Wat als ik weiger?’ zei hij in het IJslands.
‘Spreek Duits!’ beval de man met de snor woedend.
‘Je weigert niet,’ zei Lothar.
De man vertelde hem wat er zou gebeuren als hij weigerde. Hij zou niet het land uit worden gezet. Hij zou er niet zo gemakkelijk van afkomen als Hannes. Hij was in hun ogen niets waard. Hij was straatvuil voor hen. Als hij niet deed wat ze zeiden, zou hij Ilona kwijtraken.
‘Maar als ik alles aan jullie verklik, raak ik haar ook kwijt,’ zei hij.
‘Niet zoals wij het hebben voorbereid,’ zei de man met de zware snor en hij drukte weer een sigaret uit.
Niet zoals wij het hebben voorbereid.
Dat was een zin die de hele weg van het hoofdkwartier naar huis in zijn hoofd bleef gonzen.
Niet zoals wij het hebben voorbereid.
Hij staarde naar Lothar. Ze hadden iets voorbereid voor Ilona. Nu al. Het hoefde alleen nog maar te worden uitgevoerd. Als hij niet deed wat ze hem opdroegen.
‘Wat ben jij voor iemand?’ zei hij tegen Lothar en hij kwam aarzelend overeind van zijn stoel.
‘Ga zitten!’ riep de man met de zware snor en hij stond ook op.
Lothar keek naar hem en er speelde een vage glimlach rond zijn lippen.
‘Hoe kan iemand zo zijn?’
Lothar antwoordde hem niet.
‘Wat als ik alles aan Ilona vertel?’
‘Dat ga je niet doen,’ zei Lothar. ‘Zeg me eens, hoe is het haar gelukt jou te overtuigen? Volgens onze inlichtingen was jij een van de hardste. Wat is er gebeurd? Hoe is het haar gelukt jou om te praten?’
Hij liep op Lothar af. Hij verzamelde moed om te zeggen wat hij wilde zeggen. De man met de snor kwam achter zijn bureau vandaan en ging achter hem staan.
‘Zij was het niet die me overtuigd heeft,’ zei hij in het IJslands. ‘Dat was jij. Alles waar jij voor staat, heeft mij overtuigd. De controle. De haat. De machtswellust. Alles wat jij bent, heeft mij overtuigd.’
‘Het is heel simpel,’ zei Lothar. ‘Je bent een socialist of je bent het niet.’
‘Nee,’ zei hij. ‘Je begrijpt het niet, Lothar. Je bent een mens of je bent het niet.’
Hij liep met grote passen naar huis en dacht aan Ilona. Hij moest haar vertellen wat er gebeurd was, wat ze ook dreigden en wat ze ook hadden voorbereid. Ze moest de stad uit. Misschien konden ze samen naar IJsland gaan. Hij voelde hoe oneindig ver weg IJsland was. Misschien lukte het haar naar Hongarije te ontsnappen. Misschien kon ze zelfs overlopen naar West-Duitsland. Naar West-Berlijn. Het toezicht was niet zo streng. Hij kon ze alles vertellen wat ze wilden horen om ze weg te houden bij Ilona en ondertussen zou zij snel onderduiken. Ze moest zo snel mogelijk het land uit.
Wat was dat met Hannes? Wat had Lothar over Hannes en Ilona gezegd? Waren ze samen geweest? Ilona had hem dat nooit verteld. Alleen dat ze vrienden waren en elkaar op die bijeenkomsten hadden leren kennen. Zou Lothar hem een rad voor de ogen hebben willen draaien? Of wilde Ilona hem echt gebruiken om weg te komen?
Hij was gaan rennen. Mensen schoten aan hem voorbij zonder dat hij op hen lette. Hij rende als verdoofd straat na straat door, zijn gedachten vol van Ilona, vol van hemzelf en Lothar en de Geheime Dienst en de stalen deur met het kijkgaatje en de man met de zware snor. Ze zouden geen enkel medelijden met hem hebben. Dat wist hij. IJslander of geen IJslander. Dat maakte helemaal niets uit. Konden IJslanders niet verdwijnen als ieder ander? Ze wilden dat hij voor hen ging spioneren. Hun inlichtingen gaf over wat er gebeurde op de bijeenkomsten met Ilona. Hun inlichtingen gaf over wat hij in de gangen van de universiteit opving, bij de IJslanders in het studentenhuis en bij andere buitenlandse studenten. Ze wisten dat ze hem in hun macht hadden. Als hij weigerde, zou hij er niet zo gemakkelijk van afkomen als Hannes.
