Thomas Wintner

Een prachtige wereld


 

De psychagoog glimlachte toen hij Karn, als gebruikelijk, de hand drukte. Wat deprimeerde hem toch altijd zo wanneer deze patiënt - cliënt, verbeterde hij zichzelf - zag verschijnen? Was het zijn miezerige gestalte, zijn vissenblik, zijn slappe handje? Of was het omdat de therapie van deze cliënt zo uitzichtloos was? Maar hij moest geduldig zijn, alleen zó kon hij ze helpen. En de patiënt zelf moest ook geduldig zijn; het woord zei het al: pat -

'Ik ben deze week goed opgeschoten,' zei Karn toonloos, traag. 'Ik ben heel wat verder gekomen.'

'Goed,' zei dr. Huebelgrauen. 'Dan kunnen we aan het werk.'

'Ik wist allang dat de tijd manipuleerbaar was, maar nu weet ik ook hóe. Ik kan me nu zelfs door de tijd verplaatsen, als ik wil.'

'U kunt zich door de tijd verplaatsen.' Dr. Huebelgrauen zuchtte onmerkbaar. Wanneer zou de man toch eens ophouden zijn problemen te vertalen in natuurfilosofische diepzinnigheden, en erkennen dat hij enkel op de vlucht was voor het hier en nu, dat hij boos was op de wereld en hunkerde naar liefde en warmte.

'Ik kan het u niet uitleggen,' zei Karn. 'Er spelen factoren een rol... Maar ik zou het u kunnen laten zien. Of eigenlijk niet eens laten zien, want als ik me door de tijd verplaats kom ik precies terug op het moment vanwaar ik vertrek. Want, ziet u, al die verhalen over tijdreizen, dat de reiziger eerst vaag en doorzichtig wordt en dan verdwijnt, om later terug te komen - allemaal onzin. Want als ik één moment van het bestaan over zou slaan, zou de lucht mijn plaats innemen, en dat zou niet alleen een verschrikkelijke implosie tot gevolg hebben, maar als ik dan later terugkwam zou ik doorzeefd worden met luchtmoleculen. Ik zou het niet overleven. En eerder terugkomen zou nog erger zijn. Dan zou mijn terugkerende lichaam als het ware in mijn nog aanwezige lichaam geperst worden. Het bloed zou in het rond spuiten. Al mijn botten zouden gekraakt worden.'

Een zelfvernietigingsfantasie. De Uiteindelijke Vlucht. En even bekroop de psychagoog de gedachte, dat hij zélf wel in de toekomst zou willen reizen, drie kwartier was genoeg, dan was dit dorre, treurige, miezerige mannetje tenminste de deur uit... Maar nee, dacht hij, ik ben er om hem te helpen, ik móet hem helpen, ook al is hij niet te helpen. Daar word ik tenslotte voor betaald. En niet slecht ook... Maar terecht. Een man die zo hard werkte als hij, die minstens tien uur per dag naar allerlei nietsnutten, freaks en fantasten luisterde; daar mocht toch wel wat tegenover staan.

Hij zou toch maar die kunstvrouw bestellen van Lady Leasing, bedacht dr. Huebelgrauen. Duur - maar hij verdiende het. Een mens die zo hard werkte als hij had op z'n tijd een verzetje nodig. En als ze niet beviel kon hij haar binnen veertien dagen nog inruilen. Ja, dat was het beste. Het was natuurlijk maar surrogaat, en liever was hij... Maar een man van zijn kaliber kon toch moeilijk naar een bor -

'...irrationele factoren bij kijken, dat het manipuleren van de tijd eigenlijk geen handeling is of een techniek, het is eerder een geestelijk proces, een mentaliteit zou ik bijna zeggen.'

Eentonig, spanningloos kabbelde de stem voort. Alsof hij een pond vlees bestelde, dacht dr. Huebelgrauen. Hij zou wel niet veel gemist hebben. 'Meer een mentaliteit dus,' zei hij op geïnteresseerde toon.

'Ja,' zei Karn, 'maar ik kan het nu beter maar demonstreren, want echt uitleggen kan ik het toch niet.'

Wat was dat nu? Zaten er kreukels in Karns overhemd, een vuile veeg over zijn gezicht? Zat zijn haar een beetje in de war? - En voor het eerst scheen er iets van gevoel te spreken uit de ogen van zijn cliënt: angst? wanhoop? Dr. Huebelgrauen ging een beetje rechtop zitten.

Opeens sloeg Karn zijn handen voor zijn gezicht en snikte het uit. 'Het was verschrikkelijk,' stamelde hij. 'Daar kan geen mens bestaan ...'

'Wat was verschrikkelijk?' vroeg de psychagoog.

