29
Erlendur en Elínborg hadden hun bezoek niet aangekondigd en wisten maar heel weinig van de man die ze zouden ontmoeten, behalve dat hij Hannes heette en ooit in Leipzig had gestudeerd. Hij had een klein hotel in Selfoss en kweekte tomaten. Ze wisten waar hij woonde, reden er rechtstreeks naartoe en parkeerden hun auto voor een eengezinswoning met één verdieping die er hetzelfde uitzag als alle andere huizen in dit plaatsje, behalve dat het lang niet was geverfd en er beton was gestort op de plek waar waarschijnlijk een garage had moeten staan. De tuin rond het huis was goed onderhouden, met struiken, bloemen en een vogelhuisje.
In de tuin stond een man van vermoedelijk in de zestig, te worstelen met een grasmaaimachine. Hij wilde niet starten en hij had er duidelijk genoeg van steeds weer aan het koordje te trekken dat als een lange worm terugschoot in zijn holletje zodra het werd losgelaten. De man merkte hen pas op toen ze al bij hem stonden.
‘Wat is dat voor een verdomde rotzooi?’ vroeg Erlendur. Hij keek neer op de grasmaaimachine en inhaleerde de sigarettenrook. Hij had een sigaret opgestoken zodra hij uit de auto was gestapt. Elínborg had hem verboden om onderweg te roken. Zijn auto stonk al genoeg.
De man keek op en keek hen om beurten aan, twee onbekende mensen in zijn tuin. Hij had een grijze baard en grijs haar dat dun begon te worden, een hoog, intelligent voorhoofd, dikke wenkbrauwen en bruine, levendige ogen. Hij had een grote bril op zijn neus, die vijfentwintig jaar geleden misschien modieus was geweest.
‘Wie zijn jullie?’ vroeg hij.
‘Ben jij Hannes?’ vroeg Elínborg.
De man bevestigde dat, duidelijk niet voorbereid op bezoek, en keek hen met een onderzoekende blik aan.
‘Willen jullie tomaten?’ vroeg hij.
‘Misschien,’ zei Erlendur. ‘Is het wat? Elínborg hier is een kenner.’
‘Heb je in de jaren zestig in Leipzig gestudeerd?’ vroeg Elínborg.
De man keek haar aan en antwoordde niet. Het was alsof hij de vraag niet begreep en oprecht niet snapte waarom hij gesteld werd. Elínborg herhaalde hem.
‘Wat is er aan de hand?’ zei de man. ‘Wie zijn jullie? Waarom vragen jullie me naar Leipzig?’
‘Je ging er in 1952 heen, is het niet?’ zei Elínborg.
‘Dat klopt,’ zei de man argwanend. ‘Waarom vragen jullie daarnaar?’
Elínborg legde hem uit dat het onderzoek van de politie inzake de vondst van het skelet in het Kleifarvatn van de afgelopen lente hen op het spoor had gezet van IJslandse studenten in Oost-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Het was slechts een van de vele feiten die in deze zaak naar boven waren gekomen, zei ze, zonder het Russische apparaat te noemen.
‘Ik... wat... ik bedoel...’ zei Hannes aarzelend. ‘Wat heeft dat te maken met de mensen die in Duitsland waren?’
‘Niet zozeer in Duitsland, maar in Leipzig om precies te zijn,’ zei Erlendur. ‘We zijn met name geïnteresseerd in een man die Lothar heette. Ken je die naam? Een Duitser. Lothar Weiser.’
Hannes keek hem ontzet aan, alsof hij een spook uit zijn tuin zag oprijzen. Hij keek naar Elínborg en toen weer naar Erlendur.
‘Ik kan jullie niet helpen,’ zei hij.
‘Het hoeft niet lang te duren,’ zei Erlendur.
‘Helaas,’ zei Hannes. ‘Ik ben dat allemaal vergeten. Het is zo lang geleden.’
‘We zouden het erg plezierig vinden als...’ zei Elínborg, maar Hannes viel haar in de rede.
‘Ik zou het erg plezierig vinden als jullie zouden oprotten,’ zei hij. ‘Ik heb jullie niets te zeggen. Ik kan jullie niet helpen. Ik heb lange tijd niet meer over Leipzig gesproken en ben niet van plan daar weer mee te beginnen. Ik ben het allemaal vergeten en ik weiger daar door jullie over verhoord te worden. Dit heeft niets met mij te maken.’
