35

Lothar Weiser schudde hem heen en weer, schreeuwde tegen hem en sloeg hem op zijn wangen. Langzamerhand kwam hij tot zichzelf en zag hoe de plas bloed onder het hoofd van Emil begon weg te lopen op de vuile stenen vloer. Hij keek naar Lothar.

‘Ik heb Emil vermoord,’ zei hij.

‘Wat heb je verdomme gedaan?’ siste Lothar. ‘Waarom viel je hem aan? Hoe wist je van hem? Hoe heb je hem gevonden? Wat doe je hier, Tómas?!’

‘Ik volgde jou,’ zei hij. ‘Ik zag jou en volgde jou. En nu heb ik hem vermoord. Hij zei iets over Ilona.’

‘Denk je nog steeds aan haar? Kun je haar dan nooit vergeten?’

Lothar liep naar de deur en sloot hem zorgvuldig. Hij keek om zich heen alsof hij iets zocht in de schuur. Zelf stond hij doodstil en keek als in een trance naar Lothar. Zijn ogen waren nu gewend aan het donker en hij kon beter zien. De schuur stond vol met oude rommel die opeengepakt stond, stoelen en tuingereedschap, huisraad en matrassen. Rond de werktafel zag hij allerlei apparaten en gereedschappen, maar sommige kende hij niet. Het waren verrekijkers en grote en kleine fototoestellen en een grote bandrecorder die in verbinding leek te staan met iets wat leek op een zendapparaat. Hij zag ook overal foto’s, maar kon niet duidelijk zien waarvan. Op de grond bij de tafel stond een grote, zwarte kist met allerlei meters en getallen en hij had geen idee wat de functie ervan was. Ernaast lag een bruine reistas, waar het apparaat in paste. Het leek beschadigd te zijn, de meters waren kapot en de plaat aan de achterkant was eraf, alsof het op de grond was gevallen.

Hij verkeerde in een soort trance. Een wonderlijke droomtoestand. Wat hij gedaan had, was zo onwerkelijk en vreemd dat hij het op geen enkele manier kon bevatten. Hij keek naar het lijk op de grond en naar Lothar die zich eroverheen boog.

‘Ik dacht dat ik hem kende...’

‘Emil kon een rare kwast zijn,’ zei Lothar.

‘Was hij het? Die jullie over Ilona vertelde?’

‘Ja, hij wees ons op die bijeenkomsten van haar. Hij werkte voor ons in Leipzig. Op de universiteit. Het maakte hem niet uit wie hij bedroog, over wie hij praatte. Zelfs zijn beste vrienden waren niet veilig. Zoals jij,’ zei Lothar en hij kwam weer overeind.

‘Ik dacht dat wij veilig waren,’ antwoordde hij. ‘De IJslanders. Ik heb nooit vermoed...’ Hij stopte midden in de zin. Langzaam kwam hij weer tot zichzelf. De mist trok op. Zijn geest werd helderder. ‘Jij was niet beter,’ zei hij. ‘Jij was zelf geen haar beter. Jij was net als hij en zelfs erger.’

Ze keken elkaar aan.

‘Moet ik bang voor je zijn?’ vroeg hij.

Hij voelde geen angst. Nog niet tenminste. Er ging geen dreiging uit van Lothar. Integendeel. Het was of Lothar direct was begonnen te bedenken wat er gedaan moest worden met Emil, die op de grond lag in zijn eigen bloed. Lothar was hem niet aangevlogen. Hij had niet eens de schop uit zijn handen gepakt. Om de een of andere absurde reden hield hij de schop nog altijd vast.

‘Nee,’ zei Lothar. ‘Je hoeft niet bang voor mij te zijn.’

‘Hoe kan ik dat weten?’

‘Ik zeg je dat.’

‘Niemand is te vertrouwen,’ zei hij. ‘Dat zou jij moeten weten. Dat heb jij me geleerd.’

