2

Bij het landen klonk een groot aantal geluiden: het verre gesis van de atmosfeer die langs de metalen wanden van het ruimteschip gleed; het onafgebroken gedreun van de machines die de wrijvingshitte moesten compenseren; de stemmen van de mannen en vrouwen die zich in de ontschepingshal hadden verzameld en het geluid van de kranen die de bagage, de post en de vracht naar de lengteas van het schip brachten, vanwaar zij later uit het ruim zouden worden gehesen. 

Gaal voelde de lichte schok die aanduidde dat het schip niet langer op eigen kracht voer. De scheepszwaartekracht was al urenlang bezig vervangen te worden door de planetaire zwaartekracht. Duizenden passagiers hadden geduldig in de debarcatiekamers doorgebracht, waar zij werden aangepast aan de veranderende gravitatie, maar nu bewogen zij zich via de gebogen wandelgangen naar de enorme gapende luiken. 

Gaal's bagage was te verwaarlozen. Zijn visum werd geïnspecteerd en gestempeld, maar hij besteedde er weinig aandacht aan. 

Dit was dus Trantor! De lucht leek iets dikker, de zwaartekracht iets groter dan op zijn eigen planeet Synnax, maar daar zou hij wel aan wennen. Hij vroeg zich af of hij ook aan de enorme afmetingen zou wennen. 

Het debarcatiegebouw was enorm. Het plafond was bijna onzichtbaar en je had het gevoel dat er wolken onder zouden kunnen zweven. De tegenoverliggende wand was ook onzichtbaar; hij zag alleen maar mensen, mensen en bureaus die zich oplosten in een soort nevel. 

De man aan het bureau zei iets. Hij leek geïrriteerd. 'Kom, Dornick, doorlopen!' Hij moest opnieuw in Gaal's visum kijken om zijn naam te weten te komen. 

'Wáar...?' stamelde Gaal. 

De man aan het bureau maakte een gebaar met zijn duim. 'Taxi's rechts, derde uitgang links,' zei hij. 

Gaal liep door. taxi's in alle richtingen zag hij tenslotte op een bord staan. 

Uit de anonieme massa maakte zich een gestalte los die zich naar het bureau begaf. De man aan het bureau keek op en knikte de ander kort toe. De ander beantwoordde dit gebaar op dezelfde manier en liep toen de jeugdige immigrant achterna. Hij was net op tijd om Gaal het adres te horen opgeven. 


Gaal leunde zwaar tegen de balustrade. Op een klein bordje stond 'Supervisor' te lezen. De man waarop het bordje betrekking had, keek niet op. 'Waar moet u zijn?' vroeg hij. 

Gaal wist het niet precies, maar zelfs een aarzeling van een paar seconden betekende dat er zich een file achter hem begon te vormen. 

De Supervisor keek op. 'Waar wilt u heen?' vroeg hij. 

Gaal's middelen waren beperkt, maar nog éen nacht en hij zou een baantje hebben. Hij trachtte zijn stem zo nonchalant mogelijk te laten klinken. 'Een goed hotel, alstublieft.' 

De Supervisor drukte op een knop. Op de grond verscheen een smalle lichtstreep die zich kronkelend met de andere, maar verschillend gekleurde lichtlijnen vermengde. Er werd een kaartje in Gaal's hand gestopt. Het straalde een zachte gloed uit. 

'Eén komma twaalf,' zei de Supervisor. 

Gaal tastte naar geld. 'Waar moet ik heen?' vroeg hij. 'Volg de lichtlijn. Zolang u in de goede richting loopt, blijft uw kaartje gloeien.' 

Gaal ging op weg. Honderden anderen bewogen zich, net als hij, over de enorme vloer en volgden hun individuele spoor, op weg naar de plaatsen die zij hadden opgegeven. 

Zijn eigen spoor kwam tot een eind. Een man in een fel geel-en-blauw uniform van nieuw en vlekvrij plasto-textiel, pakte zijn koffers aan. 

'Directe verbinding met hotel Luxor,' zei hij. 

De man die Gaal had geschaduwd, hoorde dit. Hij hoorde ook dat Gaal 'Prachtig' zei en zag hem toen in het stompneuzige voertuig stappen. 

De taxi verhief zich verticaal de lucht in. Gaal staarde uit het gebogen raam en genoot van een luchtreis binnen en tussen de bebouwde kom. Toch klemde hij zich instinctief vast aan de rugleuning van de stuurstoel. De grote ruimte scheen zich samen te trekken en de mensen werden tot her en der verspreide mieren. Daarna scheen het hele schouwspel samen te klappen en achteruit weg te glijden. 

Voor hen verscheen een muur; een muur die hoog boven de grond begon en naar boven toe uit het gezicht verdween. De muur was doorboord met gaten. Gaal's taxi bewoog zich naar een van die gaten die de ingangen van tunnels vormden, en schoof naar binnen. Gaal vroeg zich af hoe de bestuurder het juiste gat had weten te vinden. 

Nu was er alleen nog maar duisternis; een duisternis die slechts af en toe werd onderbroken door een gekleurd signaal. De lucht was vol geluiden. Gaal leunde naar voren om de afnemende snelheid te compenseren. De taxi schoot uit de tunnel en daalde af naar de begane grond. 

'Hotel Luxor,' zei de bestuurder ten overvloede. Hij hielp Gaal met zijn bagage, accepteerde een fooi, pikte een nieuwe passagier op en verdween in de lucht. 

Al die tijd had Gaal geen glimp van de hemel opgevangen.