Ze hadden Ilona.
Hij huilde half toen hij eindelijk thuiskwam en drukte Ilona zonder iets te zeggen tegen zich aan. Zij was ongerust. Ze zei dat ze lang op hem had gewacht bij de Thomaskirche en dat ze toen hij niet kwam opdagen naar huis was gegaan. Hij vertelde haar alles wat er gebeurd was, ook al hadden ze nadrukkelijk gezegd dat dat niet mocht. Ilona luisterde zwijgend naar hem en begon hem toen uit te vragen over de details. Hij antwoordde zo precies als hij kon. Het eerste waar ze naar vroeg waren haar vrienden van de bijeenkomsten, de mensen uit Leipzig, of ze allemaal te herkennen waren op de foto’s. Hij zei dat hij dacht dat de Geheime Dienst ze allemaal kende.
‘Grote God,’ verzuchtte Ilona. ‘We moeten ze waarschuwen. Hoe komen ze daaraan? Ze moeten ons zijn gevolgd. Iemand heeft ons verklikt. Iemand die van die bijeenkomsten wist. Wie? Wie heeft er gepraat? We waren zo voorzichtig. Niemand wist van die bijeenkomsten.’
‘Ik weet het niet,’ zei hij.
‘Ik moet contact met ze opnemen,’ zei ze en ze liep heen en weer door hun kleine kamer. Ze ging voor het raam staan dat op de straat uitkeek en gluurde naar buiten. ‘Houden ze ons in de gaten?’ vroeg ze. ‘Nu?’
‘Ik weet het niet,’ zei hij.
‘Grote God,’ verzuchtte Ilona weer.
‘Ze zeiden dat jij en Hannes samen waren,’ zei hij. ‘Dat zei Lothar.’
‘Dat is een leugen,’ zei ze. ‘Alles wat ze zeggen, is gelogen. Dat zou je moeten weten. Ze spelen een spelletje met jou, spelen een spelletje met ons. We moeten beslissen wat we doen. Ik moet de mensen waarschuwen.’
‘Ze zeiden dat je in ons geïnteresseerd was omdat je weg wilde, naar IJsland.’
‘Natuurlijk zeggen ze dat, Tómas. Wat moeten ze anders zeggen? Houd op met die onzin.’
‘Ik mocht niets tegen je zeggen, dus we moeten voorzichtig zijn,’ zei hij en hij wist dat dat vooral voor haar gold. Alles wat ze zeiden, was gelogen. Alles. ‘Je bent in groot gevaar,’ zei hij. ‘Dat lieten ze me duidelijk merken. We mogen niets doms doen.’
Ze keken elkaar wanhopig aan.
‘Waar zijn we in terechtgekomen?’ bracht hij uit.
‘Ik weet het niet,’ zei ze, ze omhelsde hem en kwam even tot rust. ‘Ze willen geen ander Hongarije. Daarin zijn we terechtgekomen.’
Drie dagen later verdween Ilona.
Karl was bij haar toen ze kwamen en haar arresteerden. Hij kwam rennend naar hem toe op de universiteit en vertelde hem het nieuws, struikelend over zijn woorden. Karl was een boek bij haar komen halen dat ze hem wilde lenen. Opeens verscheen de politie in de deuropening. Hij werd tegen de muur geduwd. De kamer werd overhoopgehaald. Ilona werd weggevoerd.
Karl was nog niet uitgesproken of Tómas rende al weg. Ze waren zo voorzichtig geweest. Ilona had haar metgezellen laten weten dat ze uit Leipzig moesten vertrekken. Zij wilde naar Hongarije teruggaan, naar haar familie, en hij was van plan naar IJsland te gaan en haar later in Boedapest te ontmoeten. De studie was niet belangrijk meer. Het ging alleen nog maar om Ilona.
Zijn longen barstten haast uit zijn lijf toen hij bij het huis aankwam. De deur stond open en hij rende het huis in naar hun kamer. Daar lag alles door elkaar, boeken en kranten en beddengoed waren op de grond gesmeten, het bureau was omvergegooid, het bed lag op zijn kant. Ze hadden niets gespaard. Sommige dingen waren kapot. Hij stapte op de schrijfmachine, die ook op de grond lag.
