Op audiëntie bij Adderkop

Je kunt een boek niet echt lezen zonder alleen te zijn. Juist door die eenzaamheid raak je betrokken bij mensen die je anders misschien nooit ontmoet zou hebben, hetzij omdat ze al eeuwen dood zijn, hetzij omdat ze een taal spreken die je niet verstaat. Maar zo worden ze toch je intiemste vrienden, je verstandigste raadgevers, tovenaars die je hypnotiseren, minnaars waar je altijd van gedroomd hebt.

– Antonio Muñoz Molina, The Power of the PEN

De stoet van Adderkop bereikte Ombra kort na middernacht. Orpheus hoorde het net zo snel als Krielhaan, want hij liet Oss al drie nachten onder de galg bij de stadspoort wachten.

Alles was voor de Zilvervorst in gereedheid gebracht. De Fluiter had voor alle openingen in de burcht zwarte doeken laten ophangen, zodat de nacht er ook overdag op zijn heer wachtte, en op de binnenplaats lagen de gekapte bomen die Krielhaan in de open haarden zou opstoken, hoewel iedereen wist dat geen vuur de kou uit het vlees en de botten van Adderkop kon verdrijven. De enige man die dat misschien had gekund was uit de kerkers van de burcht ontsnapt, en heel Ombra vroeg zich af hoe de Zilvervorst op dit nieuws zou reageren.

Orpheus stuurde Oss voor het ochtendgloren naar de burcht. Iedereen wist immers dat Adderkop bijna nooit sliep.

‘Zeg dat ik informatie van het allergrootste belang voor hem heb. Zeg dat het om de Vlaamse Gaai en zijn dochter gaat.’ Hij herhaalde die woorden nog zeker vijf keer, want hij had weinig vertrouwen in de geestelijke vermogens van zijn lijfwacht, maar Oss deed wat er van hem verlangd werd. Na iets meer dan drie uur, waarin Orpheus rusteloos in zijn schrijfkamer had lopen ijsberen, kwam hij terug met het bericht dat Adderkop Orpheus audiëntie zou verlenen, maar dan moest Orpheus zich wel nu onmiddellijk naar de burcht begeven, want Adderkop moest nog rusten voor hij weer vertrok.

Voor hij weer vertrok? Aha, hij speelt het spelletje van zijn dochter dus mee! dacht Orpheus, toen hij zich naar de burcht haastte. Goed, dan moet je hem dus duidelijk zien te maken dat hij dit spel alleen met jouw hulp kan winnen! Hij likte aan zijn lippen, als om ze soepel te maken voor hun immense taak. Nog nooit had hij zijn draden om zo’n schitterende prooi gesponnen. Doek open! fluisterde hij. Doek open!

De dienaar die hem door de met zwarte doeken verduisterde gangen naar de troonzaal bracht sprak geen woord. Het was warm en donker in de burcht. Net de hel! dacht Orpheus. En was dat niet heel toepasselijk? Werd Adderkop niet vaak met de duivel vergeleken? Ja, dat moest je Fenoglio nageven: dit was een slechterik van formaat. Vergeleken bij Adderkop was Capricorno een derderangsacteur geweest, een amateurtoneelspelertje – al dacht Mortola daar vast anders over (maar wie maakte het nog uit wat zij dacht?).

Een aangename rilling liep over Orpheus’ vlezige rug. Adderkop! Telg uit een geslacht dat de kunst van het kwaad al generaties lang verfijnde. Er bestond geen wreedheid die niet door minstens één van zijn voorvaderen was begaan. Geslepenheid, machtshonger, gewetenloosheid, dat waren de opvallendste familietrekjes. Wat een combinatie! Ja, Orpheus was zenuwachtig. Het zweet stond in zijn handen, als bij een jongen voor zijn eerste afspraakje. Hij ging voortdurend met zijn tong langs zijn tanden, alsof hij ze op die manier kon scherpen, gereedmaken voor de juiste woorden. ‘Gelooft u mij!’ hoorde hij zichzelf zeggen. ‘Ik kan deze wereld aan uw voeten leggen, ik kan hem voor u op maat maken, maar daarvoor moet u voor mij een boek vinden. Het is nog machtiger dan het boek dat u onsterfelijk heeft gemaakt, veel en veel machtiger!’

Het boek… Nee, hij wilde nu niet denken aan die nacht waarin hij het kwijtgeraakt was, en aan Stofvinger al helemaal niet!

In de troonzaal was het niet lichter dan op de gangen. Tussen de zuilen en rond de troon brandden een paar verloren kaarsen. Bij Orpheus’ laatste bezoek (voorzover hij zich herinnerde had hij Krielhaan toen die dwerg gebracht) was het pad naar de troon geflankeerd geweest door opgezette dieren: beren, wolven, gevlekte katten en natuurlijk de eenhoorn die hij voor Krielhaan tevoorschijn had geschreven, maar die stonden er niet meer. Zelfs Krielhaan, die altijd maar kleine beetjes van wat hij geroofd had naar de Nachtburcht stuurde, was slim genoeg om te begrijpen dat Adderkop niet bepaald onder de indruk zou zijn van die jachtbuit. Nu vulde het duister de grote zaal. Het maakte de in het zwart geklede wachters tussen de zuilen bijna onzichtbaar. Alleen hun wapens schemerden in het flakkerende schijnsel van het haardvuur achter de troon. Orpheus deed zijn uiterste best om er onverschillig langs te lopen, maar helaas struikelde hij twee keer over de zoom van zijn mantel, en toen hij eindelijk voor de troon stond bleek Krielhaan erop te zitten, en niet zijn angstaanjagende zwager.