‘Je moet maken dat je hier wegkomt en proberen dit te vergeten,’ zei Lothar, hij liep op hem af en pakte de schop vast. ‘Vraag niet waarom. Ik zorg wel voor Emil. Doe niet zoiets stoms als de politie bellen. Vergeet het. Alsof het nooit gebeurd is. Doe niets stoms.’

‘Waarom? Waarom help je mij? Ik dacht...’

‘Niet denken,’ viel Lothar hem in de rede. ‘Ga en praat hier nooit met iemand over. Dit heeft niets met jou te maken.’

Ze stonden tegenover elkaar en Lothar pakte de schop steviger vast.

‘Natuurlijk heeft dit met mij te maken!’

‘Nee,’ zei Lothar beslist. ‘Vergeet het.’

‘Wat bedoelde je met wat je net zei?’

‘Wat?’

‘Hoe ik van hem wist. Hoe ik hem gevonden had. Heeft hij hier lang gewoond?’

‘Hier in IJsland? Nee.’

‘Wat gebeurt er? Wat doen jullie hier samen? Wat zijn dat voor apparaten hier in de schuur? En wat voor foto’s zijn dat op tafel?’

Lothar hield de steel van de schop vast en probeerde die van hem af te nemen, maar hij verstevigde zijn greep en liet niet los.

‘Wat was Emil hier aan het doen?’ vroeg hij. ‘Ik dacht dat hij in het buitenland woonde. In Oost-Duitsland. Dat hij nooit was teruggekeerd na zijn studie.’

Lothar was hem nog steeds een raadsel en nu nog meer dan ooit tevoren. Wie was deze man? Had hij hem al die tijd verkeerd ingeschat of was hij nog altijd hetzelfde verwerpelijke, onbetrouwbare schepsel dat hij in Leipzig geweest was?

‘Ga naar huis,’ zei Lothar. ‘Denk er niet meer aan. Dit heeft niets met jou te maken. Dit heeft niets te maken met wat er in Leipzig is gebeurd.’

Hij vertrouwde hem niet.

‘Wat is er daar gebeurd? Wat gebeurde er in Leipzig? Vertel me dat eens. Wat hebben ze met Ilona gedaan?’

Lothar vloekte.

‘We hebben geprobeerd jullie voor ons te laten werken,’ zei hij ten slotte. ‘Dat is niet gelukt. Jullie praatten allemaal. Twee van onze mannen zijn enkele jaren geleden gearresteerd en het land uitgezet nadat ze probeerden mensen hier in Reykjavík zover te krijgen dat ze foto’s voor ons maakten.’

‘Foto’s?’

‘Van de legerbases op IJsland. Niemand wilde voor ons werken. Toen hebben we Emil gevraagd het te doen.’

‘Emil?’

‘Hij vond dat niet zo’n probleem.’

Lothar zag hoe wantrouwig Tómas keek en begon hem over Emil te vertellen. Het was of Lothar hem ervan wilde overtuigen dat hij hem kon vertrouwen, dat hij veranderd was.

‘We zorgden ervoor dat hij werk kreeg dat het voor hem mogelijk maakte door het land te reizen zonder argwaan te wekken. Hij was heel ijverig. Hij vond dat hij een serieuze spion was.’ Lothar keek neer op het lichaam van Emil. ‘Misschien was hij dat ook. En moest hij foto’s maken van Amerikaanse bases?’

‘Ja, misschien ook tijdelijk werken op plaatsen als bij Heiðarfjall op Langanes of bij Stokksnes bij Höfn in Hornafjörður. En in Hvalfjörður met zijn oliereservoirs. In Straumnesfjall op de West-fjorden. Hij werkte op Keflavík en had zijn afluisterapparatuur bij zich. Hij verkocht landbouwmachines en kon zo overal in het land komen. We waren in de toekomst nog veel meer met hem van plan,’ zei Lothar.

‘Zoals wat?’

‘De mogelijkheden waren onuitputtelijk,’ antwoordde Lothar.

‘En jij? Waarom vertel je mij dat allemaal? Ben jij niet een van hen?’

‘Jawel,’ zei Lothar. ‘Ik ben een van hen. Wil je nu weggaan? Ik zorg voor Emil. Vergeet dit en praat er nooit met iemand over. Begrijp je dat? Nooit.’