Hij sprong weer op en rende direct naar het hoofdkwartier van de Geheime Dienst. Toen hij daar was aangekomen, kwam hij erachter dat hij niet eens wist hoe de man met de zware snor heette en aan de receptie begrepen ze hem niet. Hij vroeg of hij de gang in mocht lopen en hem zelf opzoeken, maar de man achter de receptie schudde alleen zijn hoofd. Hij wierp zich op de deur die toegang gaf tot de gang, maar hij was op slot. Hij riep om Lothar. De man van de receptie was achter zijn balie vandaan gekomen en had de bewaking gewaarschuwd. Er verschenen drie mannen, die hem van de deur wegtrokken. Op dat moment ging de deur open en stapte de man met de snor de receptie binnen.
‘Wat heb je met haar gedaan?!’ schreeuwde hij tegen de man. ‘Laat me naar binnen! Ik wil haar zien!’ Hij riep de gang in: ‘Ilona! Ilona!’
De man met de snor sloeg de deur weer dicht en gaf de mannen enkele bevelen. Ze namen hem mee en zetten hem eruit. Hij bonkte op de buitendeur en riep om Ilona, maar dat had geen zin. Hij was buiten zinnen. Ze hadden Ilona opgepakt en hij was ervan overtuigd dat ze haar in dat gebouw vasthielden. Hij moest haar zien, moest haar helpen, moest haar vrij krijgen. Hij wilde daar alles voor doen. Zijn wanhoop was immens.
Hij herinnerde zich dat hij ’s ochtends Lothar had gezien op de universiteit. Hij rende weer weg. Hij zag de tram die langs de universiteit reed en sprong erin. Hij sprong bij de universiteit van de rijdende tram en zocht naar Lothar tot hij hem vond, alleen aan een tafeltje in de koffiekamer. Er waren maar weinig mensen. Hij ging tegenover Lothar zitten, buiten adem, hijgend, met een vuurrood hoofd van het rennen, de zorgen en de angst.
‘Is er iets niet in orde?’ zei Lothar.
‘Ik zal alles doen wat nodig is voor jou, voor jullie, als jullie haar maar vrijlaten,’ zei hij zonder inleiding.
Lothar keek even zwijgend naar hem, nam zijn wanhoop haast filosofisch in zich op.
‘Welke haar?’ zei hij toen.
‘Ilona. Je weet precies over wie ik het heb. Ik zal alles doen wat nodig is om haar vrij te krijgen.’
‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Lothar.
‘Jullie hebben Ilona vandaag opgepakt.’
‘Wij?’ zei Lothar. ‘Welke wij?’
‘De Geheime Dienst,’ zei hij. ‘Ilona is vanmorgen gearresteerd. Karl was bij haar toen ze kwamen. Wil je met ze praten? Wil je ze zeggen dat ik alles zal doen wat nodig is om haar vrij te krijgen?’
‘Ik denk dat je dan niet meer van belang bent,’ zei Lothar.
‘Kun jij me helpen?’ zei hij. ‘Kun jij niet met ze praten?’
‘Als zij gearresteerd is, dan is er niets meer wat ik kan doen. Dan is het te laat. Helaas.’
‘Wat kan ik doen?’ zei hij en hij barstte haast in tranen uit. ‘Zeg me wat ik kan doen.’
Lothar keek lang naar hem.
‘Ga naar de Poechestrasse, naar huis,’ zei hij toen. ‘Ga naar huis en hoop het beste.’
‘Wat ben jij voor een man?’ zei Tómas en hij voelde de woede naar zijn hoofd stijgen. ‘Wat voor duivel ben jij? Wat brengt je ertoe je zo te gedragen... als zo’n onderkruipsel? Wat is dat? Waar komt die afgrijselijke heerszucht en die minachting voor je medemens vandaan? Die slechtheid!’
Lothar keek om zich heen naar de paar zielen die in de koffiekamer zaten. Toen glimlachte hij.
‘Wie met vuur speelt, kan zijn vingers branden en men is altijd even verbijsterd als dat gebeurt. Altijd even onschuldig en even verbaasd als men zich brandt.’
Lothar stond op en boog zich over hem heen.
‘Ga naar huis,’ zei hij. ‘Hoop op het beste. Ik zal met ze praten, maar ik kan niets beloven.’
