Het kerkhof van het Bonte Volk

Hij strijkt neer op de heuvel en begint te zingen. Het zijn toverliederen, zo krachtig dat ze de doden tot leven kunnen wekken. Zacht en voorzichtig begint zijn lied, dan zingt hij steeds harder en doordringender, net zolang tot de grond zich opent en de koude aarde kieren vertoont.

– Tor Age Bringsvaerd, Die wilden Götter

Het kerkhof van het Bonte Volk lag boven het verlaten dorp Carandrella. Het dorp had zijn naam behouden, ook al waren de bewoners al lang geleden vertrokken – waarom en waarheen wist niemand meer. Een besmettelijke ziekte, zei de een, honger, zei de ander; weer anderen vertelden over twee vijandelijke families die elkaar hadden uitgemoord en verdreven. Welk verhaal ook waar mocht zijn, in Fenoglio’s boek was het niet te vinden, net zomin als op het kerkhof, waar de dorpelingen hun doden tussen die van het Bonte Volk begraven hadden, zodat ze nu voor eeuwig naast elkaar rustten.

Een smal, stenig pad slingerde van de verlaten huizen de met brem begroeide helling op en eindigde bij een uitstekende rots. Daar kon je over de toppen van het Woud zonder Wegen ver naar het zuiden kijken, waar achter de bergen de zee lag. De doden van Carandrella, zeiden ze in Ombra, hebben het mooiste uitzicht van de wereld.

Om de begraafplaats liep een vervallen muur. De graven waren van dezelfde steen als de huizen in het dorp. Stenen voor de levenden, stenen voor de doden. In sommige was onhandig een naam gekrast, alsof de schrijver de letters alleen geleerd had om de klank van een geliefde naam te ontrukken aan het zwijgen van de dood.

Slenterend langs de graven had Meggie het gevoel dat de stenen haar de namen influisterden: Farina, Rosa, Lucio, Renzo… De stenen zonder naam leken op gesloten monden, treurige monden die het spreken verleerd hadden. Maar misschien maakte het de doden wel helemaal niets uit welke naam ze ooit gedragen hadden?

Mo stond al een hele tijd met Orpheus te praten. De Krachtpatser loerde naar diens lijfwacht alsof hij probeerde te schatten wie van hen de breedste borst had.

Doe het niet, Mo. Alsjeblieft!

Meggie keek naar haar moeder, maar toen Resa terugkeek wendde ze vlug haar gezicht af. Ze was zo kwaad op haar. Alleen door Resa’s tranen stond Mo nu hier, en omdat ze naar Orpheus gereden was.

Niet alleen de Krachtpatser, ook de Zwarte Prins was meegekomen – en Doria, hoewel zijn broer het hem verboden had. Hij stond net als Meggie tussen de graven en keek naar alles wat er op de grond lag: verlepte bloemen, een houten speeltje, een schoen, een fluit. Op een van de graven lag een verse bloem. Doria raapte hem op. De bloem was zo wit als de vrouwen waarop ze wachtten. Toen hij merkte dat Meggie naar hem keek kwam hij op haar af. Hij leek echt helemaal niet op zijn broer. De Krachtpatser droeg zijn bruine haar kort, maar dat van Doria golfde tot op zijn schouders. Soms dacht Meggie dat hij ontsnapt was uit een van die oude sprookjesboeken die Mo haar had gegeven toen ze net kon lezen. De plaatjes in de boeken waren vergeeld, maar Meggie had er urenlang naar zitten kijken, in de vaste overtuiging dat de feeën uit die sprookjes ze zelf met hun kleine handjes geschilderd hadden.

‘Kun jij de letters op die stenen lezen?’ Met de witte bloem in zijn hand bleef Doria voor haar staan. Hij kon twee vingers van zijn linkerhand niet meer buigen. Zijn dronken vader had ze gebroken toen Doria zijn zusje tegen hem wilde beschermen. Dat had de Krachtpatser tenminste verteld.

