Bill Pronzini

Muurvast


 

Het allerergste voor een schrijver, bedacht John Kensington somber, of hij nu een arme ploeteraar is of rijk en beroemd, is als hij vast zit en blijft zitten.

Hij staarde naar het onbeschreven blad geel kladpapier in zijn schrijfmachine. Zijn geest was even leeg als dat blad. Geen enkel idee, niet het allerkleinste zinnetje dat ook maar in de verste verte enige zin had, in bijna drie weken.

Zuchtend schoof Kensington zijn stoel achteruit en stond op. Hij liep naar het koelkastje in de kitchenette, trok zijn laatste blikje bier open en ging ermee in de oude Morris-stoel zitten die naast zijn bureau stond.

Ik moet iets bedenken, dacht hij. Over een week moet ik de huur betalen en als ik niet wat kan aanbetalen op de rekening bij de kruidenier kan ik mijn eten voorlopig wel vergeten.

Hij dronk van zijn bier en deed zijn ogen dicht. Toe nou, jò, dacht hij. Eén ideetje maar, één klein lief ideetje...

Hij liet zijn gedachten wegdwalen, maar ze schenen aldoor in hetzelfde kringetje rond te blijven dollen. Niets, zelfs geen...

Wacht eens.

Wacht eens effetjes...

De kiem van een gedachte streek langs een uithoek van zijn geest. Het was een fragment maar, een vluchtig fragment, maar hij greep ernaar zoals iemand die, van dorst versmacht, naar een pollepel water graait.

Verbeten klampte hij zich eraan vast. En het fragment blééf. Langzaam, onstuitbaar begon het uit te botten.

Kensington zat stokstijf overeind op zijn stoel, zijn ogen wijd open gesperd. Zijn bier was vergeten. Zijn vingertoppen tintelden van opwinding. De komst van een idee was een loutering die de spanning, die zich in de afgelopen drie weken had opgehoopt, bevrijdde.

Het zou een science-fictionverhaal worden, dacht hij. Een novelle waarschijnlijk, als hij het goed uitwerkte. Hij likte langs zijn lippen. Nou, laat eens kijken...

Stel nou dat er een buitenaards ras is dat van plan is de macht op Aarde over te nemen. Omdat die een strategische plaats vormt in een of andere intergalactische oorlog waar ze mee bezig zijn. Goed, goed, dat is afgezaagd, maar daar kun je wel omheen, je kunt bepaalde aspecten wat afzwakken ...

Die buitenaardsen hebben dus de Aarde geïnfiltreerd en een basis ingericht van waaruit ze opereren, ergens in de bergen misschien. Ze zijn bezig een soort almachtig cybernetisch apparaat op te stellen, dat, als het klaar is, de macht zal hebben om het rationele denken in de menselijke hersens uit te wissen, en de mensen te veranderen in trage zombies... Wacht even... Stel dat die buitenaardsen al een stuk van die machine af hebben. Dat deel zou dan in staat zijn om tegelijk alle gedachten van alle mensen op Aarde te lezen en te sorteren, zodat de buitenaardsen ze kunnen bestuderen. Als dan namelijk iemand per ongeluk op het plan stootte - en dan zowel mentaal als lichamelijk, met helderziendheid en uitstraling van gedachtengolven de ruimte in en zo meer - dan zouden de buitenaardsen onmiddellijk op de hoogte zijn. En dan zouden ze natuurlijk de volle kracht van dat ene voltooide deel van de machine op de mens in kwestie richten en daarmee alle gedachten uitwissen die hun project in gevaar zouden kunnen brengen.

Kensington transpireerde een beetje, en zijn voorhoofd trok van het nadenken in diepe rimpels.

Het is een beetje vergezocht natuurlijk, dacht hij. Maar wie weet, als ik het op de juiste manier aanpak. Het is tenminste een goed en bruikbaar idee en dat is een poep beter dan helemaal niks. En hoe zal ik nu de Aarde weer eens redden. Het moet iets zijn wat volkomen plausibel is, niet al te gezocht, en toch...

En opeens schoot de oplossing hem in gedachten. Godver! dacht Kensington. Dat is precies volmaakt. Geen enkele zwakke plek! Hij grijnsde breed. Die verdomde buitenaardsen kunnen zich wel opzouten als ik het zo aanpak.

Plotseling stond hij op en ging naar zijn schrijfmachine. Het verhaal begon zich al te ontvouwen en zette ferm zijn koers uit in Kensingtons gedachten.

Hij ging aan de schrijfmachine zitten en de opwinding sloeg door hem heen omdat hij nu wist, voelde, dat hij niet meer voor het blok zat. Zijn vingers zweefden boven de toetsen.

En opeens werd op onverklaarbare wijze zijn geest leeggevaagd.

Hij drukte zijn voorhoofd tegen het koele metaal van de schrijfmachine.

Waarom, kreunde hij inwendig, waarom, o, waarom kan ik toch niet één klein ideetje verzinnen voor een verhaal?