33
Hij deed de bladzijden die hij had beschreven in een grote envelop, schreef er iets op en legde hem op zijn bureau. Hij streek even met zijn hand over de envelop en dacht aan het verhaal dat erin werd bewaard. Hij had erg getwijfeld of hij wel moest vertellen wat er was gebeurd, maar was tot de conclusie gekomen dat hij er niet onderuit kon komen. Er waren stoffelijke resten gevonden in het Kleifarvatn. Vroeg of laat zouden de sporen naar hem leiden. Hij wist dat er eigenlijk weinig of geen connectie was tussen hem en de man in het water en dat de politie er een hele klus aan zou hebben om zonder zijn hulp achter de waarheid te komen. Maar hij wilde niet liegen. Als hij niets anders achterliet dan de waarheid, dan was dat genoeg.
Het was prettig geweest om Hannes op te zoeken. Hij had hem vanaf hun eerste ontmoeting gemogen, ook al waren ze het niet altijd eens. Hannes was heel behulpzaam geweest. Hij had een nieuw licht geworpen op het contact van Emil en Lothar en had hem verteld dat Emil en Ilona elkaar gekend hadden voordat hij naar Leipzig kwam, al was daar niet veel over bekend. Dat verklaarde misschien enigszins wat er gebeurd was. Of misschien werd de zaak nog gecompliceerder vanwege die voorgeschiedenis. Hij wist niet wat hij er allemaal van denken moest.
Hij besloot dat hij met Emil moest praten. Hij zou hem naar Ilona vragen en naar Lothar en zijn geheime agenda in Leipzig. Het was niet zeker of Emil alle antwoorden had, maar hij zou uit hem krijgen wat hij wist. Hij wilde niet langer naar binnen gluren in die geheimzinnige schuur van hem. Dat paste niet bij hem. Hij wilde geen verstoppertje spelen.
Er was nog iets wat hem erheen dreef. Iets waaraan hij was gaan denken toen hij bij Hannes vandaan kwam en nadacht over zijn eigen rol in de zaak en hoe kinderlijk, goedgelovig en onschuldig hij was geweest. Hij wist dat het toch wel gebeurd zou zijn, maar hij had zelf ook een rol gespeeld. Hij wilde weten welke.
Daarom stond hij op een namiddag een paar dagen nadat hij Lothar was gevolgd, weer in de Bergstaðastræti en staarde naar de schuur. Hij was meteen na zijn werk naar Emil op weg gegaan. Het begon te schemeren en het was koud. Hij voelde dat het winter begon te worden.
Hij liep de achtertuin in, waar de schuur stond. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat de schuur niet op slot was. Het hangslot hing open. Hij duwde tegen de deur en keek naar binnen. Daar zat Emil over een werktafel gebogen. Hij sloop verder naar binnen. In de schuur stond allerlei rommel, die hij in het donker niet goed kon onderscheiden. Er hing binnen alleen een kale gloeilamp boven de werktafel.
Emil zag hem pas toen hij naast hem stond. Zijn jasje; het leek wel gescheurd, hing over de stoelleuning, alsof hij was aangevallen. Hij hoorde Emil iets kwaads tegen zichzelf mompelen. Opeens was het of Emil voelde dat er nog iemand in de schuur was. Hij keek op van zijn kaarten, draaide zijn hoofd langzaam om en keek naar hem. Hij zag dat het even duurde voor hij besefte wie daar zijn schuur was binnengekomen.
‘Tómas,’ bracht hij toen uit. ‘Ben jij dat?’
‘Hallo, Emil,’ zei hij. ‘De deur stond open.’
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg Emil. ‘Wat...’ Hij was sprakeloos van verbazing. ‘Hoe wist je...’
‘Ik volgde Lothar hierheen,’ zei hij. ‘Ik volgde hem vanaf de Ægisíða.’
‘Volgde je Lothar?’ zei Emil argwanend. Hij stond op van zijn stoel zonder zijn ogen van hem af te houden. ‘Wat ben je aan het doen?’ herhaalde hij. ‘Waarom volgde je Lothar?’ Hij keek door de deur naar buiten alsof hij rekende op meer ongenode gasten. ‘Ben je alleen?’ vroeg hij.
‘Ja, ik ben alleen.’
‘Wat kom je doen?’
‘Je herinnert je Ilona nog wel,’ zei hij. ‘In Leipzig.’
‘Ilona?’
‘We waren samen, Ilona en ik.’
‘Natuurlijk herinner ik me Ilona. Wat is er met haar?’
‘Kun jij me vertellen wat er van haar geworden is?’ vroeg hij. ‘Kun jij me dat nu, na al die jaren, misschien vertellen? Weet jij het?’
Hij wilde niet te heftig overkomen en rustig blijven, maar dat was onbegonnen werk. Zijn gezicht was een open boek, het jarenlange verdriet om de vrouw die hij liefhad en verloren had, was van zijn gezicht af te lezen.
