1
Paul Karp kon bijna niet geloven dat het nu dus echt zover was.
Eindelijk! Zeventien jaar oud, en nu was het dan eindelijk zover.
Hij trok het meisje dieper de Ramble in. Dit was het wildste, het
minst bezochte deel van Central Park. Perfect was het niet, maar
het moest maar.
'Waarom kan het niet gewoon bij jou thuis?' vroeg het meisje. 'Omdat mijn ouders thuis zijn.' Paul sloeg zijn armen om haar heen en kuste haar. 'Maak je geen zorgen, dit is toch geweldig?' Haar gezicht was rood aangelopen en hij hoorde haar ademhaling. Hij keek om zich heen op zoek naar het donkerste, meest verscholen plekje dat hij vinden kon. Snel, uit angst dat het moment anders voorbij was, verliet hij het gebaande pad en dook een bos rododendronstruiken in. Zij volgde hem, een glimlach op haar gezicht. De gedachte alleen al joeg een plezierige huivering door hem heen. Het leek alleen maar verlaten, zei hij bij zichzelf. Er liepen hier genoeg mensen rond.
Hij drong door tot in het dichtste deel van het struikgewas. Hoewel de najaarszon nog laag aan de hemel stond, hing er temidden van de esdoorns, oleanders en azalea's een groenig schemerlicht. Hij probeerde zichzelf wijs te maken dat het hier gezellig, bijna romantisch, was.
Eindelijk kwamen ze aan bij een verborgen plek, een dicht bed van maagdenpalm temidden van donkere struiken. Hier kon niemand hen zien. Hier waren ze helemaal alleen. 'Paul? Als er nou een overvaller...'
'Geen overvaller ziet ons hier,' zei hij snel, terwijl hij het meisje in zijn armen nam en kuste. Ze reageerde, eerst wat aarzelend maar allengs met meer enthousiasme. 'Weet je zeker dat het veilig is?' fluisterde ze. 'Natuurlijk. Er is hier verder niemand.'
Na een laatste blik om zich heen ging Paul op de maagdenpalm liggen. Hij trok haar naast zich naar de grond. Ze kusten weer. Paul stak zijn hand onder haar bloes en ze hield hem niet tegen. Hij voelde haar ribben op en neer gaan, haar bewegende borsten. Boven hun hoofd krijsten de vogels en de maagdenpalm rees om hen heen als een dik, groen tapijt. Dit was een fantastische omgeving voor een eerste keer, vond Paul. Later kon hij vertellen hoe het gegaan was.Maar het belangrijkste was het feit dat het nu dus ging gebeuren. Zijn vrienden konden hem niet meer uitlachen: de laatste maagd in de hoogste klas van Horace Mann.
Met hernieuwde energie perste hij zich dichter tegen haar aan. Hij maakte een paar knoopjes los.
'Niet zo duwen,' fluisterde ze, terwijl ze probeerde zich weg te wurmen. 'Ik lig niet lekker.'
'Sorry.' Ze probeerden een zachter plekje te vinden in het bed van maagdenpalm, ergens waar de grond niet zo hard aanvoelde. 'Er steekt een tak in mijn rug.' Plotseling lag ze roerloos. 'Wat?'
'Ik hoorde iets.'
'Dat is de wind, meer niet.' Paul ging verliggen en sloeg zijn armen weer om haar heen. Zijn vingers voelden dik en onbeholpen aan toen hij haar broek losritste en de rest van haar bloes openknoopte. Haar borsten vielen naar buiten en bij die aanblik voelde hij zich nog stijver worden. Hij legde zijn hand op haar blote middenrif en liet hem omlaag glijden. Haar veel ervarener hand bereikte hem eerder. Toen ze hem in haar koele, voorzichtige hand nam, hapte hij naar adem en drong zich tegen haar aan.
'Au. Wacht even. Ik lig nog steeds op een tak.' Zwaar ademend ging ze zitten, terwijl haar blonde haar over haar schouders viel. Ook Paul kwam half overeind, tegelijkertijd gefrustreerd en opgewonden. Hij zag het geplette groen waar ze net gelegen hadden. De maagdenpalm was platgedrukt en hij zag de omtrek van een bleke tak. Hij stak zijn hand door de blaadjes en greep de tak om er een boze ruk aan te geven. Hij worstelde om hem los te trekken. Rottak.
Maar er was iets vreemds: de tak voelde eigenaardig aan, koud en rubberig, en toen hij uit het groen te voorschijn kwam, zag hij dat het helemaal geen tak was, maar een arm. Toen de bladeren op de grond weggleden, kwam langzaam en onwillig de rest van het lijk bloot te liggen. Zijn vingers verslapten en de arm viel willoos terug op het groen.
Het meisje gilde als eerste. Ze krabbelde haastig overeind, deinsde achteruit, struikelde en stond op. Met opengeritste spijkerbroek en haar bloes achter zich aan bollend holde ze weg. Paul stond al overeind, maar het enige wat hij leek te kunnen horen was hoe zij krakend en met veel kabaal door het struikgewas rende. Het was allemaal zo snel gegaan dat het wel een droom leek. Hij voelde zijn wellust wegzakken en plaatsmaken voor afgrijzen. Hij draaide zichom om weg te rennen. Toen bleef hij even staan voor een wilde blik achterom, alsof hij wilde kijken of dit wel echt was. De vingers waren licht gekromd, de witte huid zat vol modderstrepen. En in de schemering daarachter, onder het dichte struikgewas, lag de rest ervan..