Isaac Asimov

Ogen kunnen meer dan zien


 

Na honderden miljarden jaren dacht hij plotseling aan zichzelf als Ames. Niet aan de combinatie van golflengten die nu, door het hele heelal, het equivalent van Ames was - maar aan de klank zelf. Hij kreeg een vage herinnering aan de geluidsgolven die hij niet meer hoorde en ook niet meer kon horen.

Het nieuwe plan verscherpte zijn herinnering aan zoveel meer oude, oude, eonenoude dingen. Hij strekte de energiewerveling uit die zijn totale persoonlijkheid vormde, zodat zijn krachtlijnen tot voorbij de sterren reikten.

Het antwoordsignaal van Brock kwam.

Aan Brock, dacht Ames, kon hij het zeker vertellen. Hij kon het toch zeker aan íemand vertellen.

Het verschuivende energiepatroon van Brock maakte contact. 'Kom je niet, Ames?'

'Natuurlijk wel.'

'Doe je mee aan de wedstrijd?'

'Ja!' Ames' krachtlijnen pulseerden onregelmatig. 'Zeer zeker. Ik heb een heel nieuwe vorm van kunst bedacht. Iets echt buitengewoons.'

'Wat een verspilling van energie! Hoe kun je denken dat er na tweehonderd miljard jaar een nieuwe variatie bedacht kan worden. Er kan niets nieuws zijn.'

Voor een ogenblik verschoof Brock uit fase en uit de verbinding, zodat Ames zich moest haasten zijn krachtlijnen bij te stemmen. Terwijl hij dat deed ving hij de stroming op van ander-gedachten, de aanblik van verstrooide melkwegstelsels tegen het fluwelige van het niets, en de krachtlijnen die in eindeloze hoeveelheden van energie pulseerden, en die tussen de melkwegstelsels lagen.

Ames zei: 'Neem alsjeblieft mijn gedachten in je op Brock. Sluit niet af. Ik heb eraan gedacht materie te gebruiken. Stel je voor! Een symfonie van materie. Waarom al die moeite met energie. Natuurlijk is er niets nieuws in energie; hoe zou dat kunnen? Bewijst dat niet dat we ons met materie moeten bezighouden?'

'Materie!'

Ames vatte Brocks energietrillingen als afkeer op.

'Waarom niet?' zei hij. 'Eens waren wij zelf materie, wel - wel - o, wel biljoenen jaren geleden op zijn minst! Waarom zou je geen voorwerpen opbouwen uit een materieel medium, of abstracte vormen of - luister, Brock - waarom zouden we niet een imitatie van onszelf uit materie opbouwen, van onszelf zoals we vroeger waren?'

'Ik herinner me niet hoe dat was,' zei Brock. 'Niemand herinnert zich dat.'

'Ik wel,' zei Ames energiek, 'ik heb aan niets anders gedacht en ik begin het me te herinneren. Brock, zal ik het je laten zien? Zeg me of ik gelijk heb. Zeg het me.'

'Nee. Dit is dwaas. Het is... weerzinwekkend.'

'Laat me het proberen, Brock. We zijn vrienden; we hebben van het begin af aan onderling energie gepulseerd - vanaf het moment dat we werden wat we zijn. Brock, alsjeblieft.'

'Vooruit dan maar, vlug.'

Ames had trillingen langs zijn eigen krachtlijnen die hij nu had, niet meer gevoeld sinds... nou, sinds wanneer? Als hij het nu voor Brock probeerde, en het zou lukken, kon hij het wagen materie te hanteren voor de verzamelde energiewezens, die al eeuwigheden lang droefgeestig hadden gewacht op iets nieuws.

Materie was dun gezaaid, daar tussen de melkwegstelsels, maar Ames verzamelde het, schraapte het bijeen vanuit de kubieke lichtjaren, koos de atomen uit, verkreeg een kleiachtige samenhangende massa, en dwong de materie in iets eivormigs dat zich daar beneden voor hen uitstrekte.

'Herinner je je het niet, Brock?' vroeg hij zachtjes. 'Was het niet iets dergelijks?'

Brocks wervelingen trilden in fase. 'Herinner me er niet aan. Ik herinner het me niet.'

'Dat was het hoofd. Ze noemden het het hoofd. Ik herinner het me zo helder dat ik het wil zeggen. Ik bedoel met geluid.' Hij wachtte even, en zei toen: 'Kijk, herinner je je dat?'

Op de bovenkant van de eivormige massa verscheen: HOOFD.

'Wat is dat?' vroeg Brock.

'Dat is het woord voor hoofd. De symbolen die het woord in geluid weergaven. Zeg me dat je het je herinnert, Brock!'

'Er zat iets,' zei Brock aarzelend, 'iets in het midden.' Er vormde zich een verticale uitstulping.

Ames zei: 'Ja! Neus, dat is het!' En erop verscheen: NEUS. 'En dat zijn ogen aan beide kanten!' LINKEROOG... RECHTEROOG.

Ames bekeek wat hij gemaakt had; zijn krachtlijnen pulseerden langzaam. Was hij er wel zeker van dat hij dit mooi vond?

'Mond,' zei hij, licht trillend, 'en kin en adamsappel, en de sleutelbeenderen. Zoals de woorden weer bij me opkomen!' Ze verschenen op de vorm.

'Ik heb sinds miljarden jaren niet meer aan die dingen gedacht,' zei Brock. 'Waarom heb je me eraan herinnerd? Waarom?'

Ames was op dat moment in gedachten verdiept. 'Iets anders. Organen om mee te horen; iets voor de geluidsgolven. Oren! Waar zitten die? Ik herinner me niet waar ik ze moet plaatsen.'

'Houd er mee op!' riep Brock uit. 'Oren en al dat andere! Geen herinneringen!'

'Wat is er verkeerd aan herinneringen?' vroeg Ames onzeker.

'Omdat de buitenkant niet ruw en koud was, zoals die, maar glad en warm. Omdat de ogen gevoelig en levendig waren, en de lippen van de mond op het mijne trilden en zacht waren.' Brocks krachtlijnen klopten en flikkerden, klopten en flikkerden.

'Het spijt me!' zei Ames. 'Het spijt me!'

'Je herinnert me eraan dat ik eens een vrouw was en liefde kende; dat ogen meer kunnen dan zien en dat ik er geen heb om het voor me te doen.' Met kracht voegde ze wat materie toe aan het ruw gevormde hoofd en zei: 'Laten zij het dan maar doen,' draaide zich om en vluchtte weg.

En Ames keek en herinnerde zich ook, dat hij eens een man geweest was. Met de kracht van zijn werveling spleet hij het hoofd in tweeën en vluchtte terug langs de melkwegstelsels, langs het energiespoor van Brock... terug naar het lot van oneindig leven.

En de ogen van het verbrijzelde hoofd van materie glommen nog door het vocht dat Brock erop gelegd had om tranen voor te stellen. Het hoofd van materie deed wat de energiewezens niet meer konden, het huilde om de hele mensheid, en om de tere schoonheid van de lichamen die ze ééns hadden opgegeven, zo'n biljoen jaar geleden.