‘Ja hoor.’ Meggie keek nog een keer naar Mo. Fenoglio had hem via Baptista een boodschap gestuurd: Orpheus is niet te vertrouwen, Mortimer! Allemaal voor niets.

Doe het niet, Mo. Alsjeblieft!

‘Ik zoek een naam.’ Doria klonk minder zelfverzekerd dan anders. ‘Maar ik kan… ik kan niet lezen. Het is de naam van mijn zusje.’

‘Hoe heet ze?’

Als de Krachtpatser gelijk had was Doria precies op de dag dat Krielhaan hem wilde ophangen vijftien geworden. Hij zag er een stuk ouder uit, vond Meggie. ‘Ach ja,’ had de Krachtpatser gezegd, ‘hij kan ook best ouder zijn. Mijn moeder is niet zo goed in rekenen! Mijn verjaardag weet ze helemaal niet meer.’

‘Ze heet Susa.’ Doria keek naar de graven alsof de naam zijn zusje weer tot leven zou kunnen wekken. ‘Mijn broer zegt dat ze hier begraven is. Hij weet alleen niet meer waar.’

Ze vonden de steen. Hij was begroeid met klimop, maar de naam was nog duidelijk te lezen. Doria bukte zich en schoof de bladeren aan de kant. ‘Ze had net zulk licht haar als jij,’ zei hij. ‘Lazaro zegt dat mijn moeder haar weggejaagd heeft omdat ze bij het speelvolk wilde horen. Hij heeft het haar nooit vergeven.’

‘Lazaro?’

‘Mijn broer. De Krachtpatser, zoals jullie hem noemen.’ Doria ging met zijn vinger over de letters. Zo te zien had iemand ze met een mes in de steen gekrast. In de eerste S groeide mos.

Mo was nog steeds met Orpheus in gesprek. Orpheus gaf hem een vel papier: de woorden die Resa besteld had. Zou Mo ze vannacht nog lezen, als de Witte Vrouwen inderdaad verschenen? Zouden ze voor het licht werd misschien weer bij Elinor zijn? Meggie wist niet of die gedachte haar opluchtte of juist verdriet deed. Ze wilde er ook niet over nadenken. Ze wilde maar één ding: dat Mo op zijn paard sprong en ervandoor ging, dat de tranen van haar moeder hem nooit hadden overgehaald om hiernaartoe te komen.

Farid stond in zijn eentje wat verderop, met Sluiper op zijn schouder. Hij gaf haar net zo’n koud gevoel vanbinnen als Resa. Farid had de eis van Orpheus aan Mo doorgegeven, wetend dat dit haar vader in gevaar zou brengen… én dat zij elkaar door deze ruil misschien nooit meer terug zouden zien. Maar dat kon Farid allemaal niet schelen. Hij gaf maar om één iemand, en dat was Stofvinger.

‘Ze zeggen dat jullie van heel ver komen, jij en de Vlaamse Gaai.’ Doria had zijn mes uit zijn riem gehaald en krabde het mos van de naam van zijn zusje. ‘Is het daar anders?’

Wat moest ze daarop zeggen? ‘Ja,’ mompelde ze uiteindelijk. ‘Heel anders.’

‘Echt waar? Farid zegt dat er koetsen zijn die zonder paarden rijden, en muziek die uit een klein kastje komt.’

Meggie glimlachte. ‘Ja, dat is zo,’ zei ze zacht.

Doria legde de witte bloem op het graf van zijn zusje en stond op. ‘En is het waar dat er in dat land ook vliegmachines bestaan?’ Hij keek haar nieuwsgierig aan. ‘Ik heb een keer geprobeerd vleugels voor mezelf te maken. Ik heb er zelfs een stukje mee gevlogen, maar niet zo heel ver.’

‘Ja… vliegmachines heb je daar ook,’ antwoordde Meggie afwezig. ‘Resa kan ze voor je tekenen.’

