Een nieuwe kooi
Westley sloot zijn ogen. Pijn kwam op hem af, en daar moest hij op voorbereid zijn. Hij moest zijn hersens erop instellen, zijn geest bedwingen, zodat de pijn daar geen vat op kon krijgen, want anders zou hij eraan ten gronde gaan.
– William Goldman, The Princess Bride
Deze keer kwamen ze vroeger dan de afgelopen nachten. Het begon net donker te worden. Niet dat het ooit licht werd in Mo’s cel, maar de nacht bracht een ander soort duisternis – en daarmee de Fluiter. Mo ging rechtop zitten, voorzover dat ging met zijn ketens, en bereidde zich voor op de slagen en schoppen. Hij voelde zich zo’n enorme domkop. De dwaas die vrijwillig in de val van zijn vijanden was gelopen. Geen rover meer, geen boekbinder, alleen nog dat ene: een dwaas.
De kerkers van Ombra waren niet comfortabeler dan die in de toren van de Nachtburcht. In de donkere hokken, die nauwelijks hoog genoeg waren om in te staan, wachtte dezelfde angst als in alle kerkers. Ja, de angst was terug; bij de poort had hij hem al opgewacht, en toen de mannen van Krielhaan zijn handen bonden had hij hem bijna de keel dichtgeknepen.
Opgesloten. Hulpeloos…
Denk aan de kinderen, Mortimer! Wanneer hij zichzelf vervloekte om wat hij gedaan had en de schoppen en slagen van de nacht over zich heen liet komen, kon alleen de herinnering aan hun gezichten hem kalmeren. Stofvingers vuur gaf hem af en toe een beetje rust, maar het maakte de Fluiter ook elke keer kwader. De stem van de fee die in die eerste nacht op zijn schouder was komen zitten klonk nog na in zijn oren. Hij zag de vurige spinnen nog in de fluwelen kleren van de Fluiter kruipen. Mo had hem uitgelachen om zijn paniek – en had daar al een paar keer voor geboet.
Nog twee dagen, Mortimer, twee dagen en twee nachten. Dan komt Adderkop. En? Wat dan? Inderdaad, hij was een dwaas als hij dacht dat hij de dood en haar bleke dochters kon geven wat ze hebben wilden.
Als de Witte Vrouwen Meggie kwamen halen, zou Resa dan begrijpen dat hij ook voor zijn dochter naar de burcht was gegaan? Zou Resa begrijpen dat hij haar niets had verteld om te voorkomen dat de angst om Meggie ook haar, Resa’s, hart in zijn greep kreeg?
De twee soldaten die zijn cel binnenkwamen hadden roet in hun gezicht en aan hun handen. Ze kwamen altijd met z’n tweeën; maar waar was hun baas, Zilverneus? Zwijgend trokken ze Mo overeind. De zware ketens sneden in zijn huid.
‘De Fluiter bezoekt je vandaag in een andere cel!’ sisten ze hem toe. ‘Waar het vuur van je vriend je niet kan vinden.’
Ze daalden verder af in de kerkers, steeds verder, langs hokken waaruit de geur van verrot vlees walmde.
Eén keer dacht Mo een slang van vuur door het donker te zien kruipen, maar een van de wachters sloeg hem toen hij zich ernaar omdraaide.
De cel waar ze hem in duwden was een stuk groter dan zijn oude cel. Op de muren zat opgedroogd bloed en het was er koud en muf tegelijk.
De Fluiter liet op zich wachten. Toen hij uiteindelijk de cel in kwam, met nog twee soldaten in zijn kielzog, bleek ook hij roet in zijn gezicht te hebben. De twee die Mo gebracht hadden maakten vol ontzag plaats voor hun meester, maar Mo zag hoe bang ze om zich heen keken, alsof ze dachten dat Stofvingers spinnen elk moment uit de muren konden kruipen. Mo voelde dat Stofvinger hem zocht. Het was alsof zijn gedachten naar hem tastten, maar de kerkers in Ombra waren bijna net zo diep als die op de Nachtburcht.