De teleurstelling sneed als een scherp mes door Orpheus heen. Hij boog zijn hoofd om zijn gevoelens te verbergen en zocht naar de juiste woorden, niet te onderdanig en toch vleiend genoeg. Het was een heel bijzondere kunst om met de machtigen te praten, maar hij had er ervaring mee. Hij had zijn hele leven al te maken met mensen die meer macht hadden dan hij. Zijn vader was de eerste geweest; altijd ontevreden met zijn onhandige zoon, die meer om boeken gaf dan om het werk in de winkel van zijn ouders. Wat had hij een hekel gehad aan de eindeloze uren tussen de stoffige rekken, de eeuwig vriendelijke lach waarmee hij binnenstormende toeristen moest helpen. Veel liever bladerde hij met ongeduldige vingers in een boek, begerig op zoek naar de plaats waar hij de gedrukte wereld de laatste keer had verlaten. Orpheus kon de oorvijgen die hij voor zijn verboden leespleziertjes gekregen had niet meer tellen. Eén per tien bladzijden, dat kwam vermoedelijk in de richting, maar die prijs had hij nooit te hoog gevonden. Wat was nu een oplawaai voor tien bladzijden ontsnapping, tien bladzijden ver van alles wat hem ongelukkig maakte, tien bladzijden echt leven in plaats van de eentonigheid die anderen werkelijkheid noemden?

‘Uwe Genade!’ Orpheus boog zijn hoofd nog wat dieper. Wat zag die Krielhaan er toch belachelijk uit onder zijn met zilver bespikkelde pruik, met dat veel te magere nekje dat zo ielig uit zijn zware fluwelen kraag stak. Zijn bleke gezicht stond even doods als altijd – alsof zijn schepper vergeten was de wenkbrauwen te tekenen en de ogen en lippen alleen vluchtig geschetst had.

‘Wil je Adderkop spreken?’ Zelfs de stem van Krielhaan maakte geen enkele indruk. Boze tongen beweerden dat hij hem niet eens zo erg hoefde te verdraaien om de eenden te lokken die hij zo graag uit de lucht schoot.

Wat zit hij weer te zweten, die domme slapjanus, dacht Orpheus met een onderdanige glimlach op zijn gezicht. Ik zou ook zweten als ik hem was. Adderkop was naar Ombra gekomen om zijn grootste vijand te doden, en nu had hij te horen gekregen dat zijn heraut en zijn zwager de kostbare gevangene hadden laten ontsnappen. Het was eigenlijk een wonder dat die twee nog leefden.

‘Ja, Uwe Doorluchtige Hoogheid. Wanneer het de Zilvervorst belieft!’ Orpheus stelde verrukt vast dat zijn stem in de lege zaal nog zangeriger klonk dan anders. ‘Ik heb informatie voor hem die van het allergrootste belang zou kunnen zijn.’

‘Over zijn dochter en de Vlaamse Gaai…’ Krielhaan frunnikte gespeeld ongeïnteresseerd aan zijn mouwen. Het geparfumeerde leeghoofd.

‘Inderdaad.’ Orpheus kuchte. ‘Zoals u weet heb ik belangrijke klanten, invloedrijke vrienden. Mij komen dingen ter ore die nooit op een burcht terechtkomen, verontrustende dingen waarvan ik zeker wil weten dat uw zwager ze te horen krijgt.’

‘En wat voor dingen mogen dat dan wel zijn?’

Opgepast, Orpheus!

‘Dat, Uwe Genade…’ hij deed zijn best om spijtig te klinken, ‘…wil ik echt alleen Adderkop zelf vertellen. Het gaat tenslotte om zijn dochter.’

‘Over wie hij het op het moment helemaal niet zal willen hebben!’ Krielhaan gaf een ruk aan zijn pruik. ‘Het lelijke sluwe wicht!’ brieste hij. ‘Ontvoert mijn gevangene om de troon van Ombra van me te stelen! Dreigt hem te doden als haar eigen vader haar niet als een hond naar de bergen volgt! Alsof het niet moeilijk genoeg was om die opgeblazen Gaai te vangen! Maar waarom vertel ik jou dat? Misschien omdat je mij die eenhoorn bezorgd hebt. De beste jachtpartij van mijn leven.’ Hij keek Orpheus melancholiek aan, met ogen die bijna net zo kleurloos waren als zijn gezicht. ‘Hoe mooier de prooi, hoe groter het genoegen om hem te doden, nietwaar?’

‘Wijze woorden, Hoogheid, wijze woorden!’ Orpheus maakte opnieuw een buiging. Krielhaan was verzot op buigingen.

Met een zenuwachtige blik op de wachters boog hij zich naar Orpheus toe. ‘Ik zou zo graag nog zo’n eenhoorn hebben!’ fluisterde hij. ‘Dat beest was een enorm succes bij mijn vrienden. Denk je dat je er nog een voor me kunt regelen? Misschien nog een iets grotere?’