Hij boog zich weer over het startkoord en rommelde wat met de grasmaaimachine. Erlendur en Elínborg keken elkaar aan.
‘Waarom denk je dat?’ zei Erlendur. ‘Je weet niet eens wat we je willen vragen.’
‘Nee, en dat wil ik niet weten ook. Laat me met rust.’
‘Dit is geen verhoor,’ zei Elínborg. ‘Maar als je dat wilt, kunnen we je voor verhoor meenemen. Als je dat beter lijkt.’
‘Is dit een bedreiging?’ zei Hannes en hij keek op van zijn grasmaaier.
‘Wat is er tegen om een paar vragen te beantwoorden?’ zei Erlendur.
‘Ik hoef dat niet te doen als ik het niet wil en ik doe het niet. Goedemiddag.’
Elínborg opende haar mond en aan haar gezicht te zien was ze van plan hem eens flink de waarheid te zeggen, maar voor het zover was, greep Erlendur in en schoof haar in de richting van de auto.
‘Als hij denkt dat hij daarmee wegkomt, met zulke nonsens...’ begon Elínborg toen ze in de auto stapten, maar Erlendur viel haar in de rede.
‘Ik probeer hem over te halen en als dat niet lukt, kunnen we hem altijd nog laten ophalen,’ zei hij.
Hij stapte uit de auto en liep weer naar Hannes. Elínborg keek hem na. Hannes had de grasmaaimachine aan de praat gekregen en begon te maaien. Hij wilde Erlendur opzij duwen, maar deze hield hem tegen en zette de machine uit.
‘Het was me eindelijk gelukt hem aan de praat te krijgen!’ riep Hannes. ‘Wat heeft dit te betekenen?’
‘Wij moeten dit doen,’ zei Erlendur kalm, ‘ook al vinden we het allebei niet leuk. Dat is nou eenmaal niet anders. We kunnen het nu doen en het snel afhandelen of we sturen een auto om je op te halen. En het kan heel goed zijn dat je ons dan nog niets vertelt, maar dan sturen we de volgende dag weer een auto en de dag daarna, net zolang tot je een goede bekende van ons bent geworden.’
‘Ik laat me niet koeioneren!’
‘Ik ook niet,’ zei Erlendur.
Ze stonden tegenover elkaar met de maaimachine tussen hen in. Geen van beiden wilde toegeven. Elínborg zat in de auto naar de twee kemphanen te kijken, schudde haar hoofd en dacht: mannen!
‘Goed,’ zei Erlendur. ‘Dan zien we je in Reykjavík!’
Hij draaide zich om en begon naar de auto te lopen. Hannes keek hem met een woedende blik na.
‘Komt dat bij jullie in een proces-verbaal te staan?’ riep hij Erlendur achterna. ‘Als ik met jullie praat?’
‘Ben je bang voor een proces-verbaal?’ zei Erlendur en hij draaide zich om.
‘Ik wil niet dat er iets van mij wordt vastgelegd. Ik wil niet dat er een dossier over mij of over wat ik zeg bestaat. Ik wil geen spionage meer.’
‘Dat komt goed uit,’ zei Erlendur. ‘Daar heb ik ook een hekel aan.’
‘Ik heb daar tientallen jaren niet meer over gesproken,’ zei Hannes. ‘Ik wilde het vergeten.’
‘Wat wilde je vergeten?’
‘Het was een rare tijd,’ zei Hannes. ‘Ik heb Lothars naam lang niet meer gehoord. Wat heeft hij te maken met het skelet in het Kleifarvatn?’
Erlendur keek hem aan zonder te antwoorden en na een poosje herstelde Hannes zich en zei dat het misschien beter was als ze binnenkwamen. Erlendur knikte en gebaarde naar Elínborg.
‘Mijn vrouw is vier jaar geleden overleden,’ zei Hannes toen hij de deur opende. Hij vertelde dat zijn kinderen hem soms met de kleinkinderen kwamen opzoeken tijdens een zondags uitstapje naar de bergen, maar verder leefde hij rustig en ging het hem goed. Ze vroegen naar zijn gezondheid en of hij al lang in Selfoss woonde en hij zei dat hij er zo’n twintig jaar geleden naartoe was verhuisd. Daarvóór was hij ingenieur geweest in een grote fabriek en had hij bij de energiecentrales gewerkt, maar hij had zijn interesse in dat werk verloren en was uit Reykjavík naar deze plaats vertrokken, waar het hem goed beviel.