Mo had het papiertje dat Orpheus hem gegeven had opgevouwen. Haar moeder liep naar hem toe en begon op hem in te praten. Waarom? Hij zou toch niet naar haar luisteren. ‘Er is geen andere manier, Meggie,’ had hij gezegd, toen zij hem smeekte niet op Orpheus’ aanbod in te gaan. ‘Je moeder heeft gelijk. Het is tijd om terug te gaan. Het wordt hier met de dag gevaarlijker.’ Wat had ze daartegen in moeten brengen? De afgelopen dagen hadden de rovers hun kamp vanwege de patrouilles van de Fluiter maar liefst drie keer verplaatst, en op de burcht van Ombra scheen elk uur wel een vrouw te beweren dat ze de Vlaamse Gaai had gezien, natuurlijk in de hoop haar kinderen te redden.

Ach, Mo.

‘Er gebeurt hem niets,’ zei Doria achter haar. ‘Je zult zien, zelfs de Witte Vrouwen houden van zijn stem.’

Wat een onzin. Allemaal bij elkaar gefantaseerde onzin!

Meggie ging naar Mo toe en haar laarzen maakten sporen in de rijp, alsof er een geest over de begraafplaats liep. Mo’s gezicht stond zo ernstig. Was hij bang? Ja, wat denk je, Meggie? Hij gaat de Witte Vrouwen roepen! Ze bestaan uit puur verlangen, Meggie.

Farid keek verlegen een andere kant op toen ze langsliep.

‘Alsjeblieft! Je hoeft het niet te doen!’ Resa’s stem klonk veel te hard tussen de doden en Mo legde zacht zijn hand op haar mond.

‘Ik wil het,’ zei hij. ‘En je hoeft niet bang te zijn. Ik ken de Witte Vrouwen beter dan je denkt.’ Hij stak het opgevouwen papier in haar riem. ‘Hier. Pas er goed op. Als ik het om een of andere reden niet kan lezen zal Meggie het doen.’

Als ik het om een of andere reden niet kan lezen… Als ze me met hun koude witte handen doden, net als Stofvinger. Meggie deed haar mond open, maar toen Mo haar aankeek sloot ze hem weer. Die blik kende ze. Geen discussie. Vergeet het, Meggie.

‘Mooi. Goed, mijn deel van de afspraak ben ik nagekomen. Ik… eh, ik denk dat we niet langer moeten wachten!’ Orpheus stond zichtbaar te popelen. Hij hupte van de ene voet op de andere en om zijn mond speelde een zoetsappig lachje. ‘Ze zeggen dat ze het fijn vinden als de maan schijnt, en voor die weer achter de wolken verdwijnt…’

Mo knikte zwijgend en gaf de Krachtpatser een teken. De sterke man trok Resa en Meggie zachtjes mee, bij de graven vandaan, naar een steeneik aan de rand van het kerkhof. Op een hoofdknik van zijn broer kwam Doria daar ook naartoe.

Ook Orpheus deed een paar stappen achteruit, alsof het nu al gevaarlijk was om naast Mo te staan.

Mo wisselde een blik met de Zwarte Prins. Wat had hij hem verteld? Dat hij de Witte Vrouwen alleen vanwege Stofvinger zou roepen? Of wist de Prins van de woorden die de Vlaamse Gaai op die manier wilde kopen? Nee, vast niet.

Zij aan zij stapten ze tussen de graven. De beer sjokte achter hen aan. Orpheus rende met zijn lijfwacht naar de eik waaronder Meggie en Resa stonden. Alleen Farid bleef staan alsof hij wortel geschoten had, met op zijn gezicht de angst voor degenen die Mo ging roepen en het verlangen naar de man die ze hadden meegenomen.

Een zacht briesje streek over de begraafplaats, koel als de adem van de vrouwen op wie ze wachtten. Resa deed onwillekeurig een stap naar voren, maar de Krachtpatser hield haar tegen.