Orpheus lachte Krielhaan zelfverzekerd toe. Wat was die man toch een laffe leuteraar – maar ach, zulke personages moesten er ook zijn in een verhaal. Meestal gingen ze vlug dood; nu maar hopen dat de zwager van Adderkop geen uitzondering op deze regel was.

‘Maar natuurlijk, Hoogheid! Dat zal geen enkel probleem zijn,’ teemde Orpheus. Hij koos zijn woorden zorgvuldig, al was die vorstelijke domkop de moeite waarschijnlijk niet waard. ‘Maar eerst moet ik de Zilvervorst spreken. Ik verzeker u dat mijn informatie van levensbelang is… en dat ze de troon van Ombra…’ hij glimlachte listig naar Krielhaan, ‘…voor u zal behouden. Gun me een audiëntie bij uw onsterfelijke zwager en de Vlaamse Gaai krijgt eindelijk het einde dat hij verdient. Violante zal voor haar bedrog gestraft worden, en ter ere van uw overwinning bezorg ik u een gevleugeld paard dat beslist nog veel meer indruk op uw vrienden maakt dan de eenhoorn. U kunt met kruisbogen op hem jagen, en met valken.’

De fletse ogen van Krielhaan werden groot van verrukking.

‘Een gevleugeld paard!’ fluisterde hij, terwijl hij ongeduldig een van de wachters wenkte. ‘De Pegasus! O, dat zou inderdaad geweldig zijn. Ik regel die audiëntie voor je, maar ik geef je één goede raad.’ Hij dempte zijn stem. ‘Kom niet te dicht bij mijn zwager in de buurt. De stank die hij verspreidt heeft twee van mijn honden al het leven gekost!’

Adderkop liet hem nog een uur wachten. Nog nooit was de tijd voor Orpheus zo tergend langzaam verstreken. Krielhaan informeerde naar andere mogelijke prooidieren, en hij beloofde hem basilisken en leeuwen met zes poten. Intussen zette hij in gedachten de juiste woorden voor de Zilvervorst op een rijtje. Er mocht geen verkeerd woord bij zijn; de heer van de Nachtburcht was immers net zo berucht om zijn intelligentie als om zijn wreedheid. Ja, Orpheus had veel nagedacht sinds Mortola’s bezoekje, en hij was steeds tot dezelfde conclusie gekomen: alleen aan de zijde van Adderkop zou hij zijn dromen van invloed en rijkdom waar kunnen maken. Al was hij levend aan het verrotten, de Zilvervorst was en bleef de machtigste speler in deze wereld. Met zijn hulp kon hij het boek, dat vóór Stofvinger het afpakte zo’n fantastisch speeltje van dit verhaal had gemaakt, misschien terugkrijgen. Om nog maar te zwijgen van dat andere boek, dat zijn eigenaar in staat stelde tot in alle eeuwigheid door te spelen…

‘Wat ben je weer bescheiden, Orpheus!’ had hij hardop gezegd, toen deze gedachte voor het eerst bij hem postvatte. ‘Twee boeken, meer hoef je niet te hebben! Gewoon twee boeken – en een van de twee heeft alleen maar lege bladzijden en verkeert nog in slechte staat ook!’

O, wat een leven zou dat zijn. Orpheus de almachtige, Orpheus de onsterfelijke, held van de wereld waar hij als kind al van had gehouden!

‘Daar komt hij! Buigen!’ Krielhaan sprong zo schielijk op dat de pruik over zijn wijkende voorhoofd zakte, en Orpheus schrok op uit zijn mooie dromen.

Een lezer ziet de personages in een verhaal niet echt voor zich. Hij voelt ze. Orpheus had dat gemerkt toen hij op elfjarige leeftijd probeerde de personages uit zijn lievelingsboeken te beschrijven of zelfs te tekenen. Toen Adderkop vanuit het donker op hem af kwam voelde hij precies hetzelfde als op de dag dat hij hem in Fenoglio’s boek voor het eerst ontmoette: angst en bewondering; wreedheid die de Zilvervorst als een zwart licht omgaf, de overvloed aan macht die je de adem benam. Orpheus had zich de Zilvervorst wel een stuk groter voorgesteld. En natuurlijk had Fenoglio niets gezegd over het verwoeste gezicht, het wittige, gezwollen vlees en de opgeblazen handen. Elke stap scheen Adderkop pijn te doen. De ogen onder de zware oogleden waren bloeddoorlopen. Ze traanden zelfs van het schaarse licht van de kaarsen, en zijn pafferige lijf verspreidde zo’n stank dat Orpheus wanhopig graag zijn mond en neus dicht had willen houden.

Adderkop schuifelde zwaar ademend langs en keurde hem geen blik waardig. Pas toen hij op de troon zat keek hij zijn bezoeker met rode ogen aan. Reptielenogen, had Fenoglio ze genoemd. Inmiddels waren het ontstoken spleetjes onder dikke oogleden, en de rode juwelen die Adderkop in zijn neusvleugels droeg staken als diep ingeslagen spijkers in zijn witte vlees.

‘Je hebt iets over mijn dochter en de Vlaamse Gaai te vertellen?’ Om het andere woord snakte hij naar adem, maar hij klonk er niet minder dreigend om. ‘En wat dan wel? Dat Violante net zo gek is op macht als ik en hem daarom van me gestolen heeft? Kwam je me dat vertellen? Neem dan maar afscheid van je tong, want die laat ik uitrukken; ik hou er namelijk niet van als mensen mijn tijd komen verspillen – ook al heb ik tegenwoordig zeeën van tijd.’