Misschien zou hij vannacht het mes nodig hebben dat Baptista in de zoom van zijn kiel had genaaid, maar zijn handen deden zo’n pijn dat hij het waarschijnlijk niet eens vast kon houden, laat staan ermee steken. Toch was het goed dat hij het bij zich had, voor als de angst ondraaglijk werd. De angst en de haat.
‘Je vuurvretende vriend wordt steeds brutaler, maar vannacht zul je daar niets aan hebben, Vlaamse Gaai. Ik ben het zat!’ Het gezicht van de Fluiter zag bleek onder het roet, dat zelfs zijn zilveren neus zwart kleurde. Een van de soldaten gaf Mo een klap in zijn gezicht. Nog twee dagen…
De Fluiter keek vol walging naar zijn roetige handschoenen. ‘Heel Ombra lacht me uit. “Moet je de Fluiter zien,” smiespelen ze. “Vuurdanser neemt zijn mannen in de maling en de Zwarte Prins verstopt de kinderen! De Vlaamse Gaai gaat ons toch redden.” Het is mooi geweest! Als ik vannacht met je klaar ben zal niemand dat meer geloven.’
Hij kwam zo dicht bij Mo staan dat de zilveren neus bijna in zijn gezicht stak. ‘Wat is er? Ga je ze niet te hulp roepen met die toverstem van je? Al je haveloze vrienden, de Prins en zijn beer, Vuurdanser… Of wat dacht je van Violante? Haar behaarde dienaar loopt me voortdurend te bespioneren en er gaat geen uur voorbij zonder dat ze me uitlegt dat jij voor haar vader alleen levend iets waard bent. Maar haar vader boezemt lang niet meer zoveel angst in als vroeger. Daar heb je zelf voor gezorgd.’
Violante. Mo had haar maar één keer te zien gekregen, toen ze hem op de binnenplaats van zijn paard trokken. Hoe had hij zo dom kunnen zijn om te denken dat zij hem kon beschermen? Hij was verloren. En Meggie ook. De wanhoop borrelde in hem op, zo zwart dat hij er misselijk van werd, en de Fluiter grijnsde.
‘Aha. Je bent bang. Dat zie ik graag. Ik zou er een lied over moeten schrijven. Maar voortaan zullen ze alleen nog liederen over míj zingen; zwarte liederen, zoals ik ze het liefst heb. Zo zwart als de nacht.’
Met een onnozele grijns stapte een van de soldaten op Mo af; in zijn hand hield hij een met ijzer beslagen stok.
‘ “Hij vliegt gewoon weer weg!” zeggen ze!’ De Fluiter deed een stap achteruit. ‘Maar jij zult nooit meer vliegen. Voortaan zul je kruipen, Vlaamse Gaai. Kruipen voor mij.’
De twee die hem gebracht hadden grepen Mo vast. Ze duwden hem tegen de bebloede muur, terwijl de derde de ijzeren stok optilde. De Fluiter streek over zijn zilveren neus.
‘Je hebt je handen nodig voor het boek, Vlaamse Gaai. Maar wat kan de Adder erop tegen hebben dat ik je benen breek? En al heeft hij er iets op tegen… Zoals ik al zei: Adderkop is niet meer de oude…’
Verloren.
O god, Meggie. Had hij haar ooit zo’n akelig verhaal verteld? ‘Nee Mo, geen sprookjes!’ zei ze altijd toen ze klein was. ‘Die zijn veel te verdrietig.’ Niet zo verdrietig als dit.
‘Wat jammer dat mijn vader je kleine toespraakje niet met eigen oren heeft kunnen horen, Fluiter.’ Violante praatte helemaal niet hard, maar de Fluiter draaide zich om alsof ze tegen hem had staan schreeuwen.
De soldaat met de onnozele grijns liet de stok zakken en de anderen weken achteruit, als om plaats te maken voor de dochter van Adderkop. Met haar zwarte jurk was Violante in het donker amper te zien. Hoe konden ze haar de Lelijke noemen? Op dit moment vond Mo haar het mooiste meisje dat hij ooit had gezien. Hopelijk merkte de Fluiter niet dat hij stond te trillen op zijn benen. Die overwinning gunde hij Zilverneus niet.
