·45·
Quarry zette de pick-uptruck voor Freds Airstream neer en drukte op de claxon. Fred kwam naar buiten met een sigaret in zijn ene hand en een papieren zak in de andere. Hij droeg een oude strohoed met zweetvlekken, een corduroy jasje, een verbleekte spijkerbroek en hoge schoenen die verweerd waren door zon en regen. Zijn witte haar hing tot op zijn schouders en zag er glanzend en schoon uit.
Quarry boog zich uit het raam. ‘Heb je eraan gedacht een identiteitsbewijs mee te brengen?’
Fred stapte in, haalde zijn portefeuille tevoorschijn, die in feite uit twee leren lappen bestond die met elastiek bijeengehouden werden, en haalde er een identiteitskaart uit. ‘Op die manier houdt de blanke man ons échte Amerikanen in de gaten.’
Quarry grijnsde. ‘Ik heb nieuws voor je, beste man. Die goeie ouwe Uncle Sam houdt niet alleen mensen als jij in de gaten, maar ons allemaal. Echte Amerikanen als jij, en degenen die hier alleen maar ruimte huren, zoals ik.’
Fred haalde een fles bier uit de papieren zak.
‘Hé, kun je daar nou niet mee wachten tot we klaar zijn?’ zei Quarry. ‘Ik moet er niet aan denken hoe die lever van jou eruitziet,’ voegde hij eraan toe.
‘Mijn moeder is achtennegentig geworden,’ antwoordde Fred, en hij nam een grote slok en stopte de fles weer in de zak.
‘O ja? Nou, ik kan je wel min of meer garanderen dat jij dat niet wordt. En je hebt geen ziektekostenverzekering. Ik trouwens ook niet. Ze zeggen dat het ziekenhuis iedereen moet behandelen, maar ze zeggen er niet bij wannéér ze dat doen. Ik heb hier in het streekziekenhuis al meer dan eens op de vloer van de wachtkamer gelegen, krimpend van koorts, rillingen en oprispingen, zo erg dat ik dacht dat ik doodging. Er gaan twee dagen voorbij en dan komt er eindelijk een jongen in een witte jas die je vraagt je tong uit te steken en die wil weten waar het pijn doet, terwijl je daar op de vloer ligt en je maag zowat uit je reet naar buiten komt. Inmiddels heb je het ergste dan wel achter de rug, maar wat geneesmiddelen zouden goed van pas zijn gekomen.’
‘Ik ga nooit naar het ziekenhuis.’ Fred zei dat in het Indiaans. Daarna praatte hij vlug door in zijn eigen taal.
Quarry onderbrak hem. ‘Fred, ik heb Gabriel nu niet bij me, dus als je in het Muskogean tegen me praat, kan ik je niet volgen.’
Fred herhaalde alles in het Engels.
‘Kijk eens aan. Hier in Amerika spreken we Engels. Als je maar niet zonder verzekeringskaart naar dat kloteziekenhuis gaat. Het dondert niet wat voor taal je spreekt, je kunt het wel schudden.’
De pick-up hobbelde voort. Fred wees naar een gebouw in de verte. Het was het huisje dat Quarry had gebouwd.
‘Dat heb je goed gedaan. Ik heb af en toe naar je gekeken toen je ermee bezig was.’
‘Dank je.’
‘Voor wie heb je het gebouwd?’
‘Voor een speciaal iemand.’
‘Voor wie?’
‘Voor mij. Mijn vakantiehuis.’
Ze reden door.
Quarry haalde een dikke envelop uit zijn jasje en gaf hem aan Fred. Toen Fred hem openmaakte, beefden zijn handen enigszins. Verbaasd keek hij op naar Quarry, die hem vanonder zijn dichte wenkbrauwen gadesloeg.
‘Daar zit duizend dollar in.’
‘Waar is het voor?’ vroeg Fred. Hij rochelde wat slijm op en spuwde het uit het raam.
‘Omdat je bent thuisgekomen,’ zei hij grijnzend. ‘En ook voor iets anders.’
‘Wat dan?’
‘Daarvoor moest je je identiteitsbewijs meebrengen.’
‘En waar heb ik mijn identiteitsbewijs voor nodig? Dat heb je me niet verteld.’
‘Je wordt getuige van iets. Iets belangrijks.’
‘Dit is te veel geld om getuige te zijn,’ zei Fred.
‘Wil je het niet hebben?’
‘Dat heb ik niet gezegd,’ antwoordde de man. De rimpels op zijn gezicht werden nog dieper.
Quarry stootte hem speels met zijn elleboog aan. ‘Goed. Want ik wil het niet terug hebben.’