Hij bracht hun koffie in de woonkamer en Erlendur vroeg naar Leipzig. Hannes probeerde hun uit te leggen hoe het was om daar halverwege de jaren vijftig te studeren, maar voor hij er erg in had, zat hij hun te vertellen over de tekorten, het vrijwilligerswerk en het puinruimen, de demonstraties op de Dag van de Republiek, Ulbricht, de verplichte voordrachten over het socialisme, de gesprekken van de IJslandse studenten over het socialisme zoals ze dat in Leipzig ervoeren, de partijvijandige activiteiten, de studentenvereniging Freie Deutsche Jugend, de Sovjetmacht, de planeconomie, de kolchozen en het staatstoezicht dat moest voorkomen dat iemand andere ideeën kreeg en elke vorm van oppositie de kop in moest drukken. Hij vertelde over de vriendschap die binnen de IJslandse groep ontstond, de ideeën waarover ze praatten, over het socialisme als antwoord op het kapitalisme.
‘Ik geloof niet dat het dood is,’ zei Hannes alsof hij tot een conclusie was gekomen. ‘Ik geloof dat het nog erg sterk is, maar anders dan wij dachten. Het socialisme maakt het dragelijker voor ons om met het kapitalisme te leven.’
‘Je bent nog altijd socialist?’ zei Erlendur.
‘Dat ben ik altijd geweest,’ zei Hannes. ‘Het socialisme heeft niets te maken met die ongegeneerde slechtheid die Stalin ervan gemaakt heeft of die absurde tirannie die zich in Oost-Europa ontwikkelde.’
‘Maar namen ze niet allemaal deel aan de lofzangen, aan dat grote bedrog?’ zei Erlendur.
‘Dat weet ik niet,’ zei Hannes. ‘Ik deed dat in elk geval niet, toen ik had gezien hoe het socialisme in de praktijk werd gebracht in Oost-Duitsland. Ik werd er nota bene weggestuurd omdat ik niet meegaand genoeg was. Omdat ik niet wilde meedoen aan die controlemaatschappij die ze daar hadden, werd er meteen gezegd dat ik een dissident was. Ze vonden het goed dat kinderen hun ouders bespioneerden en ze verklikten als ze afweken van de partijlijn. Dat heeft niets met socialisme te maken. Dat is angst om de macht kwijt te raken. Wat natuurlijk uiteindelijk toch gebeurde.’
‘Wat bedoel je met meedoen?’ vroeg Erlendur.
‘Ze wilden dat ik mijn maats bespioneerde, de IJslanders op de universiteit. Ik weigerde. Er was in mij verzet gegroeid door allerlei andere dingen die ik daar zag en hoorde. Ik ging niet naar de verplichte voordrachten. Ik verzette me tegen het systeem. Natuurlijk niet openlijk, omdat je je vanzelfsprekend niet hardop verzette, maar je besprak de slechte kanten van het systeem in kleine groepjes die je vertrouwde. Er bestonden verzetsgroepen in de stad, jonge mensen die elkaar in het geheim ontmoetten. Ik kende ze wel. Hebben jullie Lothar in het Kleifarvatn gevonden?’
‘Nee,’ zei Erlendur. ‘Of liever gezegd... we weten niet wie het is.’
‘Wie zijn zij?’ vroeg Elínborg. ‘Wie vroegen je om je vrienden te bespioneren?’
‘Lothar Weiser bijvoorbeeld,’ zei Hannes.
‘Waarom hij?’ vroeg Elínborg. ‘Weet je dat?’
‘Officieel studeerde hij, maar hij studeerde helemaal niet en ging zijn eigen gang. Hij sprak vloeiend IJslands en het was duidelijk dat hij daar in opdracht van de partij of de studentenvereniging zat, wat op hetzelfde neerkwam. Het was een van zijn taken om de studenten in de gaten te houden en ze tot medewerking te bewegen.’
‘Medewerking aan?’ vroeg Elínborg.