Toen liep Lothar bij hem vandaan, met rustige stappen en bedaard, alsof niets van dat alles hem iets aanging. Tómas bleef achter in de koffiekamer en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Hij dacht aan Ilona en probeerde tegen beter weten in te fantaseren dat ze haar waarschijnlijk alleen voor een verhoor hadden meegenomen en dat ze weer snel zou worden vrijgelaten. Misschien waren ze haar bang aan het maken, net zoals ze hem een paar dagen geleden bang hadden gemaakt. Ze profiteerden van angst onder de mensen. Ze leefden ervan. Misschien was ze al thuis. Hij stond op en verliet de koffiekamer.
Toen hij de universiteit uitliep, vond hij het raar om te zien dat alles nog precies hetzelfde was als hij om zich heen keek. De mensen deden alsof er niets gebeurd was. Ze liepen over de trottoirs of stonden met elkaar te praten. Zijn wereld was ingestort, en toch leek alles onveranderd. Alsof alles in orde was. Hij wilde naar huis gaan, naar hun kamer en op haar wachten. Misschien was ze al thuis. Misschien kwam ze nu. Ze moest komen. Waarvoor zouden ze haar vast moeten houden? Omdat ze andere mensen ontmoette en met hen sprak?
Hij was helemaal verdoofd toen hij zich opnieuw naar huis spoedde. Hij wist niet meer wat zijn thuis was. Het was nog maar zo kort geleden dat ze dicht tegen elkaar aan hadden gelegen en zij hem vertelde dat ze bevestiging had gekregen van wat ze al een tijdje vermoedde. Ze had het in zijn oor gefluisterd. Het zou waarschijnlijk aan het eind van de zomer komen.
Hij lag als verlamd naast haar en staarde naar het plafond, niet wetend hoe hij dat nieuws moest verwerken. Toen drukte hij haar tegen zich aan en zei dat hij zijn hele leven bij haar wilde blijven.
‘Bij ons tweeën,’ fluisterde ze.
‘Ja, bij jullie tweeën,’ zei hij en hij legde zijn hoofd op haar buik.
Hij kwam weer tot zichzelf toen hij de pijn in zijn handen voelde. Vaak als hij terugdacht aan de gebeurtenissen in Oost-Duitsland had hij de neiging zijn vuisten te ballen tot zijn handen er pijn van deden. Hij ontspande zijn spieren weer, ging zitten en begon weer te piekeren over wat hij had kunnen doen om te voorkomen wat er gebeurd was. Of hij iets anders had kunnen doen. Iets wat de loop van de gebeurtenissen had kunnen veranderen. Hij kwam daar nooit uit.
Hij stond stram op uit zijn stoel en liep in de richting van de kelderdeur. Hij opende hem, knipte het traplicht aan en daalde voorzichtig de stenen trap af. De treden waren uitgesleten na tientallen jaren gebruik en konden glad zijn. Hij stapte de ruime kelder binnen en deed het licht aan. In de kelder had hij door de jaren heen allerlei rommel verzameld, zoals dat nu eenmaal gaat. Hij gooide haast nooit iets weg. Toch was het niet rommelig, want hij had zijn zaken op orde; alles had een plekje en hij was zuinig op alles wat hij bewaarde en gebruikte.
Tegen een muur stond een werkbank. Soms deed hij aan houtsnijden. Maakte kleine voorwerpen van hout en beschilderde ze. Dat was zijn enige interesse. Om van een hoekig blok hout iets levends en moois te maken. Sommige diertjes stonden bij hem in de kamer. Die waar hij het meest tevreden mee was. Hoe kleiner hij ze kon maken, hoe meer hij ervan genoot. Het was hem bijvoorbeeld gelukt een IJslands hondje met een krulstaart en opstaande oren te maken dat niet groter was dan een vingerkootje.
Hij bukte zich, reikte onder zijn werkbank en opende een doos die hij daar bewaarde. Hij voelde de kolf van het geweer en haalde het tevoorschijn. Het staal voelde koud aan, als altijd. Soms voerden zijn herinneringen hem naar de kelder om het wapen even in zijn hand te nemen of alleen om zich ervan te vergewissen dat het nog op zijn plaats lag.
Hij had geen spijt van wat er vele jaren geleden was gebeurd. Lang nadat hij uit Oost-Duitsland was teruggekomen.
Lang nadat Ilona was verdwenen.
Hij zou er nooit spijt van hebben.