Licht
Dit alles waren echter niet meer dan nachtelijke angsten,
fantomen van de geest die in het donker lopen.
– Washington Irving, De legende van de Sleepy Hollow
Het vuur was overal. Het vrat aan de muren en lekte langs het plafond, kroop uit de steen en gaf zoveel licht dat de zon zelf in de verduisterde burcht leek te zijn opgegaan, speciaal om zijn opgezwollen vlees te verschroeien.
Adderkop schreeuwde tegen de Fluiter tot hij er schor van was. Hij bonkte met zijn vuisten op zijn knokige borst en wilde hem zijn zilveren neus in zijn gezicht rammen, diep in dat gezonde vlees waar hij zo jaloers op was.
Vuurdanser was voor de tweede keer terug van de doden, en de Vlaamse Gaai was ontsnapt uit een van die kuilen van zijn schoonvader, waar zogenaamd geen gevangene levend uit kwam. ‘Weg!’ fluisterden zijn soldaten. ‘Hij is weggevlogen en sluipt nu als een hongerige wolf door de burcht. Hij zal ons allemaal doden!’
Hij had het tweetal dat de kuil bewaakt had voor straf aan Klein Duimpje overgeleverd, maar de Gaai had al zes andere wachters van kant gemaakt, en met elke dode die ze vonden zwol het gefluister aan! Ze renden weg, zijn soldaten, over de brug, door de tunnel onder het meer, zo snel mogelijk weg uit die behekste burcht, die nu in handen was van de Vlaamse Gaai en Vuurdanser. Een paar mannen waren zelfs in het meer gesprongen en er niet meer uit gekomen. De rest stond te sidderen als een stel doodsbange kinderen, terwijl de beschilderde muren brandden en het licht de hersens en de huid van Adderkop verzengde.
‘Breng Vieroog hier!’ schreeuwde hij, en Klein Duimpje sleurde Orpheus zijn kamer in. Jacopo glipte mee naar binnen als een worm die uit de vochtige aarde komt kruipen.
‘Doof het vuur!’ Zijn keel deed zo’n pijn! Alsof de vlammen ook daar zaten. ‘Doof onmiddellijk het vuur en breng de Vlaamse Gaai terug, of ik ruk die slijmerige tong van je eruit! Heb je me daarom overgehaald om hem in die kuil te gooien? Zodat hij weg kon vliegen?’
De fletse blauwe ogen zwommen achter de glazen – glazen die zijn dochter tegenwoordig ook op had – en zijn zalvende stem klonk alsof hij hem in kostbare olie geweekt had. Al was de angst er duidelijk in te horen.
‘Ik had nog zo tegen de Fluiter gezegd dat hij meer dan twee bewakers bij de kuil moest zetten.’ De listige slang, zoveel slimmer dan Zilverneus, al die gespeelde onschuld, ondoorgrondelijk zelfs voor hem… ‘Nog een paar uur en de Gaai had u gesmeekt of hij het boek mocht binden. Vraag maar aan de bewakers. Ze hebben hem daarbeneden zien kronkelen als een worm aan de haak, hem horen zuchten en steunen…’
‘De bewakers zijn dood. Ik heb ze aan Klein Duimpje gegeven en gezegd dat hun geschreeuw in de hele burcht te horen moest zijn.’
Klein Duimpje trok zijn zwarte handschoenen recht. ‘Vieroog spreekt de waarheid. De bewakers bleven maar zeggen dat het in de kuil allesbehalve goed ging met de Gaai. Ze hebben hem horen gillen en jammeren en een paar keer gecontroleerd of hij nog wel leefde. Ik zou wel eens willen weten hoe je dat deed.’ Even richtte hij zijn haviksogen op Orpheus. ‘Maar goed, het schijnt dat de Gaai aan één stuk door een naam fluisterde…’
Adderkop sloeg zijn handen voor zijn brandende ogen. ‘Welke naam? Die van mijn dochter soms?’
‘Nee, een andere,’ antwoordde Klein Duimpje.
‘Resa. Dat is zijn vrouw, Hoogheid.’ Orpheus glimlachte naar hem. Adderkop kon niet goed uitmaken of het een onderdanig lachje was, of toch meer een arrogante grijns.