‘Dat kon van alles zijn,’ zei Hannes. ‘Als je wist dat iemand anders naar westerse radio-uitzendingen luisterde, dan liet je dat weten aan een vertegenwoordiger van de fdj. Als iemand vertelde dat hij geen zin had in puinruimen of ander vrijwilligerswerk, dan werd dat doorverteld. Er waren ook ernstiger vergrijpen, zoals wanneer iemand het waagde antisocialistische ideeën te verkondigen. Als iemand de demonstraties op de Dag van de Republiek oversloeg, was dat ook een uiting van verzet in plaats van gewoon luiheid. Ook als je niet naar de volstrekt nutteloze voordrachten van de fdj over de waarde van het socialisme ging. Dat werd allemaal nauwkeurig in de gaten gehouden en Lothar was een van de mensen die dat deden. We werden opgejut om onze buren te verklikken. Je was eigenlijk geen goede socialist als je niet wat te melden had.’
‘Kan Lothar andere IJslanders hebben gevraagd om hem informatie te geven?’ vroeg Erlendur. ‘Kan het zijn dat hij anderen gevraagd heeft om onder hun vrienden te spioneren?’
‘Het is geen vraag of hij dat gedaan heeft, daar ben ik van overtuigd,’ zei Hannes. ‘Ik kan me voorstellen dat hij bij iedereen langs is geweest en het geprobeerd heeft.’
‘En?’
‘En niks.’
‘Bestond er een speciale beloning voor deze samenwerking of was het liefdewerk?’ vroeg Elínborg. ‘Om je buren te bespioneren?’
‘Er bestond een heel beloningssysteem voor degenen die die mensen in de gaten wilden houden. Soms kreeg een slechte student die recht in de lijn was en politiek correct, hogere cijfers dan een uitstekende student die niet politiek correct was. Zo was het systeem. Als een ongewenste leerling van de universiteit werd geschopt, zoals ik op het eind, was het heel belangrijk om je positie in de partij te definiëren en zo je standpunten te laten zien. Studenten konden zich opwerken door stelling te nemen tegen overtreders en zo laten zien dat ze trouw waren en de algemene lijn volgden, zoals dat heette. De Freie Deutsche Jugend zag erop toe dat de discipline gehandhaafd bleef. Het was de enige studentenvereniging die was toegestaan en die had veel macht. Het maakte een slechte indruk als je niet lid was. Het maakte een slechte indruk als je niet naar de voordrachten ging.’
‘Je zei dat er groepen dissidenten bestonden,’ zei Erlendur. ‘Wat...?’
‘Ik weet niet eens of je ze wel dissidenten kon noemen,’ zei Hannes. ‘Het waren meestal jongeren die bijeenkwamen om naar westerse radiostations te luisteren en te praten over Elvis en West-Berlijn, waar velen wel eens geweest waren, soms ook over geloofszaken. Ze stelden niet zoveel voor. Maar goed, er bestonden ook andere, echte dissidenten die wilden vechten voor veranderingen, een echte democratie, vrijheid van meningsuiting. Zij werden hard aangepakt.’
‘Je zei dat bijvoorbeeld Lothar Weiser je had gevraagd om te spioneren. Waren er dan nog anderen als hij?’ vroeg Erlendur.
‘Ja, vanzelfsprekend,’ zei Hannes. ‘Het was een uitgebreide controlemaatschappij, zowel op de universiteit als onder de gewone burgers. En de mensen waren bang voor de controle. Rechtlijnige mensen deden er uit overtuiging aan mee, mensen die twijfelden, probeerden eraan te ontkomen en ermee te leven, maar ik denk dat meer mensen dan ik vonden dat het in strijd was met alles waar het socialisme voor stond.’
‘Ken je iemand die mogelijk voor Lothar heeft gewerkt, iemand uit de groep IJslanders?’
‘Waarom willen jullie dat weten?’ vroeg Hannes.
‘We moeten weten of hij contact had met IJslanders toen hij hier in de jaren zestig handelsvertegenwoordiger was,’ zei Erlendur. ‘Dat is een gewone gang van zaken. We willen niet spioneren, alleen inlichtingen verzamelen vanwege dat skelet.’
Hannes keek hen om beurten aan.
‘Ik ken geen enkele IJslander die dit spel meespeelde, behalve misschien Emil,’ zei hij. ‘Ik denk dat hij een dubbelrol speelde. Ik heb dat wel eens tegen Tómas gezegd toen hij dezelfde vraag stelde. Maar dat was veel later. Hij zocht me toen op en vroeg me precies hetzelfde.’
‘Tómas?’ zei Erlendur. Hij kende de naam van de lijst met studenten in Oost-Duitsland. ‘Heb je nog contact met mensen die ook in Leipzig gestudeerd hebben?’
