Het verkeerde paard

Als Orpheus speel ik

op de snaren van het leven de dood

– Ingeborg Bachmann, Dunkles zu sagen

Orpheus las koortsachtig. Hij hoorde het zelf: hij las te hard en veel te snel. Alsof zijn tong de woorden als messen in het lijf van de boekbinder probeerde te stoten. Helse pijnen had hij voor hem geschreven, als wraak voor het spottende lachje van de Fluiter, dat hem nog steeds achtervolgde. Het had hem zo klein gemaakt, terwijl hij zich juist zo groot had gevoeld! Maar de Vlaamse Gaai zou het lachen in elk geval gauw vergaan.

IJzerglans roerde de inkt en keek hem angstig aan. De woede stond kennelijk op zijn voorhoofd geschreven, in kleine zweetdruppeltjes waarschijnlijk.

Orpheus, concentreer je! Hij probeerde het nog een keer. Sommige woorden waren bijna niet te ontcijferen, zo buitelden de letters over elkaar heen, dronken van zijn woede. Waarom had hij nou toch de indruk dat hij zijn woorden het luchtledige in stuurde? Waarom waren het net steentjes die je in een diepe put gooide, waar hun echo zich in duisternis verloor? Er klopte iets niet. Zo had hij zich nog nooit gevoeld bij het lezen.

‘IJzerglans!’ schreeuwde hij tegen zijn glasmannetje. ‘Ren naar de Duizend Vensters-zaal en ga kijken hoe het met de Vlaamse Gaai gaat. Als het goed is kronkelt hij als een vergiftigde hond over de grond!’

Het glasmannetje liet het takje waarmee hij in de inkt had staan roeren zakken en keek hem geschrokken aan. ‘Maar… maar, meester! Ik weet de weg niet.’

‘Stel je niet aan. Moet ik de nachtmare vragen of hij voor de afwisseling zin heeft in een glasmannetje? Je gaat eerst rechtsaf en dan steeds maar rechtdoor. Verder vraag je het onderweg maar aan de wachters!’

Met een ongelukkig gezicht gingen IJzerglans op weg. Onnozel geval! Fenoglio had wel wat minder belachelijke helpers voor de schrijvers mogen verzinnen. Maar dat was het probleem met deze wereld: dat hij in zijn hart kinderlijk was. Waarom had hij als kind zoveel van dit boek gehouden? Precies daarom! Maar nu was hij volwassen, en het werd tijd dat deze wereld ook eens volwassen werd.

Nog een zin – en weer dat vreemde gevoel dat de woorden wegstierven nog voor hij ze uitgesproken had. Verdraaid nog aan toe!

Duizelig van kwaadheid wilde hij de inktpot tegen de beschilderde muur gooien toen hij op de gang opeens hard geschreeuw hoorde. Orpheus zette de inktpot weer op tafel en luisterde. Wat was er aan de hand? Hij deed de deur open en keek de gang in. Voor de kamer van Adderkop stonden geen bewakers meer en twee dienaren renden als een kip zonder kop heen en weer. Alle duivels, wat had dat nou weer te betekenen? En waarom brandde Stofvingers vuur weer aan de muren?

Orpheus rende de gang op, naar de kamer van Adderkop.

De deur stond open en de Zilvervorst lag dood op zijn bed. Zijn ogen waren wijd opengesperd, zodat niet moeilijk te raden was wie hij als laatste had gezien.

Voor hij op het bed af stapte keek Orpheus om zich heen, maar de Witte Vrouwen waren natuurlijk allang weg. Ze hadden gekregen waar ze zo lang op hadden gewacht. Maar hoe? Hoe?

‘Tja, je zult een nieuwe baas moeten zoeken, Vieroog!’ Klein Duimpje kwam achter het gordijn rond het bed vandaan en schonk hem zijn havikslachje. Aan zijn knokige hand zag Orpheus de ring waarmee Adderkop zijn doodvonnissen altijd bezegelde. Zijn zwaard droeg Klein Duimpje ook al.

‘Hopelijk kan die stank eruit gewassen worden!’ zei hij gemeenzaam. Hij sloeg de zware fluwelen mantel van zijn vorst om zijn schouders en liep met grote stappen de deur uit, de gang door, waar aan de muren het vuur van Stofvinger lispelde.

Orpheus voelde de tranen langs zijn neus lopen. Het was voorbij! Hij had op het verkeerde paard gewed, had voor niets de stank van de rottende koning verdragen, voor niets het hoofd voor hem gebogen en al die tijd in deze donkere burcht doorgebracht! Niet hij, maar Fenoglio had het laatste lied geschreven. Wie zou het anders geweest moeten zijn? En de Vlaamse Gaai was natuurlijk weer de held en hij de schurk. Nee, erger! Hij was de verliezer, degene die door iedereen uitgelachen werd!