‘Waar heb je het over?’ zei Emil.
‘Ilona.’
‘Denk je nog steeds aan Ilona? Na al die jaren?’
‘Weet jij het? Waar ze gebleven is?’
‘Ik weet helemaal niets. Ik weet niet waar je het over hebt en dat heb ik ook nooit geweten. Je zou hier helemaal niet moeten zijn. Je moet weggaan.’
Hij keek om zich heen in de schuur.
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg hij. ‘Wat voor schuur is dit? Wanneer ben je thuisgekomen?’
‘Je moet weggaan,’ herhaalde Emil en hij keek angstig naar de deur. ‘Weten meer mensen dat ik hier ben?’ vroeg hij toen. ‘Weten meer mensen waar ik ben?’
‘Kun je me dat vertellen?’ herhaalde hij. ‘Wat is er met Ilona gebeurd?’
Emil keek naar hem en werd opeens kwaad.
‘Maak dat je wegkomt, zei ik. Ga weg! Ik kan je niet helpen met die onzin.’
Emil gaf hem een duw, maar hij bewoog zich niet.
‘Wat kreeg je voor het verklikken van Ilona?’ vroeg hij. ‘Wat gaven ze jou, hun held? Gaven ze je geld? Kreeg je goede cijfers? Kreeg je een mooi baantje van ze?’
‘Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei Emil. Hij had tot nu toe zachtjes gesproken, maar verhief nu zijn stem.
Hij vond dat Emil enorm was veranderd, vergeleken met Leipzig. Hij was nog net zo mager als vroeger, maar zag er ongezonder uit, met donkere kringen onder zijn ogen, vergeelde vingers van het roken en een hese stem. Een grote adamsappel stak uit zijn hals naar voren en ging op en neer als hij sprak; zijn haar was dunner geworden. Hij had Emil lange tijd niet gezien en herinnerde zich hem alleen maar als jong. Nu vond hij hem vermoeid en uitgeblust. Emil had een baard van enkele dagen en hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat hij aan de drank was.
‘Het was mijn schuld, is het niet?’ zei hij.
‘Wil je ophouden met die nonsens,’ zei Emil en hij wilde hem wegduwen. ‘Ga weg!’ zei hij. ‘Vergeet het.’
Hij bleef staan.
‘Ik was het die je vertelde wat Ilona allemaal aan het doen was, hè? Ik was het zelf die jou op haar spoor zette. Als ik het jou niet had verteld, was ze misschien wel ontsnapt. Dan hadden ze niets geweten over die bijeenkomsten. Dan hadden ze geen foto’s van ons gemaakt.’
‘Ga weg!’
‘Ik sprak Hannes. Hij vertelde me over jou en Lothar en hoe Lothar en de fdj de universiteit zover kregen jou te belonen met goede cijfers. Je was nooit zo’n beste student, hè, Emil? Ik zag je nooit met een studieboek. Wat kreeg je voor het verraden van je kameraden? Voor het verraden van je vrienden? Wat gaven ze je voor het bespioneren van je vrienden?’
‘Het lukte haar niet om mij voor haar karretje te spannen, maar jij ging meteen plat,’ riep Emil uit. ‘Ilona was een bedrieger.’
‘Omdat ze jou bedroog?’ zei hij. ‘Omdat ze niets met jou wilde? Was dat zo erg? Was het zo erg dat ze jou niet wilde?’
Emil keek hem aan.
‘Ik weet niet wat ze in je zag,’ zei hij en een spottend lachje speelde om zijn lippen. ‘Ik weet niet wat ze zag in een begaafde idealist die van IJsland een socialistische staat wilde maken, maar van mening veranderde zodra zij in beeld kwam! Ik heb geen idee wat zij in jou zag!’
‘Dus je wilde je wreken,’ zei hij. ‘Was dat het? Je op haar wreken.’
‘Jullie waren van hetzelfde soort,’ zei Emil.
Hij staarde naar Emil en er kwam een vreemde kilte over hem. Hij kende zijn vriend niet meer, wist niet wie of wat Emil was geworden. Hij wist dat hij weer keek naar dezelfde rigide slechtheid die hij in zijn studiejaren had leren kennen en wist dat hij eigenlijk vervuld moest worden van haat en woede en Emil aan moest vliegen, maar opeens voelde hij geen enkel verlangen meer om dat te doen. Voelde geen behoefte meer om de jarenlange zorgen, de pijn en de angst op hem af te reageren. Niet omdat hij nog nooit iemand had aangevallen. Niet omdat hij nooit gewelddadig was geweest en nooit met iemand slaags was geraakt. Maar omdat hij een afschuw had van geweld in welke vorm dan ook. Hij wist dat de woede nu zo heftig in hem omhoog moest borrelen dat hij Emil zou doden. Maar in plaats van dat hij met woede vervuld raakte, stroomde zijn hoofd leeg tot hij alleen nog maar kilte voelde.