Want die laat ik uitrukken… Orpheus slikte. Dat was bepaald geen prettige gedachte, maar… hoewel hij van de stank die van de troon zijn kant op dreef bijna geen woord kon uitbrengen, had hij zijn tong voorlopig nog.

‘Mijn tong zou u anders nog best eens van pas kunnen komen, Uwe Genade,’ antwoordde hij, vechtend tegen de misselijkheid. ‘Maar het staat u natuurlijk vrij hem uit te rukken wanneer u maar wilt.’

Adderkop glimlachte boosaardig. De pijn trok fijne lijntjes om zijn lippen. ‘Wat een aantrekkelijk aanbod. Ik zie dat je mijn woorden serieus neemt. Goed dan, wat heb je te vertellen?’

Het doek is open, Orpheus! Neem je plaats in, de beurt is aan jou!

‘Uw dochter Violante…’ Orpheus liet de naam expres even in de lucht hangen voor hij verder sprak, ‘…wil niet alleen de troon van Ombra. Ze wil ook die van u. Dat is de reden dat ze van plan is u van het leven te beroven.’

Krielhaan greep naar zijn borst, alsof hij de leugens wilde ontzenuwen die zeiden dat daar geen hart zat, maar een dode patrijs. Adderkop keek Orpheus alleen maar met zijn ontstoken ogen aan.

‘Je tong loopt groot gevaar,’ zei hij. ‘Violante kán me niet van het leven beroven. Was je dat vergeten?’

Orpheus voelde het zweet langs zijn neus lopen. Achter Adderkop knetterde het vuur alsof het om Stofvinger riep. Verdraaid, wat was hij bang, maar was hij dat niet altijd? Kijk hem recht in de ogen, Orpheus, en vertrouw op je stem!

Die ogen waren verschrikkelijk. Ze beten de huid van je gezicht. En de gezwollen vingers lagen als dood vlees op de armleuningen van de troon.

‘Dat kan ze best. Als de Vlaamse Gaai haar de drie woorden verklapt.’ Zijn stem klonk inderdaad opvallend kalm. Goed zo, Orpheus, heel goed.

‘Ach, de drie woorden… Dat weet je dus ook al. Tja, je hebt gelijk. Ze kan ze natuurlijk uit hem laten folteren, al zie ik hem er wel voor aan om heel lang zijn mond dicht te houden… En hij kan haar natuurlijk altijd de verkeerde woorden zeggen.’

‘Uw dochter hoeft de Vlaamse Gaai niet te folteren. Ze speelt met hem onder één hoedje.’

Ja!

Orpheus zag aan het mismaakte gezicht van de Zilvervorst dat die daar zelf nog niet opgekomen was. Wat een leuk spelletje was dit. Dit was precies de rol die hij wilde spelen. Als vliegen aan het vliegenpapier, zo zouden ze straks allemaal aan zijn sluwe lippen hangen.

Adderkop bleef ondraaglijk lang stil.

‘Interessant,’ zei hij na een hele poos. ‘Violantes moeder had een zwak voor speellieden. Rovers had ze vast ook leuk gevonden. Maar Violante is haar moeder niet. Ze lijkt op mij, al vindt ze dat niet prettig om te horen.’

‘Daar twijfel ik niet aan, Hoogheid!’ Orpheus legde net genoeg onderdanigheid in zijn stem. ‘Maar waarom moet de schilder op deze burcht nu al meer dan een jaar uitsluitend liederen over de Vlaamse Gaai illustreren? Uw dochter heeft haar sieraden verkocht om de verf te kunnen betalen. Ze is bezeten van die rover, hij beheerst al haar gedachten! Vraagt u het maar aan Balbulus! Vraagt u hem maar eens hoe vaak ze in de bibliotheek naar de afbeeldingen zit te kijken die hij van hem gemaakt heeft! En vraagt u zich eens af hoe het kan dat de Gaai de afgelopen weken al twee keer uit de burcht ontsnapt is!’

‘Balbulus kan ik niets vragen.’ De stem van Adderkop leek voor de verduisterde zaal geschapen. ‘De Fluiter laat hem op dit moment de stad uit jagen. Maar eerst hakt hij nog even zijn rechterhand af.’

Orpheus was met stomheid geslagen. Zijn rechterhand. Onwillekeurig voelde hij aan zijn eigen schrijfhand. ‘Waarom… eh… als ik vragen mag, Hoogheid?’ stamelde hij; hij klonk nu helemaal niet zangerig meer.

‘Waarom? Omdat mijn dochter veel aan zijn kunst gelegen is en zijn stomp haar hopelijk duidelijk zal maken hoe boos ik ben. Want Balbulus vlucht natuurlijk naar haar toe, waar moet hij anders heen?’

‘Natuurlijk. Wat slim van u.’ Orpheus bewoog zijn vingers, alsof hij even moest voelen dat ze er nog waren. Hij stond met zijn mond vol tanden; zijn geest was een leeg vel papier en zijn tong een uitgedroogde pennenschacht.