De Fluiter wierp Orpheus een van haat vervulde blik toe. ‘Mijn mannen zullen zijn vrouw snel te pakken hebben. En zijn dochter ook!’
‘Wat heb ik daar nu nog aan?’ Adderkop drukte zijn vuisten tegen zijn ogen, maar het vuur zag hij nog steeds. De pijn scheurde hem aan flarden, aan stinkende flarden, en degene die dat op zijn geweten had was hem nu al voor de tweede keer te sluw af geweest. Hij moest en zou dat boek hebben! Een nieuw boek dat hem weer beter maakte. Zijn vlees hing aan zijn botten als zwaar, vochtig, stinkend slijk.
Vlaamse Gaai.
‘Zet twee van de mannen die geprobeerd hebben weg te lopen op de brug, zodat iedereen ze kan zien,’ hijgde hij. ‘En jij gaat je hond halen,’ snauwde hij tegen Orpheus. ‘Hij zal wel honger hebben.’
De mannen gilden als varkens toen de zwarte schaduw ze verslond, en Adderkop stelde zich voor dat hun geschreeuw, dat tot in zijn kamer te horen was, dat van de Vlaamse Gaai was. Die was hem nog een boel geschreeuw schuldig.
Orpheus stond grijnzend te luisteren, en de nachtmare kwam bij hem terug als een trouwe hond nadat hij gegeten had. Hijgend versmolt hij met Orpheus’ schaduw. Hij was zo zwart dat zelfs Adderkop ervan rilde, maar Orpheus zette alleen tevreden zijn bril recht. De ronde glazen blonken geel in het licht van de vlammen. Vieroog.
‘Ik haal de Vlaamse Gaai voor u terug,’ zei hij, en Adderkop merkte dat het vertrouwen in die fluwelen stem hem ondanks alles toch weer kalmeerde. ‘Hij is niet ontsnapt, ook al lijkt het zo. Ik heb hem met onzichtbare ketens gebonden. Ik heb ze persoonlijk met mijn zwarte kunst gesmeed, en waar hij zich ook verstopt, die ketens trekken aan hem en bezorgen hem oude pijn. Hij weet dat ik het ben die hem pijn doet, en dat er zolang ik leef geen einde aan zal komen. Daarom zal hij proberen mij te doden. Laat Klein Duimpje mijn kamer bewaken en de Vlaamse Gaai zal hem recht in de armen lopen. Hij is geen probleem meer. Vuurdanser wel!’
De haat op het bleke gezicht verraste Adderkop. Het was zo’n intense haat die gewoonlijk alleen uit liefde voortkomt.
‘Goed, hij is alweer terug van de doden!’ Orpheus’ afkeer hing aan zijn woorden en maakte zijn gladde tong zwaar. ‘En hij gedraagt zich als de heer van deze burcht, maar volg mijn raad op en zijn vuur zal spoedig doven!’
‘En wat mag dat dan wel voor raad zijn?’
Adderkop voelde die glazige ogen als gloeiende munten op zijn gezicht.
‘Stuur Klein Duimpje naar uw dochter. Laat haar in een van de kuilen gooien en maak bekend dat zij de Vlaamse Gaai heeft helpen vluchten; dan komt er tenminste een einde aan al dat geklets waardoor uw soldaten nu staan te bibberen van angst. En u laat haar mooie dienstmeid opsluiten in de kooi waar de Vlaamse Gaai eerst in zat. Zeg tegen Klein Duimpje dat hij niet al te zachtzinnig met haar hoeft om te gaan.’
De glazen voor Orpheus’ ogen weerkaatsten het vuur, en in een flits voelde Adderkop wat hij nog nooit gevoeld had: angst voor een andere man. Het was een interessante gewaarwording. Als kriebel in je nek, een lichte druk op de maag…
‘Precies wat ik al van plan was,’ zei hij, maar hij las in die lichte ogen dat Orpheus wist dat hij loog. Ik zal hem moeten doden, dacht Adderkop. Zodra het nieuwe boek gebonden is.
Geen man mocht sluwer zijn dan zijn heer. Zeker niet als hij de baas was over zo’n gevaarlijke hond.