‘Was er geen risico dat hij werd ontdekt?’

‘Hij leidde een dubbelleven,’ zei Lothar. ‘We zeiden hem dat dat niet nodig was, maar hij wilde een valse naam gebruiken en zo. Als iemand hem als Emil herkende, zou hij zeggen dat hij een kort bezoek aan IJsland bracht, verder noemde hij zich Leopold. Ik weet niet waar hij dat vandaan had. Emil genoot ervan om een rol te spelen. Hij had er een vreemd plezier in te doen alsof hij iemand anders was.’

‘Wat ga je met hem doen?’

‘We gooien soms rotzooi in een meertje hier in de buurt, ten zuiden van Reykjavík. Het moet niet te moeilijk zijn.’

‘Ik heb je jarenlang gehaat, Lothar. Weet je dat?’

‘Ik was je eerlijk gezegd vergeten, Tómas. Ilona was een probleem en we hadden haar vroeger of later aangepakt. Wat ik deed, was van geen enkel belang in dat verband. Geen enkel.’

‘Hoe weet je dat ik niet regelrecht naar de politie ga?’

‘Omdat je geen enkele schuld voelt tegenover deze man. Daarom zul je het vergeten. Daarom zul je dat nooit doen. Ik zal niet vertellen wat er gebeurd is en jij vergeet dat ik ooit heb bestaan.’

‘Maar...’

‘Maar wat? Ga je nu opbiechten dat je een moord hebt gepleegd? Doe niet zo kinderachtig!’

‘We waren nog maar kinderen, jongens. Hoe is het zover gekomen?’

‘We proberen onze huid te redden,’ zei Lothar. ‘Dat is het enige wat we doen.’

‘Wat ga je ze vertellen? Over Emil? Wat ga je vertellen dat er is gebeurd?’

‘Ik vertel ze dat ik hem zo gevonden heb en niet weet welke klootzak dat gedaan heeft, maar dat het maar het beste was om hem te laten verdwijnen. Dat begrijpen ze wel. Weg met jou! Eruit, voor ik van gedachten verander!’

‘Weet jij wat er met Ilona is gebeurd?’ zei hij. ‘Kun jij me vertellen wat er met Ilona is gebeurd?’

Hij stond bij de schuurdeur, toen hij zich omdraaide en de vraag stelde die hem al die jaren zo gekweld had. Alsof een antwoord hem kon helpen zich te verzoenen met wat er gebeurd was.

‘Ik weet niet veel,’ zei Lothar. ‘Ik hoorde dat ze geprobeerd heeft te vluchten. Ze is naar het ziekenhuis gebracht en dat is het enige wat ik weet.’

‘Waarom is ze meegenomen?’

‘Dat weet je best,’ zei Lothar. ‘Zij was niet onschuldig. Ze nam zelf risico’s en wist wat ze deed. Ze was gevaarlijk. Ze zette aan tot opstand. Ze werkte tegen hen. Ze hadden de ervaring van de opstand van 1953. Ze waren niet van plan zoiets nog eens te laten gebeuren.’

‘Maar...’

‘Ze wist welke risico’s ze nam.’

‘Wat is er van haar geworden?’

‘Hou daarmee op en ga weg!’

‘Is ze dood?’

‘Vast en zeker,’ zei Lothar en hij keek nadenkend naar de zwarte kist met de kapotte meters. Hij keek naar de werktafel en zijn oog viel op de autosleutel. Op de sleutelhanger stond het merk van de Ford-fabriek.

‘We laten de politie denken dat hij het land in getrokken is,’ zei hij alsof hij tegen zichzelf sprak. ‘Ik moet mijn mensen overtuigen. Dat kan nog moeilijk worden. Ze geloven nauwelijks nog iets van wat ik ze vertel.’

‘Waarom niet?’ vroeg hij. ‘Waarom geloven ze je niet?’

Lothar glimlachte.

‘Ik ben een beetje stout geweest,’ zei hij. ‘En ik denk dat ze dat weten.’