Naast Violante verscheen een harig gezichtje. Tullio. Had hij haar gehaald? De Lelijke had ook nog zes van haar baardeloze soldaten bij zich. Naast de mannen van de Fluiter zagen ze er vreselijk jong en kwetsbaar uit, maar in hun handen hielden ze kruisbogen, wapens die zelfs Pantsermannen ontzag inboezemden.
De Fluiter had zichzelf vlug weer in de hand.
‘Wat komt u hier doen?’ beet hij Violante toe. ‘Ik zorg er alleen maar voor dat uw kostbare gevangene niet weer wegvliegt. Het is al erg genoeg dat zijn vurige vriend ons allemaal voor gek zet. Dat zal uw vader helemaal niet leuk vinden.’
‘En wat ik nu doe zul jij niet leuk vinden,’ zei Violante met toonloze stem. ‘Bind ze vast!’ vervolgde ze tegen haar soldaten. ‘Doe de Vlaamse Gaai zijn ketens af en bind zijn handen zo dat hij paard kan rijden.’
De Fluiter greep zijn zwaard, maar drie van Violantes soldaten werkten hem tegen de grond. Mo kon hun haat bijna voelen. Ze hadden hem met plezier gewurgd; hij zag het in hun ogen. De mannen van de Fluiter zagen het kennelijk ook, want ze lieten zich zonder tegenstribbelen vastbinden.
‘Lelijke kleine slang die je bent!’ Het nasale stemgeluid van de Fluiter klonk nog buitenissiger als hij schreeuwde. ‘Krielhaan heeft dus toch gelijk! Je speelt met die roversbende onder één hoedje! Wat wil je? De troon van Ombra, en misschien die van je vader erbij?’
Violantes gezicht bleef onbewogen, alsof Balbulus het zo geschilderd had. ‘Ik wil maar één ding,’ antwoordde ze. ‘Ik wil de Vlaamse Gaai ongedeerd aan mijn vader uitleveren, zodat hij nog iets aan hem heeft. En in ruil daarvoor zal ik inderdaad de troon van Ombra vragen. Waarom ook niet? Ik heb er recht op, tien keer meer dan Krielhaan.’
De soldaat die Mo’s ketens losmaakte was dezelfde die in Cosimo’s grafkelder de sarcofaag voor hem opengehouden had. ‘Neem me niet kwalijk!’ mompelde hij toen hij zijn handen aan elkaar bond.
Hij wond het touw niet al te stevig om Mo’s kapot geschuurde armen, maar het deed toch pijn, en Mo verloor Violante geen seconde uit het oog. Hij kon de schorre stem van Grijper nog heel duidelijk horen. Ze verkoopt je voor de troon van Ombra.
‘Waar wil je heen met hem?’ De Fluiter spuugde de soldaat die hem vastbond in zijn gezicht. ‘Al verstop je hem bij de reuzen, ik zal jullie vinden!’
‘Ik ben helemaal niet van plan hem te verstoppen,’ antwoordde Violante kalm. ‘Ik breng hem naar de burcht van mijn moeder. Mijn vader weet de weg. Als hij op mijn voorwaarden wil ingaan moet hij daarheen komen. Ik weet zeker dat je dat aan hem door zult geven.’
Ze verkoopt je.
Violantes blik gleed ongeïnteresseerd langs Mo, alsof ze elkaar nooit eerder gezien hadden. Toen haar soldaten Mo de cel uit brachten gaf de Fluiter hem met zijn aan elkaar gebonden benen een schop, maar wat was een schop vergeleken met de ijzeren stok die hij voor hem in petto had gehad?
‘Je bent er geweest, Vlaamse Gaai!’ schreeuwde hij nog voordat een van Violantes soldaten hem knevelde. ‘Dood!’
Nog niet, wilde Mo antwoorden. Nog niet.
Voor de traliedeur stond een dienstmeid te wachten. Pas toen Mo langs haar liep zag hij dat het Brianna was. Violante had haar dus inderdaad weer opgenomen. Met een knikje naar Mo liep ze achter haar meesteres aan. In de gang lagen drie bewusteloze wachters. Violante stapte over ze heen en volgde de gang tot aan een smalle tunnel die naar links afboog. Tullio rende vooruit en haar soldaten volgden zwijgend, met Mo tussen hen in.