‘En je hebt gelijk,’ vervolgde Emil, terwijl ze daar tegenover elkaar stonden. ‘Jij was het. Je kunt er niemand anders de schuld van geven dan alleen jezelf. Jij was het zelf die mij voor het eerst vertelde over die bijeenkomsten van haar, over haar ideeën en opvattingen om mensen te helpen zich tegen het socialisme te keren. Jij was het. Als dat het is wat je wilde weten, dan kan ik je geruststellen. Het waren vooral jouw woorden die ervoor hebben gezorgd dat Ilona werd gearresteerd! Ik wist niet hoe ze te werk ging. Dat heb jij me verteld. Weet je dat nog? Daarna begonnen ze haar in de gaten te houden. Daarna spraken ze jou aan en waarschuwden ze je. Maar toen was het natuurlijk al te laat. De zaak was uit de hand gelopen en lag niet langer binnen onze macht.’
Hij wist het nog heel goed. Hij had er veel over nagedacht of hij iets aan iemand had verteld wat hij eigenlijk niet had mogen vertellen. Hij had altijd gedacht dat hij zijn landgenoten kon vertrouwen. Erop kon vertrouwen dat IJslanders elkaar niet bespioneerden. Dat er geen controle was binnen hun vriendengroep. Dat de ideeënpolitie niets met de IJslanders te maken had. In dat vertrouwen had hij hun over Ilona en haar kameraden en hun ideeën verteld.
Hij keek naar Emil en dacht aan die controle en hoe daar een hele samenleving op kon worden gebouwd.
‘Ik dacht maar aan één ding toen alles achter de rug was,’ zei hij ten slotte en het was net of hij tegen zichzelf praatte, alsof hij was losgeraakt van plaats en tijd en niets er meer toe deed. ‘Toen alles voorbij was en gedaan en er niets meer te redden was. Lang nadat ik was thuisgekomen. Ik was het die jou vertelde over de bijeenkomsten van Ilona. Ik weet niet waarom ik het deed, maar ik deed het. Ik dacht gewoon dat ik jou en de anderen opriep om ook eens naar zo’n bijeenkomst te gaan. Er waren geen geheimen tussen ons IJslanders. We konden gewoon over die dingen praten zonder ons zorgen te maken. Ik hield geen rekening met iemand als jij.’
Hij zweeg.
‘We steunden elkaar,’ ging hij verder. ‘Er was iemand die Ilona verraadde. Het was een grote universiteit en het kon iedereen zijn. Pas na lange tijd begon ik de mogelijkheid te overwegen dat iemand van de IJslanders, een van mijn vrienden, dat gedaan kon hebben.’
Hij keek Emil aan.
‘Ik was zo stom om te denken dat we vrienden waren,’ zei hij zacht. ‘We waren nog maar kinderen. We waren allebei net twintig.’
Hij draaide zich om en wilde de schuur uitlopen.
‘Ilona was een verdomde slet,’ riep Emil hem achterna. Op het moment dat hij dat hoorde, zag hij een schop staan tegen een oude, stoffige kast. Hij greep de steel, hief hem omhoog, draaide zich om, gaf een luide schreeuw en liet de schop met volle kracht op Emil neerkomen. Hij raakte zijn hoofd en hij zag hoe het licht in zijn ogen doofde en Emil op de grond neerzeeg.
Hij keek neer op het levenloze lichaam van Emil alsof hij in een andere wereld was. Toen schoot hem een lang vergeten uitspraak te binnen.
Het is het beste om ze met een schop dood te slaan.
Er begon zich een donkere plas bloed op de grond te vormen en hij wist meteen dat hij Emil had doodgeslagen. Hij voelde niets. Stond stil en rustig te kijken hoe Emil op de grond lag en de plas bloed groter werd. Keek ernaar alsof hij er niets mee te maken had. Hij was niet naar de schuur gekomen om hem te doden. Hij had geen enkel plan gesmeed voor een moord. Het was gebeurd zonder dat hij er ook maar een moment over had nagedacht.
Hij wist niet hoelang hij daar gestaan had toen hij merkte dat er iemand bij hem was komen staan en tegen hem praatte. Iemand die aan hem trok en hem licht op zijn wang sloeg en iets zei wat hij niet hoorde. Hij keek naar de man en herkende hem niet meteen. Hij zag dat de man zich over Emil boog. Hij legde een vinger tegen zijn hals om zijn pols te voelen. Hij wist dat dat geen zin had. Hij wist dat Emil dood was. Hij had Emil vermoord.
De man stond op van het lijk en draaide zich naar hem om. Nu zag hij wie het was. Ook al was hij dik geworden. Hij was die man gevolgd door Reykjavík en hij had hem bij Emil gebracht.
Het was Lothar.