'De toekomst,' snikte Karn, 'de toekomst waarin ik terechtkwam...'

'Wilt u me zeggen dat u in de toe -' En één seconde, één fractie van een seconde vroeg dr. Huebelgrauen zich af of de man werkelijk... Maar nee, onzin natuurlijk. Hij liet zich door het verhaal van zijn cliënt meeslepen. Geen wonder eigenlijk. Want had niet iedereen wel iets van het kind in zich, dat droomde van wonderen en toverij, magie, onzichtbaar worden, kunnen vliegen, tijdreizen? Maar hij moest de dingen zien zoals ze waren. Ook de tijdreisfantasie was een vluchtsymptoom. En het kon zijn, het kón zijn, dacht hij, zeker nu Karn voor het eerst emotie toonde, dat hij in die toekomstfantasie het probleem had geprojecteerd, het werkelijke, diepe probleem dat hem tot zijn vreselijke ziekte veroordeelde; dat hij in één helder beeld...

Dit was toch een interessant geval. Hij zou hier een artikel over kunnen schrijven in het Tijdschrift voor - en zijn collega's zouden... 'Wilt u er misschien wat meer over vertellen?' vroeg hij vriendelijk.

'Het was een prachtige wereld,' zei Karn, die nu zijn dorre zelf scheen te hebben teruggevonden. 'De lucht was helder, met mooie, kleine wolkjes. Alles rook fris. Ik was in een vallei vol groen en bomen. Er vlogen weer vogels door de lucht en van steden of wegen of gebouwen was niets te zien. Alsof er nooit mensen bestaan hadden. Zelfs geen resten of ruïnes, niets. Een en al vrije natuur...'

Dr. Huebelgrauen herkende het archetype: Adam in het Paradijs. Geen Eva. Dat was significant. Het onbedorven bestaan, het vóórtraumatische leven, die ongrijpbare herinnering... en daarin één enkele, oppermachtige, maar tegelijk eenzame figuur. De nog ongeborene.

'Ik had er wel willen blijven. Ik zou er een gelukkig en zorgeloos bestaan gehad hebben. Als ik in die wereld had kunnen blijven leven...'

Toe maar, dacht de psychagoog, jij gelukkig en zorgeloos, en wij... Waar denk je dat aan verdiend te hebben, onooglijk mannetje? Als ik nu - ... Wat gebeurt er toch met me, vroeg hij zich angstig af. Ik ken mezelf niet meer. - 'Het was dus een mooie wereld,' zei hij kalm.

'Als die kruipdingen er niet geweest waren. In het begin zag ik ze niet. Ze waren doorzichtig. En toen ik ze zag deden ze me niets. Ik had er geen last van. Maar ik zag er steeds meer, ze zaten overal: ze kropen tussen het gras, zaten op de takken van de bomen, ze dreven zelfs op het water.'

Aha, dacht dr. Huebelgrauen, aha.

'Ze hadden veel pootjes, maar geen kop. Eerst kon ik dat bijna niet zien, maar toen ik beter keek... ze waren doorzichtig als glas maar ze straalden een soort licht uit.'

'Een soort licht...' Daar moet ik meer van weten, dacht de psychagoog. Dat kan naar een oplossing verwijzen.

'Het was niet alleen licht, het was eigenlijk meer een soort energie, een druk die in mijn hoofd drong. Een kracht die mij wilde onderwerpen. Ze wilden me dwingen mij op de grond uit te strekken, zodat ze me op konden eten. Ik moest daar weg, ik móest weg, want de druk werd steeds heviger. Ik voelde dat het niet lang meer zou duren, dan hadden ze mijn geest overwonnen en had ik mij aan hen opgeofferd. Ze zouden me - 'en weer snikte hij het uit.

Nog zo'n zelfvernietigingsfantasie. Dr. Huebelgrauen voelde zich opeens moedeloos. De enige oplossing voor dit baasje: de dood. Tersluiks keek hij op zijn horloge. Hij was zo moe, zo moe. Ik wou dat ik - dacht hij, maar de gedachte ontsnapte hem. 'De tijd is om, meneer Karn,' zei hij, en stond op om zijn cliënt de gebruikelijke handdruk toe te dienen.

Maar de cliënt zat stil, met neergeslagen ogen op zijn stoel, als een zak, als een waardeloos vod. En uit zijn mouw kwam iets gekropen, een doorzichtig ding, zonder kop maar met een helehoop pootjes. Het straalde een akelig licht uit.

Dr. Huebelgrauen sperde zijn ogen open. Ik wou, dacht hij, ik wou - en opeens scheen het besef als een zegen uit de hemel op hem neer te dalen en een grote rust kwam over hem. Ik wou dat ik dood was, dacht hij.