‘Zal ik jou eens wat zeggen?’ Adderkop likte zijn gebarsten lippen. ‘Wat mijn dochter gedaan heeft bevalt me eigenlijk wel! Ik kan het niet tolereren, maar het bevalt me wel. Ze houdt er niet van om gecommandeerd te worden. De Fluiter noch mijn zwager, die patrijzenmoordenaar…’ hij keek vol weerzin naar Krielhaan, ‘…heeft dat begrepen. Wat de Vlaamse Gaai betreft – het kan goed zijn dat Violante hem voorspiegelt dat ze hem beschermt. Ze is sluw. Ze weet net zo goed als ik dat helden zich makkelijk beet laten nemen. Je hoeft ze maar het gevoel te geven dat je aan de kant van het recht en de gerechtigheid staat en ze lopen achter je aan als het lam naar de slachtbank. Maar Violante zal de nobele rover uiteindelijk toch aan mij verkopen, voor de kroon van Ombra. En wie weet… misschien geef ik die haar ook wel.’

Krielhaan keek strak voor zich uit, alsof hij de laatste woorden van zijn heer en zwager niet gehoord had. Adderkop leunde achterover en streek over zijn papperige bovenbenen. ‘Je tong is van mij, denk ik, Vieroog,’ zei hij. ‘Had je nog iets te zeggen voor je zo stom wordt als een vis?’

Krielhaan grijnsde vals, en Orpheus’ lippen begonnen te trillen alsof hij de tang al voelde. Nee. Nee, dit kon niet waar zijn. Hij had de weg naar dit verhaal niet gevonden om zonder tong te eindigen als bedelaar in de stegen van Ombra.

Hij schonk Adderkop een raadselachtig lachje – hoopte hij – en legde zijn handen op zijn rug. Orpheus wist dat die houding hem iets imposants gaf (hij had het vaak genoeg voor de spiegel geoefend), maar nu had hij woorden nodig, woorden die kringen konden maken in dit verhaal – als stenen die je in stilstaand water gooide.

Met gedempte stem begon hij weer te praten. Een woord weegt zwaarder als je het zachtjes uitspreekt.

‘Goed, dan zijn dit mijn laatste woorden, Hoogheid, maar ik zweer u dat het ook de laatste woorden zullen zijn die u zich herinnert als de Witte Vrouwen hun handen naar u uitsteken. Ik zweer u bij mijn tong dat uw dochter van plan is u te vermoorden. Ze haat u, en u onderschat haar romantische zwak voor de Vlaamse Gaai. Ze wil de troon voor hem en voor zichzelf. Dat is de enige reden dat ze hem heeft bevrijd. Rovers en koningsdochters zijn altijd al een gevaarlijke combinatie geweest.’

Zijn woorden namen bezit van de donkere zaal tot je ze bijna kon zien. En de troebele blik van Adderkop rustte op Orpheus alsof hij hem met zijn slechtheid probeerde te vergiftigen.

‘Maar dat is bespottelijk!’ Krielhaan klonk als een beledigd kind. ‘Violante is nog maar een meisje, en lelijk op de koop toe. Ze zou het nooit wagen zich tegen u te keren!’

‘Natuurlijk wel!’ Voor het eerst verhief Adderkop zijn stem, en Krielhaan perste geschrokken zijn dunne lippen op elkaar. ‘Violante is nergens bang voor, in tegenstelling tot mijn andere dochters. Lelijk, maar nergens bang voor. En heel uitgekookt… Net als die daar.’ Weer gingen zijn van pijn wazige ogen naar Orpheus.

‘Jij bent net zo’n slang als ik, nietwaar? In plaats van bloed stroomt er gif door onze aderen. Het vreet weliswaar aan ons, maar dodelijk is het alleen voor anderen. Ook door Violantes aderen stroomt gif, en daarom zal ze de Vlaamse Gaai verraden, wat ze verder ook van plan is…’ Adderkop lachte, maar het lachen ging over in hoesten. Hij hapte naar adem en hijgde alsof hij water in zijn longen had, maar toen Krielhaan zich bezorgd over hem heen boog duwde hij hem hardhandig opzij. ‘Wat moet je nou?’ snauwde hij. ‘Ik ben onsterfelijk. Was je dat soms vergeten?’ En weer begon hij te lachen, reutelend en hijgend, terwijl zijn reptielenogen opnieuw op Orpheus bleven rusten.

‘Ik mag jou wel, melkmuil. Je lijkt me in elk geval méér verwant met de slang dan die daar.’ Hij gaf Krielhaan een driftige zet. ‘Maar hij heeft een mooie zus; dan moet je de broer erbij nemen. Heb jij ook een zus? Of kun je me op een andere manier van dienst zijn?’

Het gaat goed, Orpheus. Het gaat prima! Nog even en je haalt je eigen draad door het weefsel van dit verhaal. Welke kleur neem je? Goud? Zwart? Bloedrood, misschien?

‘O, ik…’ Hij keek achteloos naar zijn nagels. Ook dit gebaar deed het altijd goed, had de spiegel hem geleerd. ‘Ik kan u op zoveel manieren van dienst zijn. Vraag maar aan uw zwager. Ik maak dromen waar. Ik regel de dingen precies zoals u ze hebben wilt.’

Pas op, Orpheus, je hebt het boek nog niet terug. Wat beloof je daar?

‘Ach. Ben je een tovenaar?’ De verachting in de woorden van Adderkop was een waarschuwing.

‘Nee, zo zou ik het niet willen noemen,’ zei Orpheus snel. ‘Laten we zeggen: mijn kunst is zwart. Zwart als inkt.’