De burcht van haar moeder…
Wat Violante ook van plan was, hij was haar dankbaar dat hij zijn benen nog kon gebruiken.
Er kwam geen einde aan de tunnel. Hoe wist de dochter van Adderkop zoveel over de geheime gangen in de burcht?
‘Ik heb over deze tunnel gelezen.’ Violante draaide zich naar hem om alsof ze het hem had horen denken. Maar misschien praatte hij wel gewoon hardop tegen zichzelf, na al die uren alleen in het donker?
‘Gelukkig voor ons ben ik de enige die de bibliotheek van deze burcht gebruikt,’ vervolgde Violante. Zoals ze hem aankeek – alsof ze erachter probeerde te komen of hij haar nog wel vertrouwde. Ja, ze leek echt op haar vader. Net als hij genoot ze van het spel met angst en macht, de eeuwige krachtmeting tot aan de dood. Waarom vertrouwde hij haar nog steeds, ondanks zijn gebonden handen?
Twee andere tunnels, net zo smal als de eerste, leidden verder de duisternis in. Toen Tullio haar vragend aankeek wees Violante zonder te aarzelen de linker aan. Ze was een vreemde vrouw, zoveel ouder dan ze in werkelijkheid was, zo koelbloedig en beheerst. Vergeet nooit wiens dochter ze is. De Zwarte Prins had het hem meer dan eens op het hart gedrukt, en Mo begon steeds beter te begrijpen waarvoor hij hem had willen waarschuwen. Violante straalde dezelfde wreedheid uit die hij ook bij haar vader had gezien, hetzelfde ongeduld met anderen, dezelfde overtuiging slimmer te zijn dan de rest, beter… belangrijker.
‘Hoogheid?’ Het was de soldaat achter Mo die de vraag stelde. Ze behandelden hun meesteres allemaal met groot ontzag. ‘Wat moet er met uw zoon gebeuren?’
‘Jacopo blijft hier,’ antwoordde Violante zonder zich om te draaien. ‘Hij zou ons toch maar verraden.’ Haar stem klonk koud. Moest je van je eigen ouders leren hoe je je kind liefhad? Als dat zo was, dan was het waarschijnlijk geen wonder dat de dochter van Adderkop niet goed wist hoe het moest.
Mo voelde wind in zijn gezicht, lucht die niet alleen naar aarde rook.
De tunnel werd breder. Hij hoorde water ruisen, en toen ze naar buiten stapten zag hij hoog boven zich Ombra liggen. Uit de zwarte hemel viel sneeuw en achter de bijna kale struiken schemerde de rivier. Op de oever stonden paarden klaar. Ze werden bewaakt door een soldaat, maar een jongen hield een mes tegen diens keel. Farid. Stofvinger stond naast hem, met vlammetjes in zijn besneeuwde haar en de marters aan zijn voeten.
Toen Violantes soldaten hun pijlen op hem richtten begon hij te lachen.
‘Waar wilt u heen met uw gevangene, Adderdochter?’ vroeg hij. ‘Ik ben de schaduw die hij van de dood heeft meegekregen, en zijn schaduw volgt hem, waar hij ook gaat.’
Tullio verstopte zich achter Violantes zwarte rok, alsof hij bang was dat Stofvinger hem in rook zou laten opgaan. Maar Violante gaf haar soldaten een teken dat ze hun kruisbogen moesten laten zakken. Brianna keek zwijgend naar haar vader.
‘Hij is niet mijn gevangene,’ zei Violante. ‘Maar ik wil niet dat mijn vader dat van een van zijn ontelbare spionnen te horen krijgt. Vandaar die gebonden handen. Zal ik ze dan toch maar losmaken, Vlaamse Gaai?’
Ze haalde een mes onder haar omslagdoek vandaan.
Mo wisselde een blik met Stofvinger. Hij was blij om hem te zien, maar zijn hart moest nog wennen aan dat gevoel. Jarenlang had Stofvinger heel andere gevoelens in hem losgemaakt. Maar sinds de dood hen allebei had aangeraakt leken ze één mens te zijn. Eén verhaal. Misschien bestond er ook eigenlijk maar één verhaal?