‘Nee, dat heb ik niet en dat heb ik ook nooit gehad,’ zei Hannes. ‘Maar Tómas en ik zijn allebei van de universiteit verwijderd. Hij kwam net als ik naar huis voor hij zijn studie had afgerond. Hij moest weg uit Leipzig. Hij zocht me op toen hij weer in IJsland was en vertelde me over zijn vriendin, een Hongaars meisje dat Ilona heette. Ik kende haar wel. Zij wilde niet bijgeschreven worden in de partijgeschiedenis, om het mild uit te drukken. Ze kwam uit een andere omgeving. Het was in die periode veel vrijer in Hongarije. De jongeren kwamen voor hun mening uit tegen de Sovjetmacht die het toen in heel Oost-Europa voor het zeggen had.’
‘Waarom praatte hij met jou over haar?’ vroeg Elínborg.
‘Hij was een gebroken man, toen hij bij me kwam,’ zei Hannes. ‘Een schaduw van zichzelf. Ik herinnerde me hem als zelfvoldaan, zelfverzekerd en vol van het socialistische ideaal. Hij had ervoor gevochten. Kwam uit een verstokt vakbondsgeslacht.’
‘Waarom was hij een gebroken man?’
‘Omdat ze verdwenen is,’ zei Hannes. ‘Ilona werd in Leipzig gearresteerd en is nooit meer teruggezien. Hij was daar volkomen kapot van. Hij vertelde me dat Ilona zwanger was toen ze verdween. Vertelde me dat met tranen in zijn ogen.’
‘En later kwam hij dus bij je terug?’ vroeg Erlendur.
‘Dat was wel gek, ja. Dat hij zoveel jaren later terugkwam en daar weer over begon. Ik was het eigenlijk net allemaal een beetje vergeten, maar het was duidelijk dat Tómas helemaal niets vergeten was. Hij wist alles nog. Elk klein detail, alsof het gisteren gebeurd was.’
‘Wat wilde hij?’ vroeg Elínborg.
‘Hij vroeg naar Emil,’ zei Hannes. ‘Of hij misschien voor Lothar had gewerkt. Of er een nauwe samenwerking tussen hen was geweest. Ik weet niet waarom hij dat aan mij vroeg, maar ik vertelde hem dat ik er bewijs voor had dat Emil van plan was om bij Lothar in een goed blaadje te komen.’
‘Wat voor bewijs?’ vroeg Elínborg.
‘Emil was een slechte student en had eigenlijk niets te zoeken op de universiteit, maar hij was een goede socialist. Alles wat we zeiden ging linea recta naar Lothar en Lothar zorgde ervoor dat Emil goede resultaten behaalde en goede cijfers. Tómas en Emil waren goede vrienden.’
‘Welke bewijzen had je?’ herhaalde Erlendur.
‘De hoogleraar techniek vertelde het me toen we afscheid namen. Nadat ik was weggestuurd. Hij vond het heel erg dat ik mijn studie niet mocht afmaken. Hij zei dat het onder de docenten algemeen bekend was. Docenten waren niet erg blij met studenten als Emil, maar ze konden niets doen. Ze waren ook niet enthousiast over mannen als Lothar. De hoogleraar vertelde me dat Emil heel belangrijk voor Lothar moest zijn, omdat er nauwelijks slechtere studenten bestonden, maar Lothar had het bestuur van de universiteit verzocht hem niet te laten zakken. Dat liep via de fdj, maar Lothar zat erachter.’
Hannes zweeg.
‘Emil was de hardste van ons allemaal,’ zei hij toen. ‘Een spijkerharde communist en stalinist.’
‘Waarom...’ begon Erlendur, maar Hannes praatte door alsof hij ergens anders was, weer terug in Leipzig toen hij een jonge student was.
‘Je verwacht dat helemaal niet,’ zei hij en hij staarde voor zich uit. ‘Dat hele systeem. We kregen te maken met absolute partijmacht, angst en dwang. Sommigen probeerden het hier ook in te voeren toen ze weer thuis waren, maar het lukte niet. Ik heb altijd gevonden dat het socialisme daar in Oost-Duitsland een soort voortzetting van het nazisme was. De mensen zaten natuurlijk onder de plak van de Sovjets, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat het socialisme daar gewoon een andere vorm was van het nazisme.’