Inkt! Natuurlijk, Orpheus!

Waarom dacht hij daar nu pas aan? Stofvinger had weliswaar dat ene boek van hem gestolen, maar Fenoglio had er nog meer geschreven! Waarom zouden de woorden van die ouwe niet ook werken als ze niet uit Hart van inkt kwamen? Waar waren de Vlaamse Gaai-liederen die Violante kennelijk zo zorgvuldig had laten optekenen? Er werd toch beweerd dat ze Balbulus er ettelijke boeken mee had laten vullen?

‘Zwart? Dat is een kleur die me wel aanstaat.’ Adderkop kwam kreunend uit zijn stoel. ‘Zwager, geef die kleine slang een paard. Ik neem hem mee. Het is een heel eind naar de Burcht in het Meer, misschien kan hij de tijd een beetje voor me verdrijven.’

Orpheus maakte zo’n diepe buiging dat hij bijna vooroverviel. ‘Wat een eer!’ stamelde hij – je moest de machtigen altijd het gevoel geven dat je tong zwaar werd in hun aanwezigheid. ‘Zou ik Uwe Hoogheid in dat geval eerbiedig om een gunst mogen vragen?’

Krielhaan bekeek hem argwanend. Stel dat die idioot de boeken met Fenoglio’s roversliederen allang voor een paar vaten wijn verpatst had? Hij zou hem de pest in zijn lijf lezen!

‘Ik ben een groot liefhebber van de boekkunst,’ vervolgde Orpheus zonder Krielhaan uit het oog te verliezen. ‘En ik heb fantastische dingen gehoord over de bibliotheek van deze burcht. Ik zou de boeken graag eens bekijken en er misschien één of twee mee op reis nemen. Wie weet, misschien kan ik u er wel een beetje mee vermaken!’

Adderkop haalde ongeïnteresseerd zijn schouders op. ‘Best. Dan kun je me meteen voorrekenen hoeveel zilver de boeken waard zijn die mijn zwager nog niet heeft omgezet in wijn.’

Krielhaan keek naar de grond, maar Orpheus had de haat in zijn ogen gezien.

‘Maar natuurlijk.’ Orpheus boog zo diep als hij kon.

Adderkop daalde de treden van zijn troon af en bleef zwaar ademend voor hem staan. ‘Hou er bij je schatting rekening mee dat Balbulus’ boeken steeds meer waard worden!’ hijgde hij. ‘Zonder zijn hand kan hij namelijk geen nieuw werk meer maken, en dat maakt het bestaande werk natuurlijk duurder, nietwaar?’

Orpheus begon bijna weer te kokhalzen toen de stinkende adem van Adderkop langs zijn gezicht streek, maar het lukte hem om bewonderend te glimlachen.

‘Wat slim bedacht, Hoogheid!’ antwoordde hij. ‘De perfecte straf. Mag ik vragen wat voor straf u voor de Vlaamse Gaai in gedachten hebt? Het is misschien een goed idee om hem eerst maar eens van zijn tong te verlossen. Iedereen is toch altijd zo lyrisch over zijn stem?’

Maar Adderkop schudde zijn hoofd. ‘O nee. Met de Vlaamse Gaai ben ik iets veel mooiers van plan. Ik ga hem levend villen en van zijn huid maak ik perkament. Daar moet hij nog wel bij kunnen gillen, vind je ook niet?’

‘Zeker!’ zei Orpheus zacht. ‘En wat een geknipte straf voor een boekbinder! Mag ik voorstellen dat u op dat heel bijzondere perkament een waarschuwing aan uw vijanden schrijft en die op de markten laat ophangen? Ik bezorg u met liefde de passende woorden. Voor mijn kunst moet men heel handig met woorden weten om te gaan.’

‘Kijk eens aan, zo te horen ben je een man van vele talenten.’ Adderkop nam hem bijna geamuseerd op.

Nu, Orpheus! Ook al vind je Fenoglio’s liederen in de bibliotheek, dat ene boek is onvervangbaar. Vertel hem over Hart van inkt!

‘Ik verzeker u, al mijn talenten staan tot uw dienst, Hoogheid!’ stamelde hij. ‘Maar om ze met het grootst mogelijke succes te kunnen inzetten, moet ik iets terug hebben wat van me gestolen is.’

‘Je meent het! En wat mag dat wel zijn?’

‘Een boek, Uwe Genade! Vuurdanser heeft het van me gestolen, maar ik denk dat het in opdracht was van de Vlaamse Gaai. Hij weet vast waar het is. Als u hem er dus naar zou willen vragen, zodra u hem te pakken hebt…’

‘Een boek? Heeft de Vlaamse Gaai er soms ook een voor jou gebonden?’

‘O, nee. Nee!’ Orpheus maakte een minachtend gebaar. ‘Met dit boek heeft hij niets te maken. De macht die het heeft komt niet van een boekbinder. Het zijn de woorden die het machtig maken. Met de woorden in dat boek, Uwe Genade, kunt u deze wereld opnieuw inrichten en alles wat er leeft aan uw bedoelingen onderwerpen.’

‘Is dat zo? Zouden de bomen zilveren vruchten dragen? Zou het altijd nacht zijn als ik dat wilde?’

Zoals hij hem aankeek – als een slang de muis. Geen verkeerd woord nu, Orpheus!