‘Nee,’ zei hij zacht, en Resa bleef in de schaduw van de takken en staarde net als Meggie naar de twee mannen tussen de graven.

‘Laat je zien, dochters van de dood!’

Mo klonk heel bedaard, alsof hij de Witte Vrouwen al zo vaak had geroepen. ‘Jullie kennen me toch nog wel? Jullie herinneren je Capricorno’s vesting, de grot waarheen jullie me gevolgd zijn, en hoe zwak mijn hart klopte in jullie witte handen? De Vlaamse Gaai wil jullie vragen naar een vriend. Waar zijn jullie?’

Resa legde een hand op haar bonzende hart. Dat van Meggie bonsde vast net zo hard.

De eerste Witte Vrouw verscheen vlak naast de grafsteen waarvoor Mo stond. Ze hoefde alleen haar arm uit te steken om hem aan te raken, en dat deed ze ook, heel teder, alsof ze een vriend begroette.

De beer liet grommend zijn hoofd zakken. Toen liep hij stap voor stap achteruit en deed wat hij nog nooit gedaan had: hij liet zijn baasje in de steek. Maar de Zwarte Prins bleef staan, heel dicht bij Mo, hoewel er op zijn donkere gezicht een angst te lezen stond die Meggie bij hem niet eerder had gezien.

Mo’s gezicht verraadde niets. De bleke vingers streelden zijn arm en rechts van hem verscheen een tweede Witte Vrouw. Haar hand ging naar zijn borst, waar zijn hart klopte. Resa gaf een gil en deed weer een stap naar voren, maar weer trok de Krachtpatser haar terug.

‘Ze doen hem niets. Kijk dan!’ fluisterde hij.

Een derde Witte Vrouw verscheen, toen een vierde, een vijfde. Ze dromden om Mo en de Zwarte Prins heen, tot Meggie de twee alleen nog als schimmen tussen de nevelige gestalten zag staan. Ze waren zo mooi – en zo verschrikkelijk, en heel even vond Meggie het jammer dat Fenoglio ze niet kon zien. Ze wist hoe trots hij op dit tafereel zou zijn geweest, op de vleugelloze engelen die hij geschapen had.

Het werden er steeds meer. Ze leken te ontstaan uit de adem van Mo en de Zwarte Prins, die in witte wolken voor hun mond hing. Waarom waren ze met zoveel? Meggie zag de betovering ook op Resa’s gezicht, en zelfs op dat van Farid, die zo bang was voor geesten. Maar toen begon het gefluister, van stemmen die net zo onwezenlijk waren als de bleke vrouwen zelf. Het gefluister zwol aan en de betovering sloeg om in angst. Mo’s silhouet vervaagde, alsof hij oploste in al dat wit. Doria keek gealarmeerd naar zijn broer. Resa riep Mo’s naam. De Krachtpatser probeerde haar tegen te houden, maar ze rukte zich los en begon te rennen.

Meggie rende achter haar aan, dook in de mist van doorschijnende lichamen. Gezichten draaiden haar kant op, bleek als de stenen waar ze tegenop botste. Waar was haar vader?

Ze probeerde de witte gedaanten opzij te duwen, maar ze greep in het niets, telkens weer, tot ze opeens op de Zwarte Prins stuitte. Met een asgrauw gezicht stond hij daar, het zwaard in zijn trillende hand, en hij keek om zich heen alsof hij niet meer wist wie hij was. De Witte Vrouwen fluisterden niet meer. Ze vervlogen als rook waar de wind vat op krijgt. Toen ze weg waren leek de nacht nog zwarter. Zo zwart als inkt, en zo verschrikkelijk koud.

Resa riep aan één stuk door Mo’s naam, en de Prins keek vertwijfeld rond, het nutteloze zwaard nog in zijn hand.

Mo was weg.

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html