·61·
Het was stil in de country club, en hoewel het geen koude avond was, knapperde er een vuur in de grote stenen haard van het restaurant. Sean en Michelle zaten aan de ene kant van de tafel, en Bobby en June Battle, een sprieterig vrouwtje van begin tachtig, met sneeuwwit haar dat genadeloos kort was geknipt, zaten tegenover hen.
Ze hadden net hun eten besteld.
Michelle begon. ‘Ik ben blij dat u met Nancy Drummond hebt gepraat. Want we hebben uw hulp echt nodig.’
In plaats van antwoord te geven slikte June systematisch een stel pillen die ze op de tafel had gelegd. Ze spoelde ze weg met een groot glas water.
Misschien voelde Sean aan dat Michelle ongeduldig werd. Hij stak zijn hand onder de tafel, kneep in haar dij en schudde nauwelijks waarneembaar zijn hoofd.
June slikte de laatste pil en keek naar hen op. ‘Ik heb een hekel aan medicijnen, maar blijkbaar zijn ze het enige wat me in leven houdt, dus ik moet wel.’
‘Dus op de avond waarop Sally Maxwell werd vermoord, liet u uw hond uit in de straat waar de Maxwells wonen?’ zei Sean aanmoedigend.
‘Ik wist toen nog niet dat ze vermoord was,’ merkte June nuchter op. ‘Ik liet Cedric uit. Dat is mijn hond. Een pekinees. Een klein hondje. Vroeger had ik een grote hond, maar zo’n grote kan ik niet meer aan. Het is een braaf beestje. Cedric was mijn oudere broer. Die is nu dood. Ik hield meer van hem dan van mijn andere broers en zusters, en dus noemde ik mijn hond naar hem.’
Michelle schraapte luidruchtig haar keel en Sean kneep harder in haar been.
Bobby zei: ‘Ik heb tegen mijn zus hier gezegd dat u alleen met haar wilde praten.’
‘Ik hou niet van politie.’ Ze gaf een klopje op Bobby’s hand. ‘Begrijp me niet verkeerd. Ik weet dat we politie nodig hebben. Ik bedoel, als de politie ergens is, moet daar iets ergs zijn gebeurd.’
‘Bijvoorbeeld dat mijn moeder is vermoord?’ zei Michelle, die June strak aankeek.
Het kleine vrouwtje keek haar nu eindelijk aan. ‘Ik vind het heel erg, kind. Ik heb twee van mijn kinderen en een kleinkind verloren, maar door ziekte, niet door een misdaad.’
‘Hebt u die avond iets gezien?’ vroeg Sean.
‘Een man.’
Sean en Michelle bogen zich tegelijk naar voren, alsof ze door een touw met elkaar verbonden waren.
‘Kunt u hem beschrijven?’ vroeg Michelle.
‘Het was donker, en mijn ogen zijn niet meer zo goed als ze geweest zijn, maar ik kan u wel vertellen dat hij lang was en niet dik of zo. Hij had geen jas aan, alleen een broek en een trui.’
‘Oud, jong?’
‘Al wat ouder. Ik denk dat hij grijs haar had, maar ik weet het niet zeker. Ik herinner me dat het een warme avond was. Het verbaasde me nog dat hij die trui droeg.’
‘Bij de buren was zelfs een zwembadfeest aan de gang,’ zei Sean.
‘Daar weet ik niets van, maar er stonden veel auto’s in de straat geparkeerd.’
‘Hoe laat was dat?’
‘Ik begin altijd om acht uur aan mijn wandeling. Op dat punt ben ik altijd om ongeveer twintig over acht, tenzij Cedric poept en ik het moet oprapen, maar dat deed hij niet. Poepen, bedoel ik.’
‘Dus acht uur twintig,’ zei Sean.
Michelle, Bobby en hij wisselden een blik.
‘De patholoog-anatoom zegt dat de dood tussen acht en negen uur is ingetreden,’ merkte Bobby op.
‘Dat betekent dat die man daar op het juiste moment was,’ zei Michelle.
‘Het juiste moment?’ June keek haar vragend aan.
‘Hij had de gelegenheid,’ legde Sean uit. ‘Dus die man was daar. Wat deed hij?’
‘Lopen. Hij liep bij me vandaan. Ik weet niet eens of hij me heeft gezien. Het was nogal donker in die straat. Ik heb altijd een zaklantaarn bij me, maar die had ik niet aan, want de maan scheen en Cedric en ik lopen erg langzaam. We hebben allebei artritis.’
‘Dus hij liep bij u vandaan. Hebt u verder nog iets gezien? Bijvoorbeeld waar hij vandaan kwam?’ drong Michelle aan.
‘Nou, ik dacht dat hij tussen twee huizen vandaan kwam. Dat huis waar al die auto’s voor stonden en het huis ernaast.’
‘Het huis van mijn ouders,’ zei Michelle.
‘Ik geloof van wel, al wist ik dat toen niet.’
‘Wat nog meer?’ vroeg Sean.
‘Nou, dat was heel vreemd,’ begon June.
‘Vreemd?’ zei Bobby.
‘Ja. Ik was aan de andere kant van de straat, maar ik kon het evengoed zien.’
‘Wat kon u zien?’ vroeg Michelle. Haar stem beefde enigszins.
‘O ja, dat had ik nog niet verteld. Het waren de flitsen.’
‘De flitsen?’ zeiden Sean en Michelle tegelijk.
‘Ja. De man liep door de straat, maar hij stopte bij elk van de geparkeerde auto’s. Dan stak hij zijn hand op en was er een kleine flits.’
‘Stond hij naast elke auto als hij dat deed, of ervoor, of erachter?’ vroeg Michelle.
‘Erachter, en hij boog zich telkens een klein beetje naar voren. Zoals ik al zei: hij was lang.’
Michelle keek Sean aan. ‘Hij fotografeerde de nummerborden van de auto’s.’
‘Die flits kwam van de camera,’ voegde Sean daaraan toe. Bobby knikte.
‘En dat deed hij bij elke auto?’ vroeg Michelle.
June knikte. ‘Daar leek het op.’
‘Waarom zou onze dader foto’s maken?’ vroeg Bobby zich af.
Junes gezicht klaarde op. ‘Dader? O, ik ben gek op misdaadseries. Ik kijk altijd naar Law and Order . Ik was gek op Jerry Orbach; hij ruste in vrede. En die Sam Waterston. Hij speelde Lincoln, weet u.’
‘Hebt u nog iets anders gezien?’ vroeg Michelle. ‘Bijvoorbeeld waar de man heen ging?’
‘O, ja. Toen hij klaar was met de auto’s, liep hij weer in mijn richting, maar aan de overkant van de straat. Hij keek om zich heen, waarschijnlijk om er zeker van te zijn dat niemand naar hem keek. Ik denk niet dat hij Cedric en mij heeft gezien. Aan onze kant waren er grote struiken en ik stond daar min of meer achter, want Cedric deed een plas en hij voelt zich niet op zijn gemak als mensen hem dat zien doen. Toen liep hij het pad op en ging het huis binnen.’
Michelle keek verbaasd. ‘Huis? Welk huis?’
‘Het huis naast het huis waar de auto’s geparkeerd stonden. Hij ging door de voordeur naar binnen.’
Michelle, Bobby en Sean keken elkaar aan.
De lange, oudere man die foto’s maakte moest Frank Maxwell zijn.