‘Jazeker!’ Orpheus knikte ijverig. ‘Met dat boek heb ik uw zwager een eenhoorn bezorgd. En een dwerg.’

Adderkop wierp een spottende blik op Krielhaan. ‘Echt iets voor mijn waarde zwager. Mijn wensen zouden er een klein beetje anders uitzien.’

Hij bekeek Orpheus goedkeurend. Kennelijk begreep Adderkop dat in hun borst hetzelfde hart klopte, zwart geworden door wraakzucht en ijdelheid, verliefd op de eigen geslepenheid en vol minachting voor mensen die zich door andere gevoelens lieten leiden. O ja, Orpheus wist best hoe zijn hart eraan toe was, en hij was maar voor één ding bang: dat die ontstoken ogen ook nog zouden ontdekken wat hij zelfs voor zichzelf verborgen hield: de jaloezie op de onschuld van anderen, het verlangen naar een onbezoedeld hart.

‘En hoe zit het met mijn rottende vlees?’ Adderkop haalde een gezwollen hand over zijn gezicht. ‘Kun je dat ook verhelpen met dat boek, of heb ik daar toch de Vlaamse Gaai voor nodig?’

Orpheus aarzelde.

‘Aha, ik zie het al… Je weet het niet helemaal zeker.’ Adderkop trok met zijn mond, de donkere hagedissenogen verdwenen bijna in de vleesplooien. ‘En je bent wel zo slim om geen dingen te beloven die je niet kunt waarmaken. Goed, op die andere beloften van je kom ik nog terug, en ik geef je de kans om de Vlaamse Gaai naar dat gestolen boek te vragen.’

Orpheus boog zijn hoofd. ‘Ik dank u, Uwe Genade!’ Het ging allemaal prima. Meer dan prima…

‘Hoogheid!’ Krielhaan haastte zich het trappetje van de troon af. Zijn stem deed inderdaad aan eendengekwaak denken. Orpheus stelde zich voor hoe in plaats van een everzwijn of zijn fantastische eenhoorn de Krielhaan zelf als jachtbuit door de straten van Ombra gedragen werd, de zilveren pruik besmeurd met bloed en stof. Vergeleken bij die eenhoorn zou hij maar een jammerlijke aanblik bieden.

Orpheus wisselde een snelle blik met Adderkop, en even had hij de indruk dat ze hetzelfde tafereel voor zich zagen.

‘U moet nu gaan rusten,’ zei Krielhaan overdreven zorgzaam. ‘Het was een lange reis, en er staat u alweer een volgende te wachten.’

‘Rusten? Hoe moet ik rusten nu de Fluiter en jij de man hebben laten ontkomen die mij in een lap rottend vlees veranderd heeft? Mijn huid staat in brand. Mijn botten zijn van ijs. Mijn ogen prikken alsof er met elk straaltje licht een naald in wordt gestoken. Ik rust pas als dat vervloekte boek me niet meer vergiftigt en degene die het gebonden heeft dood is. Elke nacht zie ik het voor me, zwager, vraag maar aan je zus; elke nacht loop ik klaarwakker te ijsberen en zie ik voor me hoe hij jammert en gilt en om een snelle dood smeekt, maar ik zal net zoveel straffen voor hem verzinnen als dat moorddadige boek bladzijden heeft. Hij zal het heviger vervloeken dan ik ooit gedaan heb – en heel vlug begrijpen dat de rokken van mijn dochter geen bescherming bieden tegen Adderkop!’

Weer schudde een rochelende hoestbui hem door elkaar, en even knepen de opgezwollen handen in Orpheus’ arm; het vlees was zo grauw als dat van een dode vis. Het ruikt ook precies hetzelfde, dacht Orpheus. En toch is hij nog steeds de baas van dit verhaal.

‘Grootvader!’ De jongen kwam plotseling uit het donker tevoorschijn, alsof hij al die tijd al in de schaduw had staan wachten. In zijn korte armpjes had hij een stapel boeken.

‘Jacopo!’ Adderkop draaide zich zo woest om dat zijn kleinzoon als aan de grond genageld bleef staan. ‘Hoe vaak moet ik je nou nog zeggen dat ook een prins niet onaangekondigd de troonzaal binnen kan wandelen?’

‘Ik was hier eerder dan jullie!’ Jacopo stak zijn kin in de lucht en klemde de boeken tegen zijn borst alsof ze hem tegen de woede van zijn grootvader konden beschermen. ‘Ik zit hier vaak te lezen, daar, achter het beeld van mijn betovergrootvader.’ Hij wees naar het beeld van een heel erg dikke man, dat verderop tussen de zuilen stond.

‘In het donker?’

‘In het donker kun je de beelden die de woorden in je hoofd maken beter zien. En Roetvogel heeft me dit gegeven.’ Hij stak zijn hand uit en liet zijn grootvader een paar vuurhoutjes zien.

Adderkop fronste zijn voorhoofd en bukte zich naar zijn kleinzoon. ‘Zolang ik hier ben mag je niet lezen in de troonzaal. Je steekt niet eens je hoofd naar binnen. Je blijft in je kamer of ik laat je net als Tullio bij de honden opsluiten, begrepen? Ik zweer het op mijn familiewapen, je begint steeds meer op je vader te lijken. Kun je niet tenminste je haar laten knippen?’