Vertrouw haar niet! zeiden Stofvingers ogen. En Mo wist dat hij het antwoord van zijn voorhoofd zou aflezen, zonder dat hij het hoefde uit te spreken. Ik heb geen keus.
‘Mijn handen blijven gebonden,’ zei hij, en Violante stopte het mes weer tussen de plooien van haar kleren. Sneeuwvlokken plakten als veertjes aan de zwarte stof.
‘Ik breng de Vlaamse Gaai naar de burcht waar mijn moeder is opgegroeid,’ zei ze. ‘Daar kan ik hem beschermen. Hier niet.’
‘De Burcht in het Meer?’ Stofvinger haalde een buidel van zijn riem en gaf hem aan Farid. ‘Die is ver weg. Zeker vier dagen te paard.’
‘Heb je van de burcht gehoord?’
‘Wie niet? Maar hij staat al vele jaren leeg. Bent u er wel eens geweest?’
Violante stak koppig haar kin naar voren, op een manier die Mo alweer aan Meggie deed denken. ‘Nee, ik ben er nooit geweest, maar mijn moeder heeft me erover verteld en ik heb alles gelezen wat erover geschreven is. Als ik er geweest was had ik die burcht niet beter gekend.’
Stofvinger keek haar zwijgend aan. Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Zoals u wilt. De Fluiter is er niet – dat is een voordeel. En hij schijnt makkelijk te verdedigen te zijn.’ Hij liet zijn blik langs Violantes soldaten gaan alsof hij hun jaren telde. ‘Ja, waarschijnlijk is de Vlaamse Gaai daar inderdaad veiliger.’
De sneeuwvlokken verkoelden Mo’s pijnlijke handen. Als hij ze niet tenminste ’s nachts vrij kon bewegen, zou hij ze straks helemaal niet meer kunnen gebruiken. ‘En u weet zeker dat uw vader ons naar die burcht zal volgen?’ vroeg hij aan Violante. Zijn stem klonk alsof de duisternis van de kerkers nog bij hem was.
Violante glimlachte. ‘O ja, zeker. Hij zal je volgen waar je ook gaat. En hij neemt het lege boek mee.’
Het lege boek. Het sneeuwde alsof de hemel de hele wereld net zo wit wilde kleuren als die onbeschreven bladzijden. De winter was aangebroken. Je hartslagen zijn geteld, Mortimer. En die van Meggie ook. Meggie… Hoe was het mogelijk dat hij desondanks nog steeds van deze wereld hield? Hoe was het mogelijk dat zijn ogen nooit genoeg kregen van de bomen in de verte, die zoveel groter waren dan de bomen waar hij als jongen in geklommen was, en naar feeën en glasmannetjes speurden alsof ze altijd al deel van zijn wereld hadden uitgemaakt… Niet vergeten, Mortimer, er is ook ooit een heel andere wereld geweest. Maar wat hij zichzelf ook voorhield, het was vergeefs. Zelfs zijn eigen naam klonk hem vreemd en onwaarachtig in de oren, en als er een hand zou zijn die Fenoglio’s boek voor altijd en eeuwig dicht kon slaan, dan zou hij die hand tegenhouden, dat wist hij zeker.
‘We hebben geen paard voor je, Vuurdanser.’ Er lag een vijandige klank in Violantes stem; ze mocht Stofvinger niet. Maar zelf had hij hem toch ook heel lang niet gemogen?
Stofvinger glimlachte spottend, waardoor Violante hem alleen maar met nog meer afkeer bekeek. ‘Rij maar. Ik vind jullie wel.’
Toen Mo eenmaal op zijn paard zat was hij verdwenen, net als Farid. Waar hij gestaan had glinsterden alleen nog wat vonkjes in de sneeuw. Mo zag de schrik op de gezichten van Violantes soldaten – alsof ze een geest gezien hadden. En dat was misschien niet de slechtste benaming voor een man die van de doden teruggekeerd was.
De eerste soldaat dreef zijn paard de rivier in, maar op de burcht bewoog niets. Geen wachter sloeg alarm, niemand schreeuwde van de kantelen dat de Vlaamse Gaai alweer gevlogen was. Ombra sliep en de sneeuw legde een witte deken over de stad, terwijl de vlammende gaaien van Stofvinger nog steeds boven de daken cirkelden.