Hij spuugde Adderkop in zijn starre gezicht en sleepte zich terug naar zijn kamer, waar de nutteloze woorden nog op tafel lagen. Trillend van woede pakte hij de inktpot en goot hem leeg over wat hij geschreven had.

‘Meester! Meester! Hebt u het al gehoord?’ Het glasmannetje stond hijgend in de deuropening. Hij was wel snel met zijn spillebeentjes, dat moest je hem nageven.

‘Ja, Adderkop is dood, ik weet het! Hoe zit het met de Vlaamse Gaai?’

‘Ze zijn aan het vechten! De Fluiter en hij.’

‘Aha. Misschien rijgt Zilverneus hem aan zijn zwaard. Dat is dan tenminste iets.’ Orpheus raapte zijn spullen bij elkaar en stopte ze in de mooie leren buidel die hij uit Ombra meegebracht had: pennen, perkament, zelfs de lege inktpot, de zilveren kandelaar die Adderkop hem gegeven had en natuurlijk de drie boeken. Dat van Jacopo en de twee over de Vlaamse Gaai. Hij gaf het nog niet op. O nee.

Hij pakte het glasmannetje en stopte hem in zijn gordeltas.

‘Wat gaat u nu doen, meester?’ vroeg IJzerglans bezorgd.

‘We roepen de nachtmare en verdwijnen uit deze burcht!’

‘De nachtmare is weg, meester! Ze zeggen dat Vuurdanser hem spoorloos heeft laten verdwijnen!’

Donder, duivel en bliksem! Natuurlijk, daarom brandde het vuur weer aan de muren! Stofvinger had de nachtmare herkend. Hij had ontdekt wie er in het hart van de duisternis ademhaalde. Nou en, Orpheus? Je leest gewoon een nieuwe nachtmare uit Jacopo’s boek. Zo moeilijk was dat niet. Deze keer moet je hem alleen een naam geven die Stofvinger niet kent!

Hij luisterde of hij op de gang iets hoorde. Niets. De ratten verlieten het zinkende schip. Adderkop was alleen in de dood. Orpheus liep nog een keer de kamer met het opgezwollen lijk in en nam mee wat hij aan zilver kon vinden – maar Klein Duimpje had niet veel over het hoofd gezien. Toen rende hij met het jammerende glasmannetje naar de tunnel waardoor de Fluiter de burcht in gekomen was. Het water liep langs de stenen muren, alsof de gang als een doorn in het natte vlees van het meer stak.

De mannen die de uitgang op de oever bewaakt hadden waren verdwenen, tussen de rotsen lagen een paar dode soldaten. Kennelijk waren ze elkaar uiteindelijk in paniek te lijf gegaan. Orpheus raapte het zwaard van een van de doden op, maar toen hij voelde hoe zwaar het was liet hij het weer vallen. Hij trok het mes van een andere soldaat uit zijn gordel en sloeg ook diens ruwe mantel om zijn schouders. Het ding was weliswaar foeilelijk, maar het zat wel warm.

‘Waar gaat u nu heen, meester?’ vroeg IJzerglans angstig. ‘Terug naar Ombra?’

‘Wat moeten we daar?’ antwoordde Orpheus, kijkend naar de donkere hellingen die de weg naar het noorden versperden.

Naar het noorden… Hij had geen idee wat hem daar wachtte. Fenoglio had er geen woord over gezegd, zoals hij over zoveel in zijn wereld had gezwegen, en juist daarom zou hij naar het noorden gaan. De bergen zagen er met hun besneeuwde toppen en uitgestorven hellingen niet erg aanlokkelijk uit, maar nu Ombra binnenkort in handen van Violante en de Vlaamse Gaai zou zijn was het de beste koers. Die vervloekte boekbinder kon naar de hel lopen, naar de heetste hel die een mens zich maar kon voorstellen. En Stofvinger mocht bibberen in het eeuwige ijs, net zo lang tot zijn verraderlijke vingers afbraken!

Voor hij op de bomen af stapte keek Orpheus nog een laatste keer naar de brug. Daar gingen ze, de soldaten van de Zilvervorst. En waarvoor waren ze op de vlucht? Voor twee mannen en hun witte beschermengelen. En voor het walmende lijk van hun heer.

‘Meester, meester, kunt u me niet op uw schouder zetten? Straks val ik nog uit de tas!’ gilde het glasmannetje.

‘Dan neem ik gewoon een nieuw glasmannetje!’ antwoordde Orpheus.

Naar het noorden. Naar het onbeschreven land. Ja, dacht hij, terwijl hij zich moeizaam een weg over de steile helling baande. Misschien zal dat deel van deze wereld wél naar mijn woorden luisteren.

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html