Jacopo weerstond de blik in die rooddoorlopen ogen een hele tijd, maar uiteindelijk boog hij zijn hoofd. Hij draaide zich zwijgend om en holde weg, met zijn boeken nog steeds als een schild voor zijn borst.

‘Hij lijkt echt steeds meer op Cosimo!’ beaamde Krielhaan. ‘Maar die hoogmoed heeft hij van zijn moeder.’

‘Nee, die heeft hij van mij,’ verklaarde Adderkop. ‘Een heel handige eigenschap voor als hij eenmaal op de troon zit.’

Krielhaan keek Jacopo bezorgd na, maar Adderkop gaf hem een stomp tegen zijn borst. ‘Roep je mannen bij elkaar!’ blafte hij. ‘Ik heb werk voor je.’

‘Werk?’ Krielhaan fronste verontrust zijn wenkbrauwen, die hij net als zijn pruik met zilver bepoederd had.

‘Ja. Jij gaat voor de afwisseling eens niet op eenhoorns jagen, maar op kinderen. Of wou je het maar door de vingers zien dat de Zwarte Prins de blagen van Ombra in het bos verstopt heeft, terwijl mijn dochter jou en de Fluiter als een stelletje dansberen bij de neus nam?’

Krielhaan trok een gekwetst gezicht. ‘We moesten uw aankomst voorbereiden, waarde zwager, en de Vlaamse Gaai weer te pakken zien te krijgen…’

‘Waarmee jullie niet bepaald veel succes hebben gehad,’ viel Adderkop hem nors in de rede. ‘Gelukkig heeft mijn dochter ons laten weten waar we hem kunnen vinden. Dus terwijl ik de vogel die jullie zo ruimhartig hebben laten wegvliegen weer ga vangen, haal jij die kinderen voor me op – inclusief die messenwerper die zich Prins noemt, dan kan hij zien hoe ik de Gaai vil. Zijn eigen huid is te zwart voor perkament, vrees ik, dus voor hem zal ik iets anders moeten verzinnen. Gelukkig ben ik heel vindingrijk in die dingen. Als ik het goed heb zeggen ze van jou net zoiets.’

Krielhaan bloosde gevleid, al wond het vooruitzicht kinderen door het bos te jagen hem zichtbaar minder op dan de eenhoornjacht – misschien omdat hij deze buit niet zou kunnen opeten.

‘Mooi.’ Adderkop keerde zijn zwager de rug toe en liep op wankele benen naar de deur. ‘Stuur Roetvogel naar me toe, en de Fluiter!’ riep hij over zijn schouder. ‘Hij zal nu wel klaar zijn met handen afhakken. En zeg tegen de dienstmeiden dat Jacopo meegaat naar de Burcht in het Meer. Violante mag dan niet zo dol op hem zijn, niemand hoort zijn moeder beter uit dan hij.’

Krielhaan keek hem verdwaasd na. ‘Zoals u beveelt,’ mompelde hij met een dun stemmetje.

Toen de wachters haastig de zware deur voor hem opendeden draaide Adderkop zich nog een keer om. ‘Wat jou betreft, melkmuil…’ Orpheus kromp onwillekeurig in elkaar. ‘Ik vertrek bij zonsondergang. Mijn zwager zal je vertellen waar je naartoe moet komen. Een bediende en een tent moet je zelf meenemen. Maar wee je gebeente als ik me verveel met je; ook van jouw huid kan perkament gemaakt worden.’

‘Hoogheid!’ Orpheus maakte nog een buiging, al was het met knikkende knieën. Had hij ooit zo’n gevaarlijk spel gespeeld? Ach wat, alles komt goed, dacht hij. Je zult het zien, Orpheus. Dit verhaal is van jou. Het is speciaal voor jou geschreven. Niemand houdt er zoveel van als jij, niemand begrijpt het beter, zeker die ouwe gek niet die het verzonnen heeft!

Adderkop was allang weg toen Orpheus daar nog steeds stond, als bedwelmd door alles wat er voor hem in het verschiet lag.

‘Je bent dus een tovenaar, kijk eens aan.’ Krielhaan bekeek hem alsof hij een rups was die zich voor zijn ogen tot een zwarte vlinder had ontpopt. ‘Was die eenhoorn daarom zo makkelijk te schieten? Omdat hij niet echt was?’

‘O, echt was hij zeker,’ antwoordde Orpheus met een minzaam lachje. Hij was van hetzelfde materiaal gemaakt als jij, voegde hij er in gedachten aan toe. Die Krielhaan was toch wel een al te miserabele figuur. Zodra de woorden hem weer gehoorzaamden zou hij een door en door bespottelijke sterfscène voor hem schrijven. Hij kon hem bijvoorbeeld door zijn eigen honden in stukken laten scheuren. Of nee, beter nog: hij zou hem tijdens een van zijn banketten in een kippenbotje laten stikken en met zijn gezicht vol zilverpoeder in een grote schaal bloedpudding laten vallen. Orpheus moest lachen, of hij wilde of niet.

‘Het lachen zal je snel vergaan!’ siste Krielhaan. ‘Mijn zwager houdt er namelijk helemaal niet van als mensen niet doen wat ze beloven.’

‘U kunt het weten!’ antwoordde Orpheus. ‘En breng me nu alstublieft naar de bibliotheek.’

 

   

Nacht van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html
text_part0086.html
text_part0087.html
text_part0088.html
text_part0089.html