Een halfuur later kwamen ze in het stadje aan. Fred keek nog naar de envelop met twintigjes. ‘Je hebt dit toch niet gestolen?’
‘Ik heb in mijn hele leven nog nooit gestolen.’ Hij keek Fred aan. ‘Mensen niet meegerekend. Ik heb nu wat mensen gestolen, weet je.’ Er volgde een lange stilte, en toen lachte Quarry. Fred lachte ook.
‘Ik heb wat oude obligaties van mijn vader verzilverd,’ legde Quarry uit.
Hij stopte voor de bank, een bakstenen gebouw van één verdieping, met een dubbele glazen voordeur.
‘Laten we gaan.’
Quarry liep naar de deur en Fred volgde hem.
‘Ik ben nooit in een bank geweest,’ zei Fred.
‘Waarom niet?’
‘Ik heb nooit geld gehad.’
‘Ik ook niet, maar toch ga ik naar de bank.’
‘Waarom?’
‘Nou, Fred, daar is al het geld.’
Quarry sprak een bankier aan die hij kende en vertelde wat hij wilde. Hij haalde het papier tevoorschijn. ‘Ik heb mijn écht Amerikaanse vriend meegebracht als getuige.’
De dikke, bebrilde bankier keek naar de sjofele Fred en probeerde te glimlachen. ‘Dat is goed, Sam.’
‘Ik vind ook dat het goed is,’ zei Fred. Hij klopte op zijn jasje, waar de envelop vol geld in zat, en Quarry en hij wisselden een snelle glimlach.
De bankier nam hen mee naar zijn kantoor. Er werd nog een getuige bij gehaald, en ook de notaris van de bank. Quarry ondertekende zijn testament in het bijzijn van Fred, de andere getuige en de notaris. Toen tekenden Fred en de andere getuige. Daarna werkte de notaris de officiële procedure af. Toen het allemaal klaar was, maakte de bankier een kopie van het testament. Na afloop vouwde Quarry het origineel op en stopte het in zijn jasje.
‘Bewaar het wel op een veilige plaats,’ waarschuwde de bankier. ‘Want een kopie is niet goed genoeg voor een bekrachtiging. Wil je het hier in een kluisje leggen?’
‘Maak je daar maar geen zorgen over,’ zei Quarry. ‘Als iemand bij mij probeert in te breken, schiet ik zijn kop van zijn romp.’
‘Zeker,’ zei de bankier een beetje nerveus.
‘Ik ben er ook zeker van,’ zei Quarry.
Voordat Fred en Quarry terugreden, gingen ze naar een bar om iets te drinken.
‘Dus nú mag ik drinken, Sam?’ vroeg Fred, en hij zette het glas bier aan zijn mond.
Quarry nam een grote slok whisky. ‘Het is twaalf uur geweest, hè? Ik zeg alleen, Fred, dat een mens redelijke normen in acht moet nemen.’
Ze reden terug naar Atlee. Quarry zette Fred bij de Airstream af.
Toen de oude man langzaam naar het trapje van betonblokken liep, draaide hij zich om naar Quarry, die in de oude pick-up was blijven zitten. ‘Bedankt voor het geld.’
‘Bedankt voor je medewerking bij de bank.’
‘Verwacht je gauw te sterven?’
Quarry grijnsde. ‘Als ik dat wist, ging ik nu waarschijnlijk naar Hawaï. Dan zwom ik in zee en at ik inktvis. Dan reed ik niet in een roestige wagen door de rimboe van Alabama en praatte ik niet met types als jij, Fred.’
‘Tussen haakjes: ik heet niet Fred.’
‘Dat weet ik, want ik heb je die naam gegeven. Hoe heet je dan? Wat is je echte naam? Ik heb je identiteitskaart niet zo goed gezien en ik heb ook niet naar je handtekening gekeken.’
‘Eugene.’
‘Is dat een indiaanse naam?’
‘Nee, maar zo noemde mijn moeder me.’
‘Waarom?’
‘Omdat ze blank was.’
‘En is ze echt achtennegentig geworden?’
‘Nee. Ze stierf op haar vijftigste. Te veel drank. Ze dronk nog meer dan ik.’
‘Mag ik je Fred blijven noemen?’
‘Ja. Ik vind dat een betere naam dan Eugene.’
‘Zeg eens eerlijk, Fred: hoe lang heb je nog te leven?’
‘Ongeveer een jaar, als ik geluk heb.’
‘Wat erg.’
‘Dat vind ik ook. Hoe wist je dat?’
‘Ik heb veel met de dood te maken gehad. Die rochelende hoest van je. En je handen zijn te koud en je huid is te bleek onder het bruin.’
‘Je bent een slimme man.’
‘Op een dag gaan we allemaal. Nu kun je duizend keer meer genieten van de tijd die je nog rest dan een paar uur geleden.’ Hij wees met zijn vinger naar zijn vriend. ‘En laat niets voor mij over, Fred. Ik zal het niet nodig hebben.’
Quarry reed in een stofwolk weg.
Toen hij in Atlee terug was, vielen de eerste regendruppels van een naderend front. Hij ging naar binnen en liep regelrecht naar de keuken, want daar hoorde hij haar. Ruth Ann was een paar grote pannen aan het boenen toen ze Quarry’s zware schoenen op de keukenvloer hoorde. Ze draaide zich om en glimlachte.
‘Gabriel zocht u.’
‘Ik heb hem verteld dat ik met Fred naar de stad ging.’
‘Waarvoor ging u naar de stad?’ vroeg Ruth Ann, terwijl ze doorwerkte.
Quarry ging zitten. Hij haalde het document uit zijn jasje en vouwde het open. ‘Ik wilde hierover met je praten.’ Hij hield het papier omhoog. ‘Dit is mijn testament. Ik heb het vandaag getekend. Nu is het allemaal officieel.’
Ruth Ann zette de pan die ze aan het boenen was neer en veegde haar handen af aan een vaatdoek.
Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Uw testament? U bent toch niet ziek of zo?’
‘Nee, niet voor zover ik weet, maar alleen een gek wacht tot hij te ziek is om een testament te maken. Kom eens hier en kijk ernaar.’
Ruth Ann kwam aarzelend een stap naar voren, liep toen vlug door de keuken en ging zitten. Ze nam het papier van hem over, haalde een goedkope leesbril tevoorschijn en zette hem op.
‘Ik kan niet zo goed lezen,’ zei ze een beetje beschaamd. ‘Meestal laat ik Gabriel dat voor me doen.’
Hij wees naar een deel van het papier. ‘Het is voor het merendeel juristerij, maar daar staat iets waarop je moet letten, Ruth Ann.’
Ze las het. Haar lippen bewogen langzaam mee met de weinige woorden. Toen keek ze naar hem op. Het papier trilde in haar handen.
‘Meneer Sam. Dit is niet goed.’
‘Wat is er niet goed aan?’
‘U laat alles aan Gabriel en mij na?’
‘Dat klopt. Mijn eigendom. Ik mag het geven aan wie ik wil.’
‘Maar u hebt familie. U hebt meneer Daryl en juffrouw Tippi. En uw andere dochter ook.’
‘Ik vertrouw erop dat jullie voor Daryl zorgen, als hij er dan nog is. En voor Tippi. Suzie... Nou, ik denk niet dat ze iets van me wil, want ze heeft me in vier jaar tijd niet één keer gebeld. En Gabriel en jij zijn ook mijn familie. Dus wil ik voor jullie zorgen. Dit is mijn manier om dat te doen.’
‘Weet u dit zeker?’
‘Ja.’
Ze pakte over de tafel zijn hand vast. ‘U bent een goede man, meneer Sam. Waarschijnlijk overleeft u ons allemaal, maar ik dank u voor wat u voor Gabriel en mij hebt gedaan. Ik zal voor iedereen zorgen, meneer Sam. Heel goed voor iedereen zorgen. Zoals u zou hebben gedaan.’
‘Ruth Ann, je mag met het eigendom doen wat je wilt. Je mag het ook verkopen, als je het geld nodig hebt.’
Ze keek hem ontzet aan. ‘Ik zal dit alles nooit verkopen, meneer Sam. Dit is ons thuis.’
Ze hoorden iets bij de deuropening, keken op en zagen dat Gabriel daar stond.
‘Hé, Gabriel,’ zei Quarry. ‘Je moeder en ik hadden het net over een paar dingen.’
‘Welke dingen, meneer Sam?’ Gabriel keek zijn moeder aan en zag dat de tranen over haar ingevallen wangen liepen. ‘Is er iets aan de hand?’ vroeg hij langzaam.
‘Kom eens hier jij,’ zei zijn moeder, en ze wenkte hem. Hij rende naar haar toe en ze sloeg haar armen om hem heen. Quarry gaf Gabriel een klopje op zijn hoofd, vouwde zijn testament op, stopte het weer in zijn zak en verliet de kamer.
Hij had nog een brief te schrijven.
En hij moest naar Tippi toe.
En daarna zou hij naar de mijn gaan.
Het was